RBDHA 191224 commotio; beoordeling NPO en neuroloog; toerekening predispositie t.z.v. hoofdpijn; zo ook klachten m.b.t. energie, concentratie en geheugen, prikkeling, functioneren in groepen
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 191224 commotio; beoordeling NPO en neuroloog; toerekening predispositie t.z.v. hoofdpijn; zo ook klachten m.b.t. energie, concentratie en geheugen, prikkeling, functioneren in groepen
- SO hoeft VSO van eerder ongeval niet in te brengen, evenmin de patiëntenkaart van voor het ongeval
- kosten verzocht, begroot en toegewezen € 6.040,20 incl BTW
3De feiten
Het eerste ongeval
3.1.
[verzoekster] is op 27 mei 2013 als fietser betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het eerste ongeval). Zij is tegen een plotseling geopende portier van een bestelbus aangefietst en daardoor gevallen. [verzoekster] had direct pijn aan haar rechterschouder. Zij heeft het bewustzijn niet verloren en is niet op haar hoofd gevallen.
Op de spoedeisende hulp is een contusie (kneuzing) van de rechterschouder geconstateerd.
3.2.
De huisarts van [verzoekster] heeft op 3 juni 2013 in het huisartsenjournaal vermeld: “pijngedrag, concentratieproblemen. Soort whiplashachtig symptoomcomplex.”
3.3.
Als gevolg van het eerste ongeval is [verzoekster] 147 dagen arbeidsongeschikt geweest. Zij werkte sinds 1 mei 2007 vierentwintig uur per week als psychiatrisch verpleegkundige.
3.4.
De WAM-verzekeraar van de bestuurder van de bestelbus heeft namens haar verzekerde volledige aansprakelijkheid erkend jegens [verzoekster] voor de gevolgen van het eerste ongeval.
3.5.
Op 23 december 2015 heeft, in het kader van de letselschadeprocedure, een neuropsychologisch onderzoek (hierna: NPO) plaatsgevonden door neuropsychologe Van der Scheer. Van der Scheer heeft op 31 maart 2016 een rapport uitgebracht. Hierin staan de volgende klachten vermeld die [verzoekster] heeft genoemd:
- -
spierpijnklachten en pijnklachten van de nek; de nekklachten komen circa twee keer per week voor;
- -
hoofdpijnklachten die een- tot tweemaal per week voorkomen;
- -
verminderd concentratievermogen en vergeetachtigheid;
- -
eerder moe.
In dit rapