Hof 's-Hertogenbosch 170516 vijf verkeersongevallen; Hof gelast (o.m.) inbrenging patientenkaart en volledig UWV-dossier; benadeelde blijft in gebreke; niet voldaan aan stelplicht
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 170516 vijf verkeersongevallen; Hof gelast (o.m.) inbrenging patientenkaart en volledig UWV-dossier; benadeelde blijft in gebreke; niet voldaan aan stelplicht
De verdere beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
3.2.
[Benadeelde] is in de periode van 1992 tot en met 2007 slachtoffer geworden van vijf verkeersongevallen, waarbij vijf verschillende verzekeraars zijn betrokken (ongeval 24 juni 1992 – Stad Rotterdam, ongeval 21 september 1997 – Achmea, ongeval 4 september 2001 – London, ongeval 5 maart 2003 – Winterthur en ongeval 28 januari 2007 – Univé).
3.3.
[Benadeelde] heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. De rechtbank heeft daarop bij beschikking van 29 juli 2009 dat verzoek toegewezen. Daarbij is drs. C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog (hierna: Kemperman), tot deskundige benoemd ter beantwoording van een groot aantal vragen op neurologisch en neuropsychologisch gebied. Tegen deze benoeming heeft [Benadeelde] geprotesteerd, maar zijn bezwaar is door de rechtbank verworpen.
3.4.
Kemperman heeft op 16 februari 2010 zijn rapport uitgebracht. Dit rapport is als productie 48 bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebracht. In zijn beschouwing op p. 24 e.v. van dit rapport is – onder meer – het hierna volgende door Kemperman opgenomen.
“De heer [Benadeelde] voert als claimklachten in verband met de claim op een letselschadevoorziening als gevolg van vijf verkeersongevallen waarvan drie achterop aanrijdingen (in 2001, 2003 en 2007) aan dat hij last heeft van verschillende lichamelijke en psychische klachten. In 1992 was hij betrokken bij een motorongeval waarbij schouderklachten ontstonden. In 1997 was hij opnieuw betrokkene bij een motorongeval waarbij schouderklachten ook opnieuw ontstonden. In 2001 werd betrokkene van achteren aangereden waarbij klachten van de nek, rug, schouder en voet ontstonden. Betrokkene gaf aan dat dit ongeval de zwaarste klap was. In 2003 en 2007 deden de aanrijdingen een schepje bovenop de bestaande klachten, waarna zij weer stabiliseerden. (…). Betrokkene kwam onder behandeling bij een psychiatrische inrichting. (,..).
De UCL toont een zeer hoog passief copen en een hoog vermijdend copen en afleiding zoeken. Het zoeken van steun is een strategie die laag scoort.
Alles overziende is betrokkene getroffen door meerdere ongevallen waarbij volgens de eigen anamnese meermalen een acceleratiekracht op het lichaam heeft ingewerkt. Er zijn geen tekenen geweest dat daarbij een beschadiging is opgetreden van het centrale of perifere zenuwstelsel gelet op de afwezigheid van bewustzijnsverlies, amnesie of neurologische haardverschijnselen in de acute fase. Verder zijn er geen aanwijzingen dat er structurele beschadiging is ontstaan van de cervicale wervelkolom gelet op de bevindingen bij het beeldvormend onderzoek. Dit wijst erop dat – mocht er destijds letsel zijn opgetreden – het letsel zich beperkt lijkt te hebben tot een overrekking van de cervicale wervelkolom omringende weke delen. Het huidige neurologisch onderzoek toonde symmetrisch normale bevindingen zonder prikkelings- of uitvalsverschijnselen. Het gezichtsvermogen was asymmetrisch in de zin dat er links slechts een gezichtsvermogen van 3/10 is en rechts was dit normaal. In het verleden verricht neurologisch onderzoek in 2001. toonde ook geen neurologische pathologie. Ook neurologisch onderzoek in 2006 toonde geen neurologische verklaring voor de klachten. Ook in 2007 vond neurologisch onderzoek plaats, waarbij een goed beweeglijke cervicale lumbale wervelzuil was zodat de klachten niet vanuit neurologische oorsprong verklaarbaar waren. Dit betekent dat bij vier verschillende neurologische onderzoeken geen objectiveerbare beperkingen konden worden vastgesteld.
