Hof Den Haag 290817 whiplash; causaal verband tussen psychische klachten, ongeval en wijze van bevoorschotting en houding ass. afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 290817 whiplash; causaal verband tussen psychische klachten, ongeval en wijze van bevoorschotting en houding ass. afgewezen
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 14 oktober 2015 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende:
2.1
[appellant] is timmerman van beroep en heeft sinds 2008 een eigen timmer- en onderhoudsbedrijf. Op 21 oktober 2011 was [appellant] betrokken bij een verkeersongeval waarbij hij, terwijl hij met zijn auto in de file stond, van achteren door een andere auto is aangereden. Deze auto was voor aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend.
2.2
[appellant] is na het ongeval direct onderzocht op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Haaglanden. De verantwoordelijk chirurg De Vries heeft daarover in een brief van 3 januari 2013 aan de belangenbehartiger van [appellant] vermeld:
“Patiënt werd op 21 oktober 2011 gezien op onze spoedeisende hulp nadat hij op de snelweg tijdens file rijden van achteren was aangereden. De auto van patiënt stond stil en achterop werd met een geschatte snelheid van 25 km/uur aangereden. Patiënt werd door ons uitgebreid onderzocht waaronder ook een CT-scan van de CWK. Objectief konden door middel van deze onderzoeken geen afwijkingen worden vastgesteld. (…)”
2.3
[appellant] heeft zich op 31 oktober 2011 bij zijn huisarts gemeld in verband met de volgende in de huisartsenkaart vermelde klachten:
“Steeds pijn nek; rug laag vooral re, tintelingen armen, duizelig, moe”.
2.4
[appellant] heeft van 7 november 2011 tot en met 22 november 2011 na verwijzing door de huisarts zes behandelingen ondergaan bij de fysio- en manueel therapeut [de fysiotherapeut]. Nadat [appellant] op 16 december 2011 bij zijn huisarts opnieuw melding heeft gemaakt van pijn aan onderrug, oorsuizen en tintelingen, verwees de huisarts [appellant] naar het Rijnland Ziekenhuis te Leiderdorp, afdeling radiologie, alwaar onderzoek is verricht naar de lumbale wervelkolom. Het radiologiebericht van 22 december 2011 kent als conclusie:
“Vijf lumbale wervels. Geen traumatische ossale afwijkingen. Geen tekenen van discopathie.”
2.5
In de periode daaropvolgend, tot 7 februari 2012, is de behandeling bij [de fysiotherapeut] voortgezet. Vervolgens heeft [appellant] gedurende vier maanden, in het voorjaar en de zomer van 2012, een revalidatietraject doorlopen in het Rijnlands Revalidatiecentrum. Op 27 november 2012 heeft [appellant] zich tot de huisarts gewend, die daarover in de huisartsenkaart heeft vermeld:
“Slaapproblemen, suizen in de oren, hoofdpijn, geen uitkering, verzek. werkt niet mee, hierdoor stress++, wilt graag naar iemand om trauma te verwerken.
Tel.nummer psycholoog meegegeven (...).”
2.6
Op gezamenlijk verzoek van de medisch adviseurs van [appellant] en Allianz heeft neuroloog [de neuroloog] op 15 februari 2013 een neurologische expertise verricht waarvan hij, voor zover relevant, als volgt verslag heeft gedaan:
“Samenvatting anamnese en onderzoek
Het betreft een 37-jarige man, die in 2011 betrokken is geweest bij een achterop aanrijding met sindsdien klachten over pijn in de nek, hoofdpijn, de onderrug, tintelingen in handen en voeten, oorsuizen, klachten over het geheugen en de concentratie, alsmede klachten over vermoeidheid en prikkelbaarheid en slecht slapen. Bij onderzoek is er eindstandig pijn bij rotatie van de CWK.
(…)
Overwegingen
Het is aannemelijk, op grond van de aard en de impact van het ongeval, dat er sprake is geweest van een geforceerde flexie/extensiebeweging van de CWK met als gevolg een overrekking van de weke delen, die de CWK omgeven. Middels beeldvormend onderzoek zijn traumatische afwijkingen van de CWK uitgesloten. Aanvullend is nog een MRI CWK verricht in verband met de suggestie in de medische correspondentie van het Medisch Centrum Haaglanden/Hagaziekenhuis van een myelumcontusie, klachten over paresthesieën in handen en voeten en de levendige reflexen, maar deze MRI toont geen afwijkingen, met name zijn er geen aanwijzingen voor een myelopathie of doorgemaakte myelumcontusie.
Er is dus sprake geweest van een whiplashtrauma, waardoor de klachten over pijn in de nek, die na het ongeval zijn ontstaan, verklaard kunnen worden. Daarbij zijn klachten over paresthesieën niet ongewoon.
Meestal verdwijnen whiplashgerelateerde klachten binnen enkele maanden, maar in sommige gevallen persisteren de klachten. Daarbij is geen anatomisch substraat aanwijsbaar, maar kunnen de klachten worden gezien als een chronisch pijnsyndroom, waarbij niet zelden klachten optreden over hoofdpijn, vermoeidheid, slecht slapen, klachten over het geheugen en de concentratie en prikkelbaarheid. Ook tinnitusklachten kunnen voorkomen. Blijkens de medische correspondentie zijn er bij KNO-onderzoek naar de tinnitus geen afwijkende bevindingen geweest, zodat ook voor deze klacht geen anatomisch substraat aanwijsbaar is.
Op grond van de anamnese lijken de klachten op cognitief gebied mild en gerelateerd aan vermoeidheid. Tijdens het neurologisch onderzoek vallen geen cognitieve stoornissen op. Er is geen aanvullend neuropsychologisch onderzoek verricht omdat het niet waarschijnlijk is, op grond van de bevindingen bij anamnese en onderzoek, dat er cognitieve stoornissen kunnen worden geobjectiveerd. Er is bovendien geen sprake geweest van een trauma capitis met mogelijk hersenletsel. Afgezien van deze redenen bestaat er een belemmerende factor voor neuropsychologisch onderzoek op grond van de anderstaligheid van betrokkene, waardoor een aantal testen niet betrouwbaar kunnen worden uitgevoerd.
De rugklachten van betrokkene passen het meest bij aspecifieke lage rugklachten. De LWK die na het ongeval is verricht en de later gemaakte X LWK tonen geen traumatische afwijkingen en op grond van de anamnese en het onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een radiculair syndroom. De rugklachten zijn na het ongeval ontstaan, maar kunnen op neurologisch vakgebied niet worden verklaard als ongevalsgevolg, aangezien een specifiek ongevalsmechanisme, zoals bij het whiplashtrauma bij de LWK niet aanwezig is. Daarbij dient tevens te worden overwogen dat lage rugklachten in een normale populatie veelvuldig voorkomen.
Diagnose
Whiplash Associated Disorder type 1.”
2.7
Op 8 maart 2013 noteerde de huisarts naar aanleiding van een consult van [appellant]:
“Zit steeds met problemen tgv autoongeluk, erg gestressd, slaapproblemen, voelt zich somber, schulden++, steeds problemen met verzekering van de tegenpartij, zie nov.2012, kon niet naar psycholoog ivm finan. problemen. (...)
Gesprek, advies
Naar : psychologische zorg.”
2.8
Uit een op initiatief van Allianz en met instemming van [appellant] door bureau Heling en Partners uitgevoerde bedrijfseconomische analyse, neergelegd in een rapportage van 28 augustus 2013, volgt dat het brutobedrijfsresultaat van [appellant] in de drie à vier jaren voorafgaand aan het ongeval gemiddeld € 38.000 per jaar beliep, hetgeen na belasting, volgens een door [appellant] overgelegde berekening, ongeveer € 30.400 is. Het gemiddeld netto maandinkomen van [appellant] bedroeg aldus € 2.533.
2.9
Op basis van de rapportage van [de neuroloog] heeft de medisch adviseur van Allianz op 18 december 2013 een zogeheten functiemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij beperkingen als gevolg van de rugklachten niet zijn meegenomen. Volgens deze FML is [appellant] beperkt in “frequent zware lasten hanteren tijdens het werk”, “hoofdbewegingen maken” en “boven schouderhoogte actief zijn” en licht beperkt als het aankomt op “dragen en tillen” (“Betrokkene licht beperkt voor zwaar tillen en dragen”). De medisch adviseur van [appellant] heeft bij brief van 23 januari 2014 meegedeeld dat de door [de neuroloog] geduide beperkingen juist waren vertaald in een FML, doch dat vertaling door een verzekeringsarts de voorkeur genoot. Daarnaast heeft de medisch adviseur van [appellant] opgemerkt dat er een revalidatietraject liep en eventuele duurbeperkingen nog in kaart gebracht moesten worden.
