Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 091024 omkeringsregel n.v.t., whiplash-jurisprudentie wel; geen medisch-, wel juridisch causaal verband rugklachten en ongeval

RBAMS 091024 omkeringsregel n.v.t., whiplash-jurisprudentie wel; geen medisch-, wel juridisch causaal verband rugklachten en ongeval

in vervolg op:

RBAMS 210219 verzoek leent zich niet voor deelgeschil, partijdebat over orthopedisch niet verklaarde rugklachten nog onvoldoende gevoerd 
- 23,40 uren x € 250,- + 21% = € 7078,50, verzocht, niet bestreden en toegewezen

2De feiten

2.1.

[eiser] is opgeleid in de werktuigbouwkunde. Vanaf 2006 heeft hij een aantal jaar gewerkt als IT-engineer.

2.2.

[eiser] volgde vanaf mei 2009 de opleiding tot piloot aan de Oxford Aviation Academy.

2.3.

Op 1 juli 2009 werd [eiser] samen met medestudenten van de pilotenopleiding vervoerd met drie touringcars die in een colonne over de A2 reden. Doordat de voorste bus onverwacht moest remmen ontstond een kettingbotsing. De middelste bus is daarbij achterop de voorste bus gereden, waarna de middelste bus van achteren is aangereden door de achterste bus.

2.4.

[eiser] zat op het moment van de aanrijding in het midden van de achterbank van de tweede touringcar. Hij is diezelfde dag naar de huisarts gegaan voor rugklachten.

2.5.

De drie bussen waren ten tijde van de aanrijding verzekerd tegen aansprakelijkheid bij Amlin. Namens Amlin is tegenover [eiser] aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

2.6.

In september 2009 is [eiser] naar orthopedisch chirurg Bulstra gegaan voor een röntgen- en MRI-onderzoek. Uit het röntgenonderzoek kwam naar voren dat mogelijk sprake was van een fractuur in de vierde lendenwervel. Vervolgens is [eiser] voor een second opinion naar orthopedisch chirurg Hoebink gegaan. Hoebink heeft een nieuw röntgenonderzoek laten verrichten en daarbij werd opnieuw een afwijking van de vierde lendenwervel gezien. Hoebink kon niet vaststellen of dit een fractuur betrof of een aangeboren afwijking, te weten een anterieur gelegen limbus vertebra.

2.7.

[eiser] heeft zijn opleiding tot piloot afgerond op 1 mei 2011. Daarna is hij niet als piloot aan het werk gegaan. Hij is na het afronden van zijn opleiding gaan werken bij zijn oude werkgever als projectleider. Begin 2013 heeft [eiser] zich ziek gemeld in verband met rugklachten. In 2015 heeft het UWV geoordeeld dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is voor zijn werk in de IT. Op grond daarvan ontvangt hij sindsdien een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

2.8.

[eiser] heeft verschillende behandelingen ondergaan om de pijn in zijn rug te verminderen. Hij heeft in februari 2013 een gipskorset gedragen en in oktober 2013 is een operatie (spondylodese) uitgevoerd. Verder heeft hij in 2014 en 2015 gedurende zes maanden een multidisciplinair pijnmanagementprogramma gevolgd. Deze behandelingen hebben niet tot een substantiële vermindering van de pijnklachten geleid.

2.9.

Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de klachten van [eiser] toe te schrijven zijn aan het ongeval van 1 juli 2009 hebben partijen in overleg aan orthopedisch chirurg dr. C.F.A. Bos gevraagd onderzoek te doen. Hij heeft op 12 februari 2015 zijn rapport uitgebracht.

2.10.

[eiser] heeft in een deelgeschilprocedure verzocht voor recht te verklaren dat zijn klachten en beperkingen moeten worden toegerekend aan het ongeval van 1 juli 2009. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 12 februari 2019 afgewezen, kort gezegd omdat het partijdebat op dit punt nog niet volledig was gevoerd en mogelijk nadere bewijslevering en een nieuw deskundigenonderzoek nodig was.

2.11.