Descriptief benoemde men dit beeld dan wel naar het ongevalsmechanisme: “whiplash”.
Dit ongevalsmechanisme zegt natuurlijk niets over het eventuele voorkomen van ziekten/gebreken of stoornissen, beperkingen of handicaps.
Men ziet nogal eens bij het post-whiplash syndroom een reactie van de persoonlijkheid, zoals de Vereniging voor Neurologie dat noemt, in navolging van een artikel van Alexander, een somatopsychische reactie. Erbij kunnen ook affectief bepaald cognitieve stoornissen optreden in het functioneren, die niet berusten op een cerebrale beschadiging, maar die van reactieve aard zijn. De resulterende claimklachten zijn in een dergelijke situatie excessief wanneer men dat relateert aan de somatische voorgeschiedenis, het lichamelijk onderzoek of de bevindingen bij het hulponderzoek. Soms ziet men dat er psychologische factoren bestaan die de symptomatologie beïnvloeden qua ernst, qua voorkomen of die de symptomen onderhouden. Ook kunnen er misinterpretaties optreden van lichamelijke symptomen. Hierbij wordt dan aangenomen dat de symptomatologie niet bewust of onbewust wordt gesimuleerd of nagebootst.
Diagnostisch kan men dan ook spreken over een post-whiplash syndroom en nadien een depressieve reactie. Betrokkene was bij meerdere ongevallen betrokken waarna lichamelijke klachten ontstonden. Betrokkene gaf aan dat het met hem na de ongevallen steeds meer bergafwaarts is gegaan en dat zijn wereld in elkaar is gestort. Nadat betrokkene thuis kwam te zitten zonder werk, na het ongeval in 2001 ontstonden depressief getinte klachten. Betrokkene schaamde zich dat hij geen werk meer had en trok zich steeds meer terug. Hij scheidde van zijn echtgenote en vermeed sociale contacten. Neurologische objectiveerbare beperkingen waren niet constateerbaar nu, evenals bij diverse onderzoeken in het verleden. Het bovenstaande is dan ook in lijn met de reeds voorhanden zijnde informatie op dit moment,”
Kemperman heeft onderstaande vragen als volgt beantwoord.
Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek (vraag 3)?
(…) Betrokkene vertoont bij algemeen lichamelijk en neurologisch onderzoek geen in dit kader relevante afwijkingen.
Wat is de diagnose op uw vakgebied (vraag 4)?
De anamnese wijst op een post-whiplash syndroom. Dit lijkt ingeleid door een overrekkingsletsel van de cervicale wervelkolom bij het ongeval. Neurologisch onderzoek toonde geen objectiveerbare beperkingen.
indien geen sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn (vraag 5)?
Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan aspecifieke nek / schouder / rugklachten, zoals die veel voorkomen in de bevolking en/of somatisering.
Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel ten gevolge van de door u op uw vakgebied vastgestelde ongevalsgevolgen (…) (vraag 7)?
Van neurologisch objectiveerbare beperkingen kan niet worden gesproken.
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen (vraag 13)?
De door betrokkene aangegeven klachten kunnen niet op neurologische grondslag worden verklaard uit het ongeval.
Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn? Kunt u daarbij melden of deze bemerkingen op uw vakgebied liggen of niet (vraag 16)?
Uit de dossierinformatie kwam naar voren dat zowel pijn en psychische klachten na de ongevallen ontstonden. De psychische klachten ontstonden nadat betrokkene als gevolg van de klachten in de WAO kwam. Hij schaamde zich hiervoor. De behandelende psycholoog bij de Mondriaan Zorggroep beschreef een kwetsbaarheid in de geaardheid in de vorm van een basale onzekerheid en krenkbaarheid voortkomend uit het opgroeien in een gezin waar verbaal en fysiek geweld regelmatig voorkwam. Voorst was betrokkene eerder bij de Riagg in behandeling geweest n.a.v. een auto-ongeluk waarbij hij een meisje had doodgereden. Tot de ongelukken en dan met name het ongeluk in 2001 lijkt hij echter op alle gebieden goed te hebben gefunctioneerd. Ook ontbreekt familiaire belasting met psychiatrische ziekten, gebreken of stoornissen. Feiten en omstandigheden uit het medisch dossier dat zonder ongeval ook beperkingen zouden zijn opgetreden, kwamen niet naar voren.
Bij de bespreking van de reacties van partijen op de conceptrapportage merkt Kemperman nog het volgende op (p. 31 onderaan e.v.).
“In het rapport staat dat in drie verschillende tests betrokkene onderpresteerde danwel dat deze tests aanwijzingen op leverden voor malingering. Malingering viel echter niet met zekerheid vast te stellen dan wel uit te sluiten omdat, naast het resultaat van testonderzoek, ook nog vastgesteld dient te worden dat de symptomen opzettelijk geproduceerd worden op basis van een externe motivatie. Omdat betrokkene zelf de tests heeft ingevuld gaat het niet om “suggesties dat cliënt zou veinzen of aandikken. (…)
– De stelling dat betrokkene mogelijk een postwhiplashsyndroom heeft vloeit voort uit het ongevalsmechanisme, hetgeen overigens niets zegt over het voorkomen van beperkingen of handicaps. Nogal eens ziet men normale nekbewegingen in de spreekkamer hetgeen dan discrepant is”.
– Betrokkene scoorde op alle drie de tests, die werden ingezet om malingering dan wel onderpresteren op te sporen, op het niveau van malingering dan wel onderpresteren. Andere malingering- of validiteitstests dan de huidige worden niet ingezet. Theoretisch zou de AKTG-score samen kunnen hangen met vermoeidheid of pijn. Voor de overige tests is dat niet van toepassing. (…)
Nu betrokkene drie verschillende tests die verschillende domeinen onderzoeken scoort in de onderpresteer/malingeringrange, kan niet slechts vermoeidheid of pijn, wat volgens cliënt het geval is, deze scores verklaren”.
3.5.
[Benadeelde] heeft vervolgens London gedagvaard bij dagvaarding van 22 november 2010. London heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval in 2001 erkend maar betwist aansprakelijk te zijn voor alle schade vanaf 1997. London heeft verklaard bereid te zijn als coördinerend verzekeraar op te treden voor de ongevallen in 2001 en 2003.
3.6.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vordering van [Benadeelde] in eerste aanleg – kort gezegd tot veroordeling van London als coördinerend verzekeraar tot betaling van € 350.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2001 wegens (im)materiële schadevergoeding – afgewezen omdat [Benadeelde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
3.7.
[Benadeelde] is tijdig in hoger beroep gekomen van voormelde vonnissen van de rechtbank. Hij heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [Benadeelde] concludeert tot vernietiging van deze vonnissen van de rechtbank en vordert thans, na vermindering van eis, alsnog rechtdoende zijn vorderingen in eerste aanleg toe te wijzen en daarbij:
London, mede in haar hoedanigheid van coördinerend verzekeraar voor het ongeval van 2003, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de materiële en immateriële schade ten gevolge van de ongevallen in 2001 en 20035 verschenen als toekomstig berekend per 4 september 2001 op afgerond € 350.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2001 tot aan de dag der algehele voldoening zulks onder het voorbehoud: dat [Benadeelde] tot zijn 65e levensjaar 80 tot 100% arbeidsongeschikt blijft; dat uit dien hoofde de berekende WAO en/of WIA-uitkering behouden blijft; dat een belastinggarantie wordt verleend over de als verlies verdien vermogen berekende schade;
London te veroordelen in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep incl. salaris advocaat.
3.8.
London heeft de grieven bestreden. London concludeert tot bekrachtiging van de vonnissen van de rechtbank en tot veroordeling van [Benadeelde] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.9.
Door zowel [Benadeelde] als London is een bewijsaanbod gedaan.
3.10.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [Benadeelde] toewijsbaar zijn.
3.11.
Het hof stelt vast dat London de aansprakelijkheid voor de ongevallen in 2001 en 2003 heeft erkend. Voor toewijzing van de vorderingen van [Benadeelde] is het vaststaan van deze aansprakelijkheid echter niet voldoende. Ook dient in rechte komen vast te staan dat door [Benadeelde] gestelde schade voortvloeit uit (één van) die ongevallen.
Voor het kunnen vaststellen van dit vereiste causaal verband zijn niet alleen die ongevallen van belang, maar ook de overige ongevallen die [Benadeelde] zijn overkomen. Deze kunnen immers van invloed zijn (geweest) op de huidige situatie waarin [Benadeelde] verkeert. De medische informatie over die andere ongevallen is dus ook relevant voor het vaststellen van de schade en het vereiste causale verband. Dat [Benadeelde] zijn vordering in hoger beroep heeft beperkt tot de ongevallen in 2001 en 2003 maakt dit niet anders.
3.12.
Het hof overweegt dat de stelplicht en bewijslast betreffende de aanwezigheid van gezondheidsklachten na de ongevallen en het causaal verband tussen die klachten en de ongevallen op [Benadeelde] rust. Het enkele feit dat het (gedeeltelijk) klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent niet dat het bewijs niet geleverd kan en behoeft te worden. Alvorens echter kan worden toegekomen aan bewijslevering, dient daartoe door [Benadeelde] voldoende te zijn gesteld.
3.13.
In eerste aanleg heeft de rechtbank in rov. 3.6. van haar tussenvonnis van 6 juni 2012 [Benadeelde] uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld nauwkeurig te stellen en met concrete verwijzingen naar (de relevante delen van) producties te onderbouwen wat de gevolgen zijn van de ongevallen van 2001 en 2003, wellicht met behulp van nieuwe in het geding te brengen stukken. De rechtbank heeft hiertoe besloten, zo blijkt uit rov. 2.2. van het eindvonnis, omdat haar uit de tot aan het tussenvonnis door [Benadeelde] genomen conclusies en daarbij gevoegde stukken, niet duidelijk is gebleken welke volgens [Benadeelde] de gevolgen waren van de ongevallen van 2001 en 2003, en welke invloed de gevolgen van het ongeval van 2001 mogelijk hebben gehad op de gevolgen van het ongeval van 2003. Verder is in rov. 3.7 van het tussenvonnis overwogen dat alhoewel naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak slechts hoeft te worden geoordeeld over de gevolgen van 2001 en 2003, ook de gevolgen van eerdere ongevallen – de ongevallen van 1992 en 1997 – van invloed kunnen zijn geweest op de gevolgen van de ongevallen van 2001 en 2003, zodat [Benadeelde] in de gelegenheid is gesteld ook daaromtrent verzochte informatie te verschaffen,
De rechtbank heeft vervolgens in het eindvonnis de vordering van [Benadeelde] afgewezen, omdat hij naar het oordeel van de rechtbank niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. De rechtbank heeft hierover het volgende overwogen.
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat [Benadeelde] mei de conclusie na tussenvonnis hier mei aan heeft voldaan. De conclusie en de daarbij overgelegde producties bevatten geen noemenswaardige nieuwe informatie als hiervoor bedoeld. Het medische dossier is nog steeds niet compleet. Ook ontbreekt: recente informatie van het UWV, terwijl [Benadeelde] ook niet heeft verklaard waarom die recente informatie er niet is. (…).
2.4. Op grond van een en ander kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat [Benadeelde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Daarmee heeft hij het de rechtbank onmogelijk gemaakt de stellingen van [Benadeelde] te onderzoeken. Onduidelijk blijft wat de klachten ten gevolge van de ongevallen van 2001 en 2003 waren en of die klachten reëel waren (en nog steeds zijn). Hei lag op de weg van [Benadeelde] om dat te stellen. Dit spreekt te meer, nu [Benadeelde] daartoe expliciet in de gelegenheid is gesteld door de rechtbank”
3.14.
Ook het hof heeft [Benadeelde] gewezen op zijn stelplicht. Het hof heeft [Benadeelde] ter comparitie kenbaar gemaakt dat nog veel (medische en andere) informatie ontbreekt, zodat nog niets over de uitgangspunten voor een schadeberekening kan worden gezegd. Het hof heeft [Benadeelde] medegedeeld dat door hem in elk geval nog de volgende informatie moet worden verschaft, bij voorkeur overzichtelijk en in chronologische volgorde per onderwerp gerangschikt in een map en gecombineerd met de reeds overgelegde informatie:
gegevens over (de omvang van) het werk (de re-integratie) van [Benadeelde] vanaf april 2002;
de complete informatie van het UWV vanaf 1992 tot heden met alle rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen; het complete huisartsenjoumaal vanaf 1992 tot heden; alle (medische) informatie over het ongeval uit 2007.
Uit deze instructie volgt dat de voordien door [Benadeelde] in het geding gebrachte stukken onvoldoende waren voor onder meer de beoordeling van de causaliteit.
3.15.
Deze instructie van het hof vindt zijn grondslag in art. 22 Rv, Dit artikel luidt als volgt:
“De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechter beslist of die weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
3.16.1.
In zijn toelichting op grief 4 merkt [Benadeelde] op dat hij juist alles wat hij heeft in het geding heeft gebracht. Volgens [Benadeelde] is het duidelijk dat hij na de laatste UWV beoordelingen van 2004 en van eind 2006 onverminderd 80-100% arbeidsongeschikt is gebleven, terwijl hij voor het ongeval in 2001 volledig kon werken.
3.16.2.
Als bijlage bij zijn memorie van grieven heeft [Benadeelde] naar aanleiding van de instructie van het hof de volgende stukken in het geding gebracht:
de rapportage arbeidsdeskundige d.d. 7 december 2006 (productie 101);
de UWV-beschikking d.d. 15 december 2006, met daarbij gevoegd een rapport resultaat onderzoek verzekeringsarts van 21 november 2006 (productie 102); een brief van DAS Rechtsbijstand van 27 februari 2007 inzake de behandeling van de schade uit 2007 (productie 103);
een brief van DAS Rechtsbijstand van 27 februari 2007 aan Univé betreffende de afwikkeling van de (materiële) schade uit 2007 d.d. 27 februari 2007 (productie 104);
een e-mail van DAS Rechtsbijstand betreffende de afhandeling van de schade uit 2007 d.d. 8 mei 2014 (productie 105);
een brief van het UWV d.d. 19 juni 2007 (productie 106);
bedrijfsregeling nr. 7 (productie 107).
3.17.1.
Het hof overweegt dat [Benadeelde] niet uitdrukkelijk heeft geweigerd bepaaldelijk in het proces-verbaal van de comparitie van partijen genoemde stukken over te leggen en hij niet (in verband daarmee) een beroep op “gewichtige redenen” heeft gedaan. Niettemin heeft [Benadeelde] er kennelijk welbewust voor gekozen, zonder enige toelichting, in ieder geval de volgende stukken in het geheel niet in het geding te brengen:
het complete huisartsenjoumaal vanaf 1992 tot heden; alle (medische) informatie over het ongeval uit 2007.
Verder stelt het hof vast dat, omdat [Benadeelde] geen actuele correspondentie van het UWV heeft overgelegd, het onduidelijk blijft of de volledige informatie is verstrekt van:
– het UWV vanaf 1992 tot heden inclusief alle rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen;
de gegevens over (de omvang van) het werk (de re-integratie) van [Benadeelde] vanaf april 2002.
Het niet overleggen en — mogelijk — onvolledig overleggen van bovengenoemde stukken, wordt onvoldoende gecompenseerd door de als productie 106 overgelegde brief van het UWV van 19 juni 2007 omdat, voor zover [Benadeelde] ook nu nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt zou zijn, uit die brief niet kan volgen dat die arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit de ongevallen die [Benadeelde] zijn overkomen. Zijn enkele stelling dat zulks het geval is, is daartoe onvoldoende. Uit de door hem als productie 101 en 102 overgelegde stukken van het UWV blijkt dit ook niet.
3.17.2.
Teneinde het vereiste causaal verband te kunnen vaststellen, was het noodzakelijk dat [Benadeelde] in ieder geval voornoemde, door het hof bepaalde stukken in het geding zou brengen. Nu [Benadeelde] dit heeft nagelaten is hij tekortgeschoten om, ter onderbouwing van het causaal verband, voldoende medische stukken in het geding te brengen. Enige rechtvaardiging daarvoor is niet gebleken. Dit klemt temeer omdat [Benadeelde], zowel in eerste aanleg als in appel, hiertoe zelfs nog uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om [Benadeelde] hiertoe nogmaals in de gelegenheid stellen.
3.18.
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat [Benadeelde], door het ontbreken van de gevraagde stukken, het causaal verband tussen zijn gestelde schade en de ongevallen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat op die grond zijn vordering moet worden afgewezen. Aan bewijslevering zoals aangeboden door [Benadeelde] komt het hof dus niet toe.
3.19.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de grieven geen doel treffen. De vonnissen van de rechtbank Limburg van 6 september 2012 en 25 september 2013 worden bekrachtigd. stichtingpiv.nl