2.10
In december 2013 is [appellant] na verwijzing van de huisarts gestart met een zestien weken durend revalidatietraject bij Ciran Poliklinische Revalidatie (hierna: Ciran). Revalidatiearts [de revalidatiearts] van Ciran heeft op 27 mei 2014 en 17 juli 2014 een tweetal medische verslagen opgesteld (een tussenevaluatie en een eindevaluatie). In het medisch verslag van 17 juli 2014 is onder meer het volgende vermeld:
“Maatschappelijke participatie in arbeidzaam leven
Als doel voor het functioneren in zijn arbeidzame leven geldt voor de patiënt: Het herstel en behoud van functioneren op het oude niveau van vóór de aanvang van de huidige klacht. Dit in de vorm van een actieve deelname aan activiteiten, gericht op de terugkeer naar de arbeidsmarkt.
Op de vraag hoever patiënt in zijn arbeidzame leven verwijderd is van zijn oude niveau van functioneren van vóór aanvang van de huidige klacht, heeft hij als volgt geantwoord:
Start traject
Tussenevaluatie
Eindevaluatie
Ik ben mijlenver verwijderd van mijn oude niveau
Ik ben duidelijk verwijderd van mijn oude niveau
Ik ben enigszins verwijderd van mijn oude niveau”
2.11
In het kader van een zogeheten ‘indicatiestelling’ is [appellant] op 5 augustus 2013 gezien door GZ-psycholoog en psychotherapeut [de psychotherapeut], die daarover op 20 augustus 2013 aan de huisarts heeft geschreven, onder meer:
“Vraagstelling, reden contact of verwijzing:
Stemmingsklachten, spanningen, beperkingen als gevolg van een auto-ongeval. (…)
Conclusie, diagnose:
Pijnklachten, spanningen en stemmingsverschijnselen bij een 37-jarige man die een whiplash opliep bij een auto-ongeval en daar ernstig door wordt beperkt in het dagelijks leven. Niet kunnen werken, financiële problemen leiden tot spanningen in de relatie.”
2.12
[appellant] is behandeld door de aan GGZ Rijnstreek verbonden psychiater [de psychiater]. Op 9 juli 2014 heeft [de psychiater] aan de medisch adviseur van [appellant] bericht, voor zover relevant:
“Klachten en diagnose:
Sinds 8 juli 2013 is de heer [appellant] bij GGZ Rijnstreek in behandeling wegens een ernstige depressie. Diagnostisch gaat het om ernstige pijn in het nek- en hoofdgebied, concentratiestoornis, spanningen en ernstige depressieve klachten bij een 37-jarige man die een whiplash opliep bij een auto-ongeval en daar ernstig door wordt beperkt in het dagelijks leven. Het niet kunnen werken en financiële problemen leiden tot spanningen in de relatie. Patiënt maakt een reële indruk. Hij is van beroep timmerman met een zelfstandig bedrijf. Sinds het ernstige auto-ongeluk eind oktober 2011 heeft hij geprobeerd halve dagen te werken, maar door de ernstige whiplashklachten lukte dit niet vanwege de pijn en concentratiestoornis. Ondanks het revalidatieprogramma verminderden de pijnklachten niet. Daarop ontwikkelde hij toenemend depressieve klachten, waarvoor hij bij GGZ Rijnstreek hulp zocht. Hij volgt de behandelingen stipt, zonder afspraken te verzuimen. De depressieve klachten en slaapproblemen verbeterden onder invloed van antidepressieve medicatie, maar de pijnklachten en concentratiestoornis blijven onverminderd voortduren. Hij heeft suïcide overwogen, maar durft dit niet uit te voeren.”
2.13
Allianz heeft [appellant] met ingang van november 2011 tot en met 13 mei 2014 bevoorschot, waarbij meermalen per jaar bedragen aan [appellant] zijn betaald, tot een totaalbedrag van € 82.500 (hof: het door de rechtbank genoemde bedrag van € 81.500 betreft een kennelijke rekenfout). Daarnaast heeft Allianz in verband met door [appellant] gemaakte buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 16.500 uitgekeerd.
2.14
In een op 29 april 2014 aangespannen kort geding heeft [appellant] onder meer gevorderd Allianz te veroordelen tot betaling van € 15.000 aan voorschot onder algemene titel. Bij vonnis van 23 mei 2014 (niet gepubliceerd, red. LSA-LSM) heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.1
In eerste aanleg heeft Allianz gevorderd, samengevat, voor recht te verklaren, primair, dat de aard en de ernst van het door [appellant] gestelde letsel ten gevolge van het ongeval op 21 oktober 2011 niet medisch is aangetoond, zodat causaal verband tussen de huidige klachten van [appellant] en het ongeval ontbreekt, en subsidiair, dat de door [appellant] ten gevolge van het ongeval geleden en te lijden schade niet meer beloopt dan de reeds door Allianz betaalde bedragen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
3.2
[appellant] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat als de primaire en subsidiaire vordering in conventie wordt afgewezen, Allianz wordt veroordeeld om de bevoorschotting te hervatten met terugwerkende kracht vanaf het moment dat de bevoorschotting werd gestaakt voor een periode van twaalf maanden na wijzen vonnis of, indien eerder, tot het moment dat de schade van [appellant] is geregeld door middel van een vaststellingsovereenkomst, uitgaande van een maandelijks tekort van € 3.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.3
Allianz en [appellant] hebben zich elk tegen de vorderingen van de ander verweerd.
3.4
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis in conventie de vorderingen van Allianz afgewezen en Allianz, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld en in reconventie Allianz, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 22.854 met proceskosten, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.5
Aan de beslissingen van de rechtbank ligt, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Aan het bewijs van causaal verband tussen de klachten van [appellant] en het ongeval mogen in beginsel geen al te hoge eisen worden gesteld. Het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de als ‘postwhiplashklachten’ aangeduide klachten van [appellant] (nekklachten, hoofdpijn, duizeligheid, wazig zien, oorsuizingen, tintelingen in handen en voeten, slaapproblemen) staat niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het causaal verband geleverd is (r.o. 4.5). De lage rugklachten van [appellant] acht de rechtbank niet causaal aan het ongeval (r.o. 4.6). Evenmin acht de rechtbank causaal verband aanwezig tussen het ongeval en de psychische klachten van [appellant], die zich eerst (ruim) een jaar na het ongeval voor het eerst voordeden (r.o. 4.9) en die volgens de verklaring van [appellant] ter comparitie met name veroorzaakt waren door financiële problemen. De financiële problemen waren naar het oordeel van de rechtbank niet het gevolg van het ongeval, gelet op de bevoorschotting door Allianz (r.o. 4.10) en het niet onderbouwd zijn dat [appellant] noemenswaardig meer kosten had als gevolg van het ongeval (r.o. 4.11), maar waren kennelijk veroorzaakt door het uitgavenpatroon van [appellant] na het ongeval (r.o. 4.12). Hoewel [appellant] schadevergoeding bij wijze van voorschot heeft gevorderd, is de rechtbank, nu de schade finaal kon worden begroot en deze niet meer beloopt dan hetgeen [appellant] bij wijze van voorschot heeft gevorderd, tot finale begroting overgegaan (r.o. 4.18). [appellant] was als gevolg van de beperkingen na het ongeval niet in staat om inkomsten te genereren en heeft hierdoor inkomstenderving geleden, gelijk aan het gemiddeld netto inkomen dat hij in de drie à vier jaar voor het ongeval verdiende, te weten € 30.400 per jaar (€ 2.533 per maand). [appellant] moet vanaf 1 januari 2015 volledig in staat worden geacht weer te kunnen functioneren zonder relevante beperkingen (r.o. 4.20). In verband hiermee komt hem voor verlies aan verdienvermogen een schadevergoeding toe van € 2.533 netto per maand voor de periode van 21 oktober 2011 tot en met 31 december 2014, afgerond 38 maanden, derhalve € 96.254 (r.o. 4.21), te vermeerderen met € 600 ter vergoeding van medische kosten en reiskosten (r.o. 4.22) en € 7.500 ter vergoeding van immateriële schade (r.o. 4.24) en te verminderen met de door Allianz betaalde voorschotten ten bedrage van € 81.500, derhalve in totaal € 22.854 (r.o. 4.25).
4.1
In hoger beroep voert [appellant] zestien grieven aan tegen het bestreden vonnis en vordert hij, samengevat, dat het bestreden vonnis gedeeltelijk wordt vernietigd en dat het hof, opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het causaal verband tussen de huidige fysieke en psychische klachten van [appellant] en het ongeval op 21 oktober 2011 vaststelt, de voorwaardelijke reconventionele vordering alsnog toewijst, met dien verstande dat de termijn van twaalf maanden begint te lopen vanaf het wijzen van arrest, en Allianz in de kosten veroordeelt.
4.2
Allianz bestrijdt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten, waaronder de kosten van de eerste aanleg, nakosten en executiekosten, en rente.
De psychische klachten
4.3
Met de grieven 1 tot en met 10 bestrijdt [appellant] de beslissing van de rechtbank om geen causaal verband aan te nemen tussen het ongeval en de door [appellant] ondervonden psychische klachten (r.o. 4.8 tot en met 4.15 van het bestreden vonnis). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.4
Het hof gaat uit van de in hoger beroep niet bestreden vaststelling door de rechtbank (r.o. 4.9 van het bestreden vonnis) dat de door [appellant] ondervonden klachten van psychische aard zich eerst (ruim) een jaar na het ongeval voor het eerst hebben voorgedaan. In de overgelegde medische stukken wordt eerst met ingang van eind 2012/begin 2013 melding gemaakt van stressklachten (in de huisartsenkaart, zie hiervoor onder 2.5 en 2.7), in de loop van 2013 van stemmingsklachten (in de indicatiestelling GGZ Rijnstreek, zie hiervoor onder 2.11) en uiteindelijk een (ernstige) depressie (in de berichtgeving van psychiater [de psychiater], zie hiervoor onder 2.12).
4.5
Ter comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] verklaard dat de psychische klachten met name zijn veroorzaakt door zijn financiële problemen. Zijn advocaat heeft nadien bij brief van 16 september 2015 bevestigd dat de psychische klachten een belangrijke rol speelden. Bij memorie van grieven, nrs. 41 en 44, heeft [appellant] nogmaals bevestigd dat de psychische klachten voor een belangrijk deel zijn ontstaan door de niet tijdige en niet adequate bevoorschotting door Allianz en de daaruit volgens [appellant] voortvloeiende financiële problemen, die op hun beurt weer tot gevolg hadden dat [appellant] een bijstandsuitkering moest aanvragen, waardoor zijn vrouw in oktober 2014 werd geconfronteerd met dreigende intrekking van haar verblijfsvergunning.
4.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het door [appellant] ondervonden gebrek aan financiële middelen niet het gevolg is geweest van de wijze van bevoorschotting door Allianz. Het inkomen van [appellant] voor het ongeval was € 2.533 netto per maand, terwijl de voorschotten van Allianz per saldo gemiddeld € 2.661 beliepen. Uit het overzicht van de betaalde voorschotten en de data van betaling, opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie en bevestigd door het bij memorie van grieven als productie 12 overgelegde overzicht, valt af te leiden dat Allianz regelmatig betalingen deed en dat het inkomen van [appellant] hierdoor steeds op peil is gebleven. Voor de opvatting van [appellant] dat in feite geen sprake was van bevoorschotting maar van ‘nabeschotting’ (memorie van grieven, nr. 32) ziet het hof dan ook geen enkele grond. Evenmin ziet het hof grond om aan te nemen dat de voorschotten niettemin ontoereikend waren doordat er andere schadeposten waren. [appellant] verwijst ter onderbouwing van deze kosten naar de bij conclusie van antwoord als productie 7 overgelegde schadestaat. In dit overzicht zijn evenwel slechts voor een bedrag van € 2.173,40 concrete kosten opgevoerd (voor verloren gegaan gereedschap, eigen risico auto, medische kosten, reiskosten, porto- en telefoonkosten), zodat moet worden aangenomen dat deze kosten eveneens bestreden konden worden uit de voorschotten, die immers het inkomen van voor het ongeval met gemiddeld bijna € 100 per maand overtroffen. Het hof gaat voorbij aan de in het overzicht vermelde posten voor verlies aan zelfwerkzaamheid en kosten huishoudelijke hulp, nu niet onderbouwd is gesteld en evenmin gebleken dat [appellant] hiervoor daadwerkelijk kosten van betekenis heeft gemaakt. Verder stelt [appellant] nog dat hij doorlopende vaste kosten met betrekking tot zijn bedrijfsvoering had, zoals autokosten, lidmaatschap CNV, premie ongevallenverzekering en te betalen belasting (memorie van grieven, nr.28). Nu hij echter nalaat deze kosten op enigerlei wijze te onderbouwen of zelfs maar inzichtelijk te kwantificeren, gaat het hof hieraan voorbij. Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de door [appellant] in het geding gebracht bankafschriften van zijn betaalrekening, maar daarin geen aanwijzingen gevonden dat de financiële problemen van [appellant] zijn veroorzaakt door de wijze van bevoorschotting. Uit de bankafschriften valt weliswaar af te leiden dat [appellant] op deze rekening (alleen) in de periode van 3 juli 2012 tot en met 17 juni 2013 bij voortduring rood heeft gestaan, maar daaruit valt niet te concluderen dat dit het gevolg is geweest van onvoldoende bevoorschotting door Allianz. Juist over de periode 21 juni 2012 tot en met 25 juni 2013 heeft Allianz gemiddeld maandelijks bijna € 4.000,-- bevoorschot.
Omdat het hof zich voor het overige niet hoeft te begeven in de vraag hoe die problemen dan wel zijn ontstaan, zal het de daarover in de memorie van antwoord geuite veronderstellingen laten voor wat zij zijn.
4.7
De stelling van [appellant] dat zijn financiële problemen het gevolg zijn geweest van de wijze van bevoorschotting door Allianz en aldus in causaal verband tot het ongeval staan, wordt derhalve verworpen. Voor zover de psychische klachten zijn veroorzaakt door de financiële problemen, staan zij dan ook evenmin in causaal verband tot het ongeval.
4.8
Behalve de als voornaamste oorzaak voor zijn psychische klachten aangevoerde financiële problemen noemt [appellant] als oorzaak voor deze klachten ook de wantrouwende bejegening door Allianz (memorie van grieven, nrs. 14-15 en 38) en de omstandigheid dat fysiek herstel uitbleef, waardoor angst en onzekerheid een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de psychische klachten (memorie van grieven, nr. 17).
4.9
Allianz heeft betwist dat de bejegening van [appellant] onheus of wantrouwend was en heeft aangevoerd dat de psychische klachten niet het gevolg waren van het ongeval. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de psychische klachten mede zijn veroorzaakt door de bejegening door Allianz, verwijst [appellant] naar een brief van psychiater [de psychiater] van 20 augustus 2015 (bijlage 2 bij productie 8). Kennelijk doelt hij op de vermelding in die brief dat [appellant] “onlangs” totaal in paniek raakte doordat “de tegenpartij een deurwaarder op zijn dak stuurde”. Nu de psychische klachten evenwel dateren van ongeveer twee jaar voordat deze gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden, valt hierin geen aanwijzing te vinden voor de juistheid van deze stelling van [appellant]. Evenmin valt een zodanige aanwijzing te vinden in de brief van 10 december 2013 van mevrouw Veldhuis van GGZ Rijnstreek, waarnaar [appellant] nog verwijst. Weliswaar is in die brief sprake van “spanningen en stemmingsverschijnselen”, maar niet blijkt dat deze volgens mevrouw Veldhuis het gevolg waren van het ongeval. Ten slotte biedt ook de verder niet gespecificeerde verwijzing naar de huisartsenkaart geen steun voor de stelling van [appellant]. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof niet toe, omdat [appellant] daartoe geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan.
