Rb Den Bosch 111006 persoonlijkheid verhindert duurzaam werkzaam zijn op lager streefniveau
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 11-10-06 whiplash en persoonlijkheid die verhindert dat slachtoffer duurzaam werkzaam kan zijn op een lager streefniveau
2.13. Het verweer van Erasmus dat er geen causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser] en het ongeval, moet dan ook worden verworpen. Nogmaals: [R] constateert in haar rapport onomwonden dat de klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval en vóór het ongeval niet bestonden. Daarmee is het vereiste condicio sine qua non-verband gegeven.
2.14. Erasmus heeft voorts gesteld dat de beperkingen niet zijn toe te rekenen aan het ongeval gelet op de persoonskenmerken, werk- en gezinsomstandigheden van [eiser]. De rechtbank leest in het rapport van [R] dat het voortduren van de klachten wordt bepaald door de matige coping stijl van betrokkene welke samenhang heeft met zijn persoonlijkheid en dat de hoeveelheid en de ernst van zijn klachten daarmee samenhangen. Dit betekent echter niet dat daarmee de causaliteit is verbroken. De omstandigheid, dat bepaalde verschijnselen en / of beperkingen worden versterkt of blijven voortduren door al bestaande klachten of de persoonlijkheid van de benadeelde, wil niet zeggen dat die verschijnselen en / of beperkingen niet volledig aan de onrechtmatige daad toegerekend mogen worden. Bij overtreding van veiligheidsnormen zoals de verkeersregels kan volgens vaste jurisprudentie worden uitgegaan van ruime toerekening: de aansprakelijke partij dient het slachtoffer te nemen zoals hij is, dus inclusief predispositie en preëxistente klachten. Die zijn alleen maar van belang voor de reconstructie van de situatie zoals die zonder ongeval zou zijn ontstaan. De schade in dit soort zaken wordt immers vastgesteld door de situaties zonder en met ongeval te vergelijken en een financiële schadebegroting op grond van het verschil te maken. Het is dan ook niet zozeer de vraag of en zo ja in welke mate de persoonlijkheid van [eiser] heeft bijgedragen aan de (omvang en duur van de) geconstateerde beperkingen, maar of hij ook zonder ongeval beperkingen zou hebben gehad die zouden hebben geleid tot de schade zoals door hem opgevoerd.
2.15. De rechtbank gaat er van uit dat [eiser] de onderhavige schade zonder ongeval niet had geleden. Erasmus heeft gesteld dat [eiser], gelet op zijn persoonlijkheid, waarschijnlijk ook zonder het ongeval dergelijke klachten zou hebben ontwikkeld, bijvoorbeeld na een life-event. Daarbij wijst Erasmus erop dat het thans uitblijven van een positieve ontwikkeling (dit in tegenstelling tot de twee eerdere ongevallen die hem zijn overkomen) mogelijk samenhangt met het feit dat [eiser] zich er van bewust is dat een derde partij aansprakelijk is. De rechtbank verwerpt dit verweer. Erasmus heeft onvoldoende onderbouwd waarom aannemelijk zou zijn dat [eiser] deze klachten hoe dan ook zou hebben ontwikkeld. Gelet op het (nagenoeg) volledig herstel van [eiser] van de eerdere twee ongevallen, acht de rechtbank juist niet aannemelijk dat hij zonder het ongeval in 1998 ook deze klachten zou hebben ervaren. Bovendien ondergraaft Erasmus haar eigen stelling: bij een life-event is immers geen aansprakelijke partij aan te wijzen, zodat in de visie van Erasmus een volledig herstel dan juist in de rede zou liggen.
2.16. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de door [R] gerapporteerde beperkingen (door haar benoemd als partieel post whiplash syndroom) als ongevalsgevolg zijn te beschouwen.2.16.