[eiser] heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Bij beschikking van 2 mei 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank een deskundige benoemd, die niet in de gelegenheid bleek te zijn het onderzoek te verrichten. Hierna heeft de rechtbank bij beschikking van 29 september 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) orthopedisch chirurg dr. D. van der Schaaf benoemd als deskundige. Van der Schaaf heeft op 15 mei 2023 zijn rapport uitgebracht.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert - samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -

te verklaren voor recht:

  • -

    dat [eiser] als gevolg van het ongeval van 1 juli 2009 ongeschikt is geraakt voor de uitoefening van het beroep van piloot;

  • -

    dat [eiser] als gevolg daarvan verlies aan verdienvermogen lijdt en zal lijden;

en Amlin te veroordelen:

  • -

    aan [eiser] de schade te vergoeden die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009, althans 4 april 2024, althans de dag waarop de schade opeisbaar is geworden;

  • -

    de proceskosten te voldoen, waaronder ook de kosten van de procedure tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht.

3.2.

[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag. Tussen de klachten van [eiser] en het ongeval bestaat causaal verband. Uit het rapport van Van der Schaaf blijkt immers dat het ongeval een conditio sine qua non is geweest voor het ontstaan van de klachten van [eiser] . Van der Schaaf heeft vastgesteld dat [eiser] vóór het ongeval geen klachten of afwijkingen had op orthopedisch vakgebied. Daarnaast acht Van der Schaaf het aannemelijk dat die klachten er zonder ongeval niet zouden zijn geweest. Van der Schaaf heeft beperkingen vastgesteld bij [eiser] op grond van het feit dat hij een spondylodese heeft ondergaan. Dat [eiser] een spondylodese heeft laten uitvoeren staat eveneens in causaal verband met het ongeval. In de hypothetische situatie zonder ongeval had [eiser] alleen een limbus vertebra gehad: een aangeboren afwijking die nooit tot klachten heeft geleid. De hevige pijnklachten van [eiser] , die door Van der Schaaf niet zijn meegenomen in zijn onderzoek, moeten ook aan het ongeval worden toegeschreven. Deze waren voor het ongeval niet aanwezig en zouden zonder ongeval evenmin zijn ontstaan. Door zijn rugklachten is [eiser] ongeschikt voor het beroep van piloot en lijdt hij verlies aan verdienvermogen.

3.3.

Amlin voert verweer. Amlin concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.4.

Amlin betwist dat causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser] en het ongeval. Zij wijst erop dat beide deskundigen (Bos en Van der Schaaf) de klachten van [eiser] op hun vakgebied niet hebben kunnen verklaren. In het rapport van Van der Schaaf staat dat er geen sprake is van medisch causaal verband. Ook is er volgens Amlin geen reden om juridisch causaal verband aan te nemen. De criteria uit de whiplash-jurisprudentie zijn niet van toepassing, omdat geen sprake is van whiplashletsel of een postwhiplashsyndroom. Ook toepassing van die criteria leidt niet tot de conclusie dat causaal verband bestaat. Van een consistent klachtenpatroon is geen sprake. Daarnaast heeft [eiser] lage rugklachten en heeft een groot deel van de bevolking dergelijke klachten. Bovendien heeft hij klachten ter hoogte van een pre-existente aangeboren afwijking. Ook is [eiser] begin 2007 door zijn rug gegaan en is hij in 2007 betrokken geweest bij een eerder ongeval, waardoor hij rugklachten heeft gekregen. Er zijn dan ook mogelijke andere oorzaken voor de klachten aan te wijzen. Tot slot betwist Amlin dat [eiser] in de hypothetische situatie zonder ongeval piloot was geworden en dat er enig verlies aan verdienvermogen is.

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of juridisch causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser] en het ongeval.

4.2.

In de dagvaarding en de conclusie van antwoord is gedebatteerd over de toepasselijkheid van de omkeringsregel in deze zaak, mede naar aanleiding van datgene wat daarover is overwogen in de beschikking van deze rechtbank 2 mei 2022. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen vastgesteld dat de omkeringsregel niet van toepassing is op de causaliteitsvraag die in deze zaak voorligt. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag beantwoord moet worden aan de hand van de criteria uit de whiplashjurisprudentie.

4.3.

Amlin voert aan dat deze criteria niet van toepassing zijn omdat het hier niet gaat om typische whiplash-klachten, maar om lage rugklachten. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan toepassing van bedoelde criteria in de weg. Het gaat immers net als bij whiplash-klachten, om niet objectiveerbare klachten waarvan de vraag is of deze in verband staan met een concreet aan te wijzen ongeval, namelijk een kop-staartbotsing.