4.10
De stelling dat ook het uitblijven van fysiek herstel bij [appellant] een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van zijn psychische klachten, is verder niet geconcretiseerd en slechts onderbouwd door verwijzing naar een opmerking van de revalidatiearts van Ciran in een brief van 27 mei 2014 (“De klachten zijn ontstaan door de ervaren fysieke beperkingen”). Nu Allianz de causaliteit heeft betwist en het hof ook hier bij gebreke van een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod niet toekomt aan bewijslevering, moet de stelling van [appellant] worden verworpen.
4.11
Met betrekking tot de psychische klachten komt het hof tot de slotsom dat er niet van uitgegaan kan worden dat deze het gevolg zijn geweest van het ongeval. Dat brengt mee dat de grieven 1 tot en met 10 falen. Hetzelfde geldt voor grief 11, gericht tegen de overweging van de rechtbank (r.o. 4.15 van het bestreden vonnis) dat [de psychiater], waar hij de depressie van [appellant] wel rechtstreeks aan het ongeval lijkt te relateren, ten onrechte uitgaat van een “zeer ernstig auto-ongeluk” en “zwaar letsel”. Het ongeval is ontstaan doordat de auto achter hem met 25 km per uur tegen zijn auto opreed en bij [appellant] was geen sprake van zichtbaar letsel. Noch uit het feit dat [appellant] tot op de dag van vandaag niet in staat zou zijn, zoals hij stelt, zijn werkzaamheden te hervatten, noch uit het feit dat [appellant] uit de auto moest worden gezaagd, volgt immers dat sprake is geweest van een zeer ernstig auto-ongeluk.
De overige grieven
4.12
Met grief 12 bestrijdt [appellant] de beslissing van de rechtbank (r.o. 4.17 van het bestreden vonnis) om uit te gaan van de beperkingen, neergelegd in de hiervoor in 2.9 genoemde functiemogelijkhedenlijst (FML). Deze grief faalt. Nu de medisch adviseur van [appellant] in januari 2014 heeft laten weten dat de door [de neuroloog] geduide beperkingen juist waren vertaald in de FML, is ook het hof van oordeel dat kan worden uitgegaan van de daarin genoemde beperkingen. Het is het hof niet duidelijk waarom hieraan zou afdoen dat, zoals [appellant] aanvoert, het zou gaan om een momentopname en dat het de bedoeling was dat later een definitieve FML zou worden opgesteld. Gesteld noch gebleken is immers dat zich bij [appellant] na januari 2014 als -gevolg van het ongeval – de psychische klachten derhalve buiten beschouwing gelaten – meer of andere beperkingen hebben voorgedaan. Nu de FML de aanwezige beperkingen juist weergaf, is evenmin van belang dat deze niet is opgesteld door een verzekeringsarts. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt in welk opzicht opstelling door een verzekeringsarts zou hebben geleid tot meer of andere beperkingen.
4.13
De dertiende grief van [appellant] (in de memorie van grieven aangeduid als grief 14) bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geacht moet worden met ingang van 1 januari 2015 te hebben kunnen functioneren zonder relevante beperkingen (waarbij de psychische klachten buiten beschouwing blijven). [appellant] wijst erop dat dit oordeel niet goed te begrijpen is, nu uit de rapportage van Ciran waarop de rechtbank zich baseert bijvoorbeeld blijkt dat [appellant] aangeeft nog steeds ernstig vermoeid te zijn en nauwelijks baat te hebben gehad bij de behandeling, behalve die van de psycholoog. Verder gaat het oordeel volgens [appellant] voorbij aan zijn psychische klachten.