Arbeidskundige gevolgen
2.17. Dan moet worden vastgesteld wat de arbeidskundige gevolgen zijn van de geconstateerde beperkingen. In het algemeen is het aangewezen om een arbeidsdeskundige te benoemen teneinde die gevolgen in beeld te brengen. De rechtbank acht zo'n benoeming in dit geval echter overbodig nu uit de door partijen overgelegde stukken genoegzaam is af te leiden dat er geen perspectief bestaat op reïntegratie naar duurzame arbeid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.18. Ten tijde van het ongeval in 1998 werkte [eiser] als senior consultant Organisatie- en ICT-vraagstukken bij ENCI. Na het ongeval heeft [eiser] zich enkele weken ziek gemeld. Tot december 1998 heeft hij zijn functie parttime uitgevoerd en daarna is in het kader van de reïntegratie geprobeerd een nieuwe passende functie voor [eiser] binnen ENCI te creëren. In dat kader heeft [eiser] enige tijd de functie van medewerker bibliotheek vervuld. Per 24 februari 1999 is hij volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt hij een uitkering ingevolge de WAO en per 1 mei 2000 is de arbeidsovereenkomst met ENCI ontbonden. Daarna zijn nog diverse reïntegratiepogingen gedaan, onder andere via revalidatiecentrum Tolbrug en het Reïntegratie AdviesCentrum (RAC), maar die hebben niet geleid tot duurzame participatie in het arbeidsproces.
2.19. Na het verschijnen van het rapport van [R] hebben partijen in onderling overleg Juricon benaderd voor het opstellen van een arbeidsintegratieplan. In verband met het onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van [eiser] heeft Juricon de psycholoog [D] (hierna: [D]) ingeschakeld. [D] schrijft in maart 2004:
"In een 'piekvermogen' kan de heer [eiser] op universitair niveau functioneren. Zijn intelligentie ligt hoog. Toch heb ik er met nadruk op gewezen dat hij beslist niet duurzaam op dat hoge niveau kan functioneren. Er zijn grote beperkingen, zo bleek ook bij de afrondende tests en in het nagesprek. Zijn belastbaarheid - ook qua uren - is behoorlijk beperkt.
(...)
Nogmaals: mijn voorstel c.q. advies is om op een lager niveau in te stappen - eventueel mede vanuit een soort therapeutisch oogmerk - met het perspectief om daarna door te groeien. Dat doorgroeiperspectief zou - zo was mijn gedachte - mogelijk enige uitdaging kunnen bieden. Aldus stelde ik in het nagesprek voor om in een (lagere) administratieve functie in te stromen binnen een organisatie die hem aanspreekt. Echter hij liet weten dat een lage instroom in het verleden geen goede optie bleek. Daarbij ziet hij gebeuren dat in de praktijk toch op dat hoge niveau zal gaan functioneren, hetgeen vervolgens te belastend is.
Het kiezen voor een instap op een hoog niveau is mijns inziens ook geen bestendige optie. In een piek kan hij dat hoge niveau aan, maar in duurzaamheid niet.
Aldus is er een spanningsveld of zelfs een probleem betreffende het niveau waarop een functie moet worden gezocht. Laat ik dit punt afsluiten met mijn volgende uitgangsstelling: Als er een mogelijkheid op de arbeidsmarkt is, dan zie ik deze qua niveau in een lage instap."
2.20. [C] (hierna: [C]), arbeidsdeskundige in dienst van Juricon, heeft op 29 april 2004 zijn rapportage uitgebracht waarin onder meer is te lezen:
"In casu is sprake van een langdurige ongeschiktheid tot functioneren ten gevolge van aandoeningen welke verband houden met een doorgemaakt whiplash laesie.
Naar mijn inschatting worden de onvermogens mede in stand gehouden door de persoonlijkheid, het karakter van [eiser] en diens hoge streefniveau.
(...)