4.4.

Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht van het juridisch causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade op [eiser] rust. Aan het te leveren bewijs mogen geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het oorzakelijke verband tussen de klachten en het ongeval desondanks rechtens in voldoende mate vast staat. Voor het juridische causale verband is echter wel vereist dat de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Voor de beantwoording van de eerste vraag is beslissend of sprake is van een plausibel – in de zin van een consistent, consequent en samenhangend – patroon van klachten. Bewijs voor het oorzakelijk verband is geleverd als daarnaast komt vast te staan dat (1) [eiser] de klachten vóór het ongeval niet had, (2) de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en (3) een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon bij [eiser] . Hij heeft zich na het ongeval gemeld bij zijn huisarts met rugklachten. In de jaren na het ongeval is hij in verband met deze rugklachten bij meerdere specialisten geweest en heeft hij verschillende behandelingen gehad. Hij heeft een gipskorset gedragen, een operatie ondergaan en een pijnmanagementprogramma gevolgd. Op dit moment heeft hij pijnbestrijding in de vorm van fentanylpleisters. In het rapport van Van der Schaaf staat dat [eiser] constant, dag en nacht, pijn heeft op een plek onderin zijn rug. In vraag 1d is Van der Schaaf gevraagd naar consistentie. Van der Schaaf schrijft in zijn antwoord op deze vraag: “Er is zonder meer een goede samenhang tussen de anamnese, mijn eigen onderzoek, de feiten uit het medisch dossier en het hulponderzoek”.

4.6.

Amlin voert aan dat [eiser] direct na het ongeval voornamelijk last had van zijn bovenrug. Daarom zijn volgens Amlin in het AnnaTommie ziekenhuis in Utrecht beelden gemaakt van de thoracale wervelkolom: de bovenrug. Daarnaast voert Amlin aan dat de ernst van de klachten van [eiser] aan zijn onderrug in de loop van de tijd is toegenomen. Amlin wijst erop dat [eiser] er na het ongeval nog in is geslaagd zijn pilotenopleiding af te ronden en dat hij door meerdere vliegmedische keuringen is gekomen. Ook wijst Amlin erop dat [eiser] van juni 2011 tot februari 2013 fulltime heeft gewerkt met nauwelijks verzuim.

4.7.

Hoewel deze vaststellingen van Amlin op zich juist zijn, maken deze niet dat geen sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Dat [eiser] in de eerste periode na het ongeval óók klachten aan zijn bovenrug had, is in dit verband niet relevant. Vast staat immers dat [eiser] vanaf het ongeval in ieder geval steeds last heeft gehad van zijn onderrug. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij direct na het ongeval naar zijn huisarts is gegaan omdat hij pijn had aan zijn onderrug. In een brief van zijn (voormalige) advocaat aan Amlin van 31 augustus 2009 staat dat [eiser] last heeft van klachten in zijn boven- en onderrug. De eerste specialist die [eiser] heeft gezien (van het AnnaTommie ziekenhuis in Utrecht) heeft weliswaar een MRI-scan van zijn bovenrug gemaakt, maar ook een röntgenfoto van zijn onderrug. De klachten van [eiser] aan zijn bovenrug zijn in de loop van de tijd verdwenen, maar de klachten aan zijn onderrug hielden aan.

4.8.

Ook het toenemen van de ernst van de klachten van [eiser] aan zijn onderrug maakt niet dat het klachtenpatroon niet consistent, consequent en samenhangend is. Hij heeft zich namelijk steeds gemeld bij de verschillende specialisten met pijn op dezelfde plaats in zijn rug. De pijn is daarnaast in de loop van de jaren weliswaar erger geworden, maar nooit weggeweest. Hiermee is het klachtenpatroon voldoende consistent, consequent en samenhangend.

4.9.

Vervolgens moet worden beoordeeld of aan de drie hiervoor onder 4.4 genoemde criteria is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

4.10.

Ten eerste moet vaststaan dat de klachten voor het ongeval niet bestonden. Aan dit vereiste is voldaan. Van der Schaaf is gevraagd naar de klachten, afwijkingen en beperkingen van [eiser] voor het ongeval. In de rapportage van Van der Schaaf staat dat [eiser] voor het ongeval geen klachten of afwijkingen had op zijn vakgebied. Voor zijn onderzoek is aan Van der Schaaf medische informatie van [eiser] beschikbaar gesteld, waaronder een uittreksel van zijn huisartsenjournaal van januari 2010. Ook in het rapport van Bos staat dat [eiser] voorafgaand aan het ongeval geen klachten had.

