Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 100707 causaal verband tussen tekortschieten gynaecoloog en schade agv zwangerschap

Rb Den Haag 100707 causaal verband tussen tekortschieten gynaecoloog en schade agv zwangerschap en geboorte tweeling
11. Grief 5 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er causaal verband is tussen het tekortschieten van [de gynaecoloog] in zijn informatieplicht jegens [de vrouw], en de door [de vrouw] gestelde schade als gevolg van de zwangerschap en geboorte van de tweeling. Bovendien betwist [de gynaecoloog] dat sprake is van schade in de zin van de wet. Ook deze grief faalt, nu het hof het oordeel van de rechtbank op deze beide punten deelt. Uit hetgeen eerder in dit arrest is overwogen volgt dat het hof bewezen acht dat [de gynaecoloog] [de vrouw] niet heeft gewezen op het risico op een zwangerschap indien zij stopte met anticonceptie. Voorzover de grief blijkens de toelichting ervan uit gaat dat dat wel is gebeurd, en dat [de gynaecoloog] zelf [de vrouw] heeft gewezen op de mogelijkheid van sterilisatie en/of een spiraaltje, mist de grief feitelijke grondslag. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen eerder in dit arrest is overwogen en beslist. Tevens heeft het hof overwogen dat uit de getuigenverklaringen volgt dat [de vrouw] en haar man belang hechtten aan het voorkomen van een nieuwe zwangerschap en dat zij voorshands geen zwaarwegende bezwaren hadden tegen verdere anticonceptie. Dat zij desondanks zijn gestopt met condoomgebruik zonder over te stappen op enige vorm van andere conceptie, moet naar het oordeel van het hof dan ook geheel worden toegerekend aan de onjuiste en/of onvolledige informatie van [de gynaecoloog] over de noodzaak hiertoe. De stelling van [de gynaecoloog] dat [de vrouw] en haar man zelf verantwoordelijk zijn voor hun keuze om te stoppen met anticonceptie en dat hij hen geen enkele garantie op dit punt heeft gegeven, wordt verworpen. Ook [de gynaecoloog] was blijkens zijn getuigenverklaring van mening dat, ondanks dat het risico op zwangerschap zeer gering was, verdere anticonceptie geïndiceerd was. Hij heeft echter nagelaten [de vrouw] hierover tijdens het consult van 22 oktober 1992 op juiste wijze te informeren, Het hof acht voldoende aannemelijk dat [de vrouw] en haar man, indien [de gynaecoloog] hen juist had geïnformeerd, niet gestopt waren met condoomgebruik, althans niet zonder te kiezen voor een andere vorm van anticonceptie. Ook acht het hof voldoende aannemelijk dat [de vrouw] dan niet zwanger was geworden. Het enkele feit dat het gebruik van condooms niet als 100% veilige anticonceptie kan worden aangemerkt doet hier niet aan af, nu algemeen bekend is dat bij zorgvuldig gebruik van condooms de kans op zwangerschap zeer klein is en [de vrouw] en haar echtgenoot deze vorm van anticonceptie al enige jaren zonder bezwaar toepasten.

12. Het hof is van oordeel dat [de gynaecoloog] geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat causaal verband tussen het tekortschieten van [de gynaecoloog] en de gestelde schade ontbreekt. Het hof komt daarom niet toe aan het opdragen van (tegen)bewijs.

13. Het is een feit van algemene bekendheid dat de geboorte van een kind, naast vreugde en/of verdriet, voor de ouders leidt tot extra financiële lasten. Daarmee is voldoende aannemelijk dat [de vrouw] vermogensschade heeft geleden, zodat de rechtbank de vordering tot verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure terecht heeft toegewezen. De vraag of de beide kinderen gezond ter wereld zijn gekomen en of de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (alleen) ten laste van [de vrouw] komen, kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen en behoeft op dit moment geen verdere bespreking.

14. Grief 6 betoogt dat de beslissing van [de vrouw] om af te zien van de mogelijkheid van abortus in de weg staat aan het aannemen van causaal verband tussen de fout van [de gynaecoloog] en de gestelde schade. Deze grief wordt verworpen. De rechtbank heeft overwogen dat het van [de vrouw] niet kon worden gevergd dat zij ter voorkoming van het ontstaan van de gestelde schade van de mogelijkheid gebruik zou hebben gemaakt om haar zwangerschap af te laten breken. De grief richt zich terecht niet tegen deze overweging, maar betoogt dat de beslissing van [de vrouw] en haar echtgenoot om de zwangerschap niet af te breken in het onderhavige geval wel het causaal verband doorbreekt. Ook dit betoog faalt. Het hof stelt voorop dat het al dan niet afbreken van een zwangerschap een dermate persoonlijke en ingrijpende beslissing is voor een vrouw, dat de redelijkheid zich er in het algemeen tegen zal verzetten om in een geval als het onderhavige, waarin de zwangerschap het gevolg is van een fout van een arts, de door de geboorte van het kind ontstane vermogensschade (al dan niet gedeeltelijk) toe te rekenen aan het niet afbreken van de zwangerschap door de vrouw. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan op dit punt in het onderhavige geval anders geoordeeld zou moeten worden, zijn niet gesteld of gebleken. [de vrouw] en haar man hadden ten tijde van de fout van [de gynaecoloog] reeds een (voltooid) gezin met drie kinderen en geen verdere kinderwens. Tegen deze achtergrond is voldoende aannemelijk dat [de vrouw] en haar man zonder de fout van [de gynaecoloog] geen verdere kinderen meer hadden gekregen. De schade van [de vrouw] als gevolg van de geboorte van de twee kinderen dient naar het oordeel van het hof in redelijkheid volledig aan het onjuist althans onvolledig informeren door [de gynaecoloog] omtrent de noodzaak van verdere anticonceptie te worden toegerekend.
LJN BB2375