Gezien de onderzoeksbevindingen is op dit moment niet aan te geven of een reïntegratietraject daadwerkelijk tot werkhervatting kan leiden. Veel zal naar mijn inschatting afhangen van de mate waarin betrokkene enerzijds in staat kan zijn om zijn eigen hoge streefniveau te laten varen en zijn beperkingen in met name cognitief opzicht te accepteren, anderzijds moet betrokkene leren meer uit te gaan van zijn mogelijkheden en voorbij te gaan aan zijn onmogelijkheden."
In de begeleidende brief van 29 april 2004 aan partijen bij het rapport, schrijft [C] onder andere:
"Zo blijkt dat reïntegratie niet eenvoudig zal worden en dat, wil reïntegratie überhaupt een kans van slagen hebben, het niet gewenst is dat dhr. [eiser] op zijn hoge - universitaire niveau - insteekt.
Problemen lijken zich voor te doen doordat de visie van dhr. [eiser] (dat enkel werk op zijn eigen universitair niveau hem zal kunnen boeien) strijdig is met de constatering van de psycholoog dat dhr. [eiser] gelet op cognitieve aspecten niet duurzaam op dit hoge niveau zal kunnen functioneren.
Oorzaken liggen opgesloten in de persoonlijkheid van dhr. [eiser], in het psychologisch rapport uitvoerig omschreven, en kunnen mijns inziens zeker niet worden toegeschreven aan zaken als gebrekkige motivatie van dhr. [eiser], geen wil om mee te werken of iets dergelijks.
Gezien de bevindingen van de psycholoog en afgaande op mijn eigen kennis en ervaringen biedt deze uitgangspositie geen perspectief om een reïntegratie naar duurzame arbeid te starten, (...)
Om tot een doorbreken van de ontstane impasse te kunnen komen zie ik enkel als oplossing dat dhr. [eiser] bewogen of gemotiveerd wordt om alsnog het nut in te zien van een insteek op een lager niveau, het is echter gezien de geconstateerde (rigide) persoonlijkheidstrekken dubieus te achten in hoeverre hij daadwerkelijk vanuit een innerlijke overtuiging te bewegen is tot een dergelijke insteek: een rigide persoonlijkheid is lastig te transformeren."
Na kennisneming van het (ongedateerde) eindverslag van het RAC en de reactie daarop van [D], schrijft [C] op 21 juni 2004 aan partijen:
"Nu door deskundigen aangeven is dat het naar alle waarschijnlijkheid niet mogelijk zal zijn om de persoonlijkheid van dhr. [eiser] te "transformeren" acht ik het niet zinvol om hier alsnog energie in te steken. Consequentie zal dan zijn dat een reïntegratie op de arbeidsmarkt niet tot de mogelijkheden behoort."
2.21. Uit de bevindingen van Juricon en het RAC gecombineerd met het rapport van [R] en [Z] blijkt dat het ongeval van februari 1998 heeft geleid tot beperkingen bij [eiser], die vervolgens in combinatie met zijn persoonlijkheid ertoe leiden dat een duurzame reïntegratie keer op keer is mislukt en er thans geen reëel perspectief op zo'n duurzame reïntegratie meer bestaat. De rechtbank zal op grond daarvan aannemen dat [eiser] niet in staat is tot het verrichten van loonvormende arbeid. [eiser] heeft zijn vorderingen mede gebaseerd op deze rapporten en Erasmus heeft ter comparitie desgevraagd gesteld dat zij niet zozeer het beeld betwist dat uit de arbeidskundige rapporten naar voren komt, maar wel dat er beperkingen voortvloeien uit het ongeval. Dat laatste verweer heeft de rechtbank hiervoor al besproken. Uit deze stellingname van Erasmus leidt de rechtbank af dat zij voornoemde arbeidskundige conclusies deelt althans niet (voldoende gemotiveerd) betwist.
2.22. Voor wat betreft de arbeidskundige gevolgen heeft Erasmus de volgende stellingen ingenomen. Erasmus is van mening dat moet worden uitgegaan van het inkomen dat [eiser] (met de geconstateerde beperkingen) zou kunnen verdienen indien zijn persoonlijkheid daarbij niet in de weg zou staan. Erasmus heeft daartoe aangevoerd dat de beperkingen van [eiser] niet zodanig zijn dat hij tot zijn pensioenleeftijd in het geheel niet meer in staat zal zijn om loonvormende arbeid te verrichten. Voorts betwist Erasmus het causaal verband tussen de klachten en de door [eiser] gestelde arbeidskundige beperkingen. Dat [eiser] vanwege zijn persoonlijkheid niet op een lager arbeidsniveau kan functioneren, terwijl daarvoor in medisch opzicht geen belemmeringen zijn, vindt Erasmus niet aan haar toe te rekenen. Tenslotte heeft [eiser] niet voldaan aan zijn schadebeperkingplicht door zich onvoldoende open te stellen voor andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
2.23. De rechtbank verwerpt dat verweer. Zoals onder 2.14 overwogen, is uitgangspunt bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van letsel dat de gevolgen van een door de persoonlijke presdispositie bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moet worden toegerekend, ook al zijn die gevolgen ernstiger en/of langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Uit de niet betwiste arbeidskundige rapportages blijkt dat het hoge streefniveau, dat zit 'ingebakken' in de persoonlijkheid van [eiser], niet meer haalbaar is vanwege de beperkingen ten gevolge van het ongeval. Zijn persoonlijkheid verhindert vervolgens dat hij duurzaam werkzaam kan zijn op een lager streefniveau, dat wel reëel is gezien die beperkingen. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals [C] ook uitdrukkelijk heeft gesteld en overigens niet (wezenlijk) door Erasmus is betwist, er geen sprake is van een gebrekkige motivatie van [eiser] of het ontbreken van wil om mee te werken. Uit de stukken blijkt dat [eiser] in het reïntegratietraject meermalen heeft getracht om de eisen die hij aan zichzelf stelt, bij te stellen opdat hij weer zou kunnen deelnemen aan het arbeidsproces, hetgeen echter niet is gelukt. De arbeidskundige gevolgen kunnen dan ook in redelijkheid worden toegerekend aan het ongeval en een schadebeperkingsplicht is niet aan de orde.LJN AZ0113
2.13. Het verweer van Erasmus dat er geen causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser] en het ongeval, moet dan ook worden verworpen. Nogmaals: [R] constateert in haar rapport onomwonden dat de klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval en vóór het ongeval niet bestonden. Daarmee is het vereiste condicio sine qua non-verband gegeven.
2.14. Erasmus heeft voorts gesteld dat de beperkingen niet zijn toe te rekenen aan het ongeval gelet op de persoonskenmerken, werk- en gezinsomstandigheden van [eiser]. De rechtbank leest in het rapport van [R] dat het voortduren van de klachten wordt bepaald door de matige coping stijl van betrokkene welke samenhang heeft met zijn persoonlijkheid en dat de hoeveelheid en de ernst van zijn klachten daarmee samenhangen. Dit betekent echter niet dat daarmee de causaliteit is verbroken. De omstandigheid, dat bepaalde verschijnselen en / of beperkingen worden versterkt of blijven voortduren door al bestaande klachten of de persoonlijkheid van de benadeelde, wil niet zeggen dat die verschijnselen en / of beperkingen niet volledig aan de onrechtmatige daad toegerekend mogen worden. Bij overtreding van veiligheidsnormen zoals de verkeersregels kan volgens vaste jurisprudentie worden uitgegaan van ruime toerekening: de aansprakelijke partij dient het slachtoffer te nemen zoals hij is, dus inclusief predispositie en preëxistente klachten. Die zijn alleen maar van belang voor de reconstructie van de situatie zoals die zonder ongeval zou zijn ontstaan. De schade in dit soort zaken wordt immers vastgesteld door de situaties zonder en met ongeval te vergelijken en een financiële schadebegroting op grond van het verschil te maken. Het is dan ook niet zozeer de vraag of en zo ja in welke mate de persoonlijkheid van [eiser] heeft bijgedragen aan de (omvang en duur van de) geconstateerde beperkingen, maar of hij ook zonder ongeval beperkingen zou hebben gehad die zouden hebben geleid tot de schade zoals door hem opgevoerd.
2.15. De rechtbank gaat er van uit dat [eiser] de onderhavige schade zonder ongeval niet had geleden. Erasmus heeft gesteld dat [eiser], gelet op zijn persoonlijkheid, waarschijnlijk ook zonder het ongeval dergelijke klachten zou hebben ontwikkeld, bijvoorbeeld na een life-event. Daarbij wijst Erasmus erop dat het thans uitblijven van een positieve ontwikkeling (dit in tegenstelling tot de twee eerdere ongevallen die hem zijn overkomen) mogelijk samenhangt met het feit dat [eiser] zich er van bewust is dat een derde partij aansprakelijk is. De rechtbank verwerpt dit verweer. Erasmus heeft onvoldoende onderbouwd waarom aannemelijk zou zijn dat [eiser] deze klachten hoe dan ook zou hebben ontwikkeld. Gelet op het (nagenoeg) volledig herstel van [eiser] van de eerdere twee ongevallen, acht de rechtbank juist niet aannemelijk dat hij zonder het ongeval in 1998 ook deze klachten zou hebben ervaren. Bovendien ondergraaft Erasmus haar eigen stelling: bij een life-event is immers geen aansprakelijke partij aan te wijzen, zodat in de visie van Erasmus een volledig herstel dan juist in de rede zou liggen.
2.16. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de door [R] gerapporteerde beperkingen (door haar benoemd als partieel post whiplash syndroom) als ongevalsgevolg zijn te beschouwen.2.16.
Arbeidskundige gevolgen
2.17. Dan moet worden vastgesteld wat de arbeidskundige gevolgen zijn van de geconstateerde beperkingen. In het algemeen is het aangewezen om een arbeidsdeskundige te benoemen teneinde die gevolgen in beeld te brengen. De rechtbank acht zo'n benoeming in dit geval echter overbodig nu uit de door partijen overgelegde stukken genoegzaam is af te leiden dat er geen perspectief bestaat op reïntegratie naar duurzame arbeid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.18. Ten tijde van het ongeval in 1998 werkte [eiser] als senior consultant Organisatie- en ICT-vraagstukken bij ENCI. Na het ongeval heeft [eiser] zich enkele weken ziek gemeld. Tot december 1998 heeft hij zijn functie parttime uitgevoerd en daarna is in het kader van de reïntegratie geprobeerd een nieuwe passende functie voor [eiser] binnen ENCI te creëren. In dat kader heeft [eiser] enige tijd de functie van medewerker bibliotheek vervuld. Per 24 februari 1999 is hij volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt hij een uitkering ingevolge de WAO en per 1 mei 2000 is de arbeidsovereenkomst met ENCI ontbonden. Daarna zijn nog diverse reïntegratiepogingen gedaan, onder andere via revalidatiecentrum Tolbrug en het Reïntegratie AdviesCentrum (RAC), maar die hebben niet geleid tot duurzame participatie in het arbeidsproces.
2.19. Na het verschijnen van het rapport van [R] hebben partijen in onderling overleg Juricon benaderd voor het opstellen van een arbeidsintegratieplan. In verband met het onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van [eiser] heeft Juricon de psycholoog [D] (hierna: [D]) ingeschakeld. [D] schrijft in maart 2004:
"In een 'piekvermogen' kan de heer [eiser] op universitair niveau functioneren. Zijn intelligentie ligt hoog. Toch heb ik er met nadruk op gewezen dat hij beslist niet duurzaam op dat hoge niveau kan functioneren. Er zijn grote beperkingen, zo bleek ook bij de afrondende tests en in het nagesprek. Zijn belastbaarheid - ook qua uren - is behoorlijk beperkt.
(...)
Nogmaals: mijn voorstel c.q. advies is om op een lager niveau in te stappen - eventueel mede vanuit een soort therapeutisch oogmerk - met het perspectief om daarna door te groeien. Dat doorgroeiperspectief zou - zo was mijn gedachte - mogelijk enige uitdaging kunnen bieden. Aldus stelde ik in het nagesprek voor om in een (lagere) administratieve functie in te stromen binnen een organisatie die hem aanspreekt. Echter hij liet weten dat een lage instroom in het verleden geen goede optie bleek. Daarbij ziet hij gebeuren dat in de praktijk toch op dat hoge niveau zal gaan functioneren, hetgeen vervolgens te belastend is.
Het kiezen voor een instap op een hoog niveau is mijns inziens ook geen bestendige optie. In een piek kan hij dat hoge niveau aan, maar in duurzaamheid niet.
Aldus is er een spanningsveld of zelfs een probleem betreffende het niveau waarop een functie moet worden gezocht. Laat ik dit punt afsluiten met mijn volgende uitgangsstelling: Als er een mogelijkheid op de arbeidsmarkt is, dan zie ik deze qua niveau in een lage instap."
2.20. [C] (hierna: [C]), arbeidsdeskundige in dienst van Juricon, heeft op 29 april 2004 zijn rapportage uitgebracht waarin onder meer is te lezen:
"In casu is sprake van een langdurige ongeschiktheid tot functioneren ten gevolge van aandoeningen welke verband houden met een doorgemaakt whiplash laesie.
Naar mijn inschatting worden de onvermogens mede in stand gehouden door de persoonlijkheid, het karakter van [eiser] en diens hoge streefniveau.
(...)
Gezien de onderzoeksbevindingen is op dit moment niet aan te geven of een reïntegratietraject daadwerkelijk tot werkhervatting kan leiden. Veel zal naar mijn inschatting afhangen van de mate waarin betrokkene enerzijds in staat kan zijn om zijn eigen hoge streefniveau te laten varen en zijn beperkingen in met name cognitief opzicht te accepteren, anderzijds moet betrokkene leren meer uit te gaan van zijn mogelijkheden en voorbij te gaan aan zijn onmogelijkheden."
In de begeleidende brief van 29 april 2004 aan partijen bij het rapport, schrijft [C] onder andere:
"Zo blijkt dat reïntegratie niet eenvoudig zal worden en dat, wil reïntegratie überhaupt een kans van slagen hebben, het niet gewenst is dat dhr. [eiser] op zijn hoge - universitaire niveau - insteekt.
Problemen lijken zich voor te doen doordat de visie van dhr. [eiser] (dat enkel werk op zijn eigen universitair niveau hem zal kunnen boeien) strijdig is met de constatering van de psycholoog dat dhr. [eiser] gelet op cognitieve aspecten niet duurzaam op dit hoge niveau zal kunnen functioneren.
Oorzaken liggen opgesloten in de persoonlijkheid van dhr. [eiser], in het psychologisch rapport uitvoerig omschreven, en kunnen mijns inziens zeker niet worden toegeschreven aan zaken als gebrekkige motivatie van dhr. [eiser], geen wil om mee te werken of iets dergelijks.
Gezien de bevindingen van de psycholoog en afgaande op mijn eigen kennis en ervaringen biedt deze uitgangspositie geen perspectief om een reïntegratie naar duurzame arbeid te starten, (...)
Om tot een doorbreken van de ontstane impasse te kunnen komen zie ik enkel als oplossing dat dhr. [eiser] bewogen of gemotiveerd wordt om alsnog het nut in te zien van een insteek op een lager niveau, het is echter gezien de geconstateerde (rigide) persoonlijkheidstrekken dubieus te achten in hoeverre hij daadwerkelijk vanuit een innerlijke overtuiging te bewegen is tot een dergelijke insteek: een rigide persoonlijkheid is lastig te transformeren."
Na kennisneming van het (ongedateerde) eindverslag van het RAC en de reactie daarop van [D], schrijft [C] op 21 juni 2004 aan partijen:
"Nu door deskundigen aangeven is dat het naar alle waarschijnlijkheid niet mogelijk zal zijn om de persoonlijkheid van dhr. [eiser] te "transformeren" acht ik het niet zinvol om hier alsnog energie in te steken. Consequentie zal dan zijn dat een reïntegratie op de arbeidsmarkt niet tot de mogelijkheden behoort."
2.21. Uit de bevindingen van Juricon en het RAC gecombineerd met het rapport van [R] en [Z] blijkt dat het ongeval van februari 1998 heeft geleid tot beperkingen bij [eiser], die vervolgens in combinatie met zijn persoonlijkheid ertoe leiden dat een duurzame reïntegratie keer op keer is mislukt en er thans geen reëel perspectief op zo'n duurzame reïntegratie meer bestaat. De rechtbank zal op grond daarvan aannemen dat [eiser] niet in staat is tot het verrichten van loonvormende arbeid. [eiser] heeft zijn vorderingen mede gebaseerd op deze rapporten en Erasmus heeft ter comparitie desgevraagd gesteld dat zij niet zozeer het beeld betwist dat uit de arbeidskundige rapporten naar voren komt, maar wel dat er beperkingen voortvloeien uit het ongeval. Dat laatste verweer heeft de rechtbank hiervoor al besproken. Uit deze stellingname van Erasmus leidt de rechtbank af dat zij voornoemde arbeidskundige conclusies deelt althans niet (voldoende gemotiveerd) betwist.
2.22. Voor wat betreft de arbeidskundige gevolgen heeft Erasmus de volgende stellingen ingenomen. Erasmus is van mening dat moet worden uitgegaan van het inkomen dat [eiser] (met de geconstateerde beperkingen) zou kunnen verdienen indien zijn persoonlijkheid daarbij niet in de weg zou staan. Erasmus heeft daartoe aangevoerd dat de beperkingen van [eiser] niet zodanig zijn dat hij tot zijn pensioenleeftijd in het geheel niet meer in staat zal zijn om loonvormende arbeid te verrichten. Voorts betwist Erasmus het causaal verband tussen de klachten en de door [eiser] gestelde arbeidskundige beperkingen. Dat [eiser] vanwege zijn persoonlijkheid niet op een lager arbeidsniveau kan functioneren, terwijl daarvoor in medisch opzicht geen belemmeringen zijn, vindt Erasmus niet aan haar toe te rekenen. Tenslotte heeft [eiser] niet voldaan aan zijn schadebeperkingplicht door zich onvoldoende open te stellen voor andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
2.23. De rechtbank verwerpt dat verweer. Zoals onder 2.14 overwogen, is uitgangspunt bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van letsel dat de gevolgen van een door de persoonlijke presdispositie bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moet worden toegerekend, ook al zijn die gevolgen ernstiger en/of langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Uit de niet betwiste arbeidskundige rapportages blijkt dat het hoge streefniveau, dat zit 'ingebakken' in de persoonlijkheid van [eiser], niet meer haalbaar is vanwege de beperkingen ten gevolge van het ongeval. Zijn persoonlijkheid verhindert vervolgens dat hij duurzaam werkzaam kan zijn op een lager streefniveau, dat wel reëel is gezien die beperkingen. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals [C] ook uitdrukkelijk heeft gesteld en overigens niet (wezenlijk) door Erasmus is betwist, er geen sprake is van een gebrekkige motivatie van [eiser] of het ontbreken van wil om mee te werken. Uit de stukken blijkt dat [eiser] in het reïntegratietraject meermalen heeft getracht om de eisen die hij aan zichzelf stelt, bij te stellen opdat hij weer zou kunnen deelnemen aan het arbeidsproces, hetgeen echter niet is gelukt. De arbeidskundige gevolgen kunnen dan ook in redelijkheid worden toegerekend aan het ongeval en een schadebeperkingsplicht is niet aan de orde.LJN AZ0113