4.11.

Ten tweede is vereist dat de klachten door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt. Ook dit staat vast. [eiser] zat in het midden van de achterbank van een touringcar, die botste op een touringcar die daarvoor reed en daarna van achteren werd aangereden door een derde touringcar. Hoewel de deskundigen in dit geval geen oorzaak voor de klachten van [eiser] hebben kunnen vinden, kan in het algemeen worden gezegd dat dergelijke aanrijdingen rugklachten kunnen veroorzaken. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.

4.12.

Ten derde is vereist dat een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Ook hieraan is voldaan. Amlin heeft een aantal alternatieve oorzaken genoemd: een eerder auto-ongeluk van [eiser] in 2007, het feit dat [eiser] in 2009 door zijn rug is gegaan, de aangeboren afwijking van [eiser] en normale slijtage van de rug. Naar het oordeel van de rechtbank kan geen van deze omstandigheden gelden als alternatieve verklaring voor de klachten van [eiser] . Dit wordt als volgt toegelicht.

4.13.

In eerste instantie is van belang dat Bos en Van der Schaaf in hun rapportages geen alternatieve oorzaak voor de klachten van [eiser] hebben aangewezen. Voor het standpunt van Amlin dat er alternatieve oorzaken bestaan is in de rapportages dan ook geen steun te vinden.

4.14.

[eiser] heeft weliswaar in 2007 een eerder auto-ongeluk gehad, maar de klachten die hij hierbij had opgelopen waren ten tijde van het ongeval in 2009 alweer verdwenen. Bovendien uitte dat ongeval zich in andere klachten, namelijk nekklachten. Daarnaast is [eiser] begin 2007 door zijn rug gegaan, maar ook de klachten die hij daardoor had waren niet meer aanwezig op het moment dat het ongeval plaatsvond. Zoals hiervoor onder 4.10 overwogen staat in de rapporten van Bos en Van der Schaaf dat [eiser] voorafgaand aan het ongeval geen lage rugklachten had.

4.15.

Ten aanzien van de aangeboren afwijking van [eiser] geldt het volgende. Uit het röntgenonderzoek dat plaatsvond in september 2009 bij het Annatommie Ziekenhuis in Utrecht kwam naar voren dat mogelijk sprake was van een fractuur van de vierde lendenwervel van [eiser] . De chirurg die hierna een second opinion uitvoerde zag ook een afwijking op die plek, maar kon niet vaststellen of dit een fractuur was of een aangeboren afwijking: een limbus vertrebra. Ook een derde geraadpleegde orthopeed was er niet zeker van of de afwijking een fractuur was of een aangeboren afwijking. Volgens de vierde orthopeed, dr. Mahieu uit Antwerpen, was er verband tussen de afwijking en het ongeval. Deze orthopeed adviseerde een operatie, een spondylodese, die uiteindelijk is uitgevoerd door chirurgen van NedSpine in Ede. Deze operatie heeft niet geleid tot vermindering van de klachten van [eiser] . In het rapport van Van der Schaaf staat dat sprake was van een limbus vertrebra, die door dr. Mahieu ten onrechte is aangeduid als gevolg van het ongeval en oorzaak van de rugpijn. Volgens Van der Schaaf veroorzaakte de aangeboren afwijking voor het ongeval geen klachten en is deze na het ongeval ook geen klachten gaan veroorzaken. Ook in het rapport van Bos staat dat [eiser] een limbus vertrebra heeft en dat dit een aangeboren afwijking is die geen klachten geeft. Deze aangeboren afwijking kan daarom niet als alternatieve verklaring voor de klachten worden aangemerkt.

4.16.

Ook als de aangeboren afwijking wél een zelfstandige oorzaak voor de klachten van [eiser] zou zijn, dan nog is daarmee geen sprake van pre-existentie, maar van predispositie. Dit verbreekt het causaal verband niet. In dat geval is immers sprake van een aangeboren afwijking die voorafgaand aan het ongeval geen klachten veroorzaakte, maar door het ongeval is getriggerd, waarna de klachten zijn ontstaan. Uit de rapporten van Bos en Van der Schaaf volgt niet dat de aangeboren afwijking van [eiser] pre-existentie oplevert voor de klachten die hij na het ongeval heeft ontwikkeld.