4.14
Deze grief faalt. Uit de rapportage van Ciran volgt dat [appellant] de vraag hoever hij verwijderd was van zijn oude niveau van functioneren in zijn ‘arbeidzaam leven’ bij aanvang van het revalidatietraject bij Ciran heeft beantwoord met “Ik ben mijlenver verwijderd van mijn oude niveau”, bij de tussenevaluatie met “Ik ben duidelijk verwijderd van mijn oude niveau” en bij de eindevaluatie medio 2014 met “Ik ben enigszins verwijderd van mijn oude niveau”. Op grond van deze gaandeweg opgetreden, door [appellant] zelf ervaren en gerapporteerde, verbetering in functioneren is het gerechtvaardigd te achten dat [appellant] op een niet lang na medio 2014 gelegen moment, in redelijkheid te stellen op 1 januari 2015, zijn werkzaamheden weer zonder relevante beperkingen heeft kunnen uitvoeren. De door [appellant] genoemde vermoeidheid doet daaraan niet af, aangezien deze hem er immers niet van heeft weerhouden de vraag naar zijn niveau van functioneren te beantwoorden als hiervoor weergegeven. De psychische klachten van [appellant] beschouwt het hof niet als een gevolg van het ongeval. Eventuele daaruit voortvloeiende beperkingen om inkomen te genereren dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten bij het bepalen van het verlies aan verdienvermogen als gevolg van het ongeval.
4.15
De veertiende grief (door [appellant] aangeduid als grief 13) bestrijdt de afwijzing door de rechtbank van de overige in de schadestaat vermelde materiële schade, waaronder bedragen met betrekking tot verlies aan zelfwerkzaamheid en kosten huishoudelijke hulp.
4.16
Zoals hiervoor in 4.6 overwogen, zijn in de schadestaat voor een bedrag van € 2.173,40 concrete kosten opgevoerd en kan worden aangenomen dat deze kosten bestreden konden worden uit de van Allianz ontvangen voorschotten. Aan de in het overzicht vermelde posten voor verlies aan zelfwerkzaamheid en kosten huishoudelijke hulp gaat het hof voorbij, nu niet onderbouwd is gesteld en evenmin gebleken dat [appellant] hiervoor daadwerkelijk kosten van betekenis heeft gemaakt. Dit wordt niet anders door de enkele verwijzing in de memorie van grieven onder 54 naar ‘bestaande regelingen van de Letselschade Raad’. De omstandigheid dat [appellant] kennelijk niet daadwerkelijk kosten van betekenis heeft gemaakt, brengt immers mee dat hiervoor geen vergoeding behoeft te worden toegekend. De grief faalt dan ook.
4.17
De vijftiende grief (door [appellant] aangeduid als grief 14) houdt in dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van € 7.500 aan smartengeld heeft toegewezen. Uit de toelichting blijkt dat de grief ervan uitgaat dat [appellant] ook na 1 januari 2015 nog beperkingen van betekenis ondervond bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden en dat ook zijn psychische klachten door het ongeval zijn veroorzaakt. Die uitgangspunten zijn hiervoor door het hof verworpen, zodat ook deze grief faalt. De door de rechtbank toegekende vergoeding voor immateriële schade acht het hof juist.
4.18
Met de zestiende grief (door [appellant] aangeduid als grief 15) keert hij zich tegen de veroordeling van Allianz tot betaling aan hem van € 22.854. Volgens [appellant] is hij zowel fysiek als psychisch nog niet voldoende hersteld om zijn werkzaamheden te hervatten en dient daarom zijn vordering tot hervatting van de bevoorschotting te worden toegewezen, teneinde Allianz te bewegen de schade alsnog af te handelen.
4.19
Deze grief bouwt voort op de eerdere grieven en dient, nu de andere grieven zijn verworpen, eveneens te worden verworpen.
4.20
[appellant] heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan. Aan bewijslevering komt het hof reeds om die reden niet toe. Voor het ambtshalve toelaten tot bewijslevering of het gelasten van een deskundigenbericht ziet het hof geen aanleiding.
Slotsom
4.21
Nu alle grieven falen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn eis heeft vermeerderd, doordat hij betaling van voorschotten op zijn inkomensschade vordert over een langere periode dan in eerste aanleg, zal het hof die vordering afwijzen.
4.22
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep met rente en nakosten als hierna vermeld. Allianz heeft gevorderd dat [appellant] ook wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg. Die vordering zal het hof afwijzen, nu het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en Allianz in eerste aanleg terecht in de kosten is veroordeeld. De vordering van Allianz tot veroordeling van [appellant] in de executiekosten zal het hof afwijzen wegens gebrek aan belang, aangezien ook zonder zodanige veroordeling bij executie de executiekosten ten laste van de executieopbrengst worden gebracht en derhalve voor rekening van de geëxecuteerde komen. ECLI:NL:GHDHA:2017:2368