4.17.

Ook normale slijtage kan niet dienen als alternatieve verklaring voor de klachten van [eiser] . Amlin heeft aangevoerd dat een feit van algemene bekendheid is dat een groot deel van de bevolking last heeft van lage rugklachten. Dit is een van de meest voorkomende klachten onder de Nederlandse bevolking, aldus Amlin. Amlin heeft dat standpunt verder niet onderbouwd met concrete gegevens. Desondanks kan wel worden aangenomen dat lage rugklachten vaak voorkomen, maar niet dat dit ook geldt voor klachten van de aard van die van [eiser] . Het opperen van een louter theoretisch mogelijk alternatieve verklaring voor de rugklachten van [eiser] is onvoldoende concreet.

4.18.

Bovendien is Van der Schaaf de vraag voorgelegd of er op zijn vakgebied klachten en beperkingen zijn die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan, als het ongeval niet had plaatsgevonden (vraag 2c). Hierop heeft Van der Schaaf geantwoord: “Ik acht het niet aannemelijk dat als betrokkene het ongeval niet was overkomen hij momenteel klachten en afwijkingen op mijn vakgebied zou hebben gehad.” De medisch adviseur van Amlin heeft naar aanleiding hiervan bij Van der Schaaf om opheldering gevraagd, omdat dit antwoord volgens de medisch adviseur ten onrechte de suggestie zou kunnen wekken dat er causaal verband met het ongeval bestaat. Hierop heeft Van der Schaaf als volgt gereageerd: “In mijn beschouwing heb ik mij bewust beperkt tot het beantwoorden van de vraag omtrent de medische causaliteit. Het is echter onmiskenbaar dat er voorafgaand aan het ongeval in kwestie geen wezenlijke medische consumptie aangaande lage rugklachten is geweest. In aansluiting aan het ongeval heeft betrokkene zich bij meerdere specialisten gepresenteerd met lage rugklachten. Daar is ook uitgebreide documentatie van. Ik heb echter geen adequaat anatomisch substraat kunnen vinden wat deze klachten zou kunnen veroorzaken en daarom is het voor mij duidelijk dat er geen medische causaliteit is. Verder is het ook niet zo dat de klachten zijn ontstaan door de operatie, want de klachten bestonden daarvoor ook al en zijn niet echt veranderd door de ingreep. (…)”.

4.19.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat juridisch causaal verband moet worden aangenomen tussen het ongeval en de klachten van [eiser] .

4.20.

De rechtbank kan bij de huidige stand van zaken niet vaststellen dat [eiser] als gevolg van het ongeval ongeschikt is geraakt voor de uitoefening van het beroep van piloot en dat hij als geval daarvan verlies aan verdienvermogen lijdt. Hiervoor moeten eerst de beperkingen van [eiser] worden vastgesteld en vervolgens moet worden vastgesteld wat de gevolgen daarvan zijn voor zijn verdiencapaciteit. Van der Schaaf heeft tot op zekere hoogte wel al beperkingen vastgesteld, maar hij heeft deze gerelateerd aan de operatie (spondylodese) die [eiser] heeft ondergaan. Bovendien heeft hij zich beperkt tot orthopedische beperkingen en de pijnklachten van [eiser] niet in zijn onderzoek betrokken.

4.21.

Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat als de rechtbank oordeelt dat sprake is van causaal verband, een verzekeringsarts de beperkingen van [eiser] zal moeten vaststellen en dat daarna een arbeidsdeskundige zal moeten rapporteren over de gevolgen daarvan voor het verdienvermogen van [eiser] . Beide partijen wensen dat de schade van [eiser] in deze procedure wordt vastgesteld. Verwijzing naar de schadestaatprocedure kan daarom achterwege blijven.

4.22.

De rechtbank zal de zaak aanhouden om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg deskundigenrapportages te verkrijgen. De zaak wordt daartoe verwezen naar de parkeerrol en iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Als partijen de deskundigenrapportages hebben verkregen kan de zaak weer worden opgebracht zodat partijen mede aan de hand daarvan het debat over de omvang van de schade kunnen voeren.ECLI:NL:RBAMS:2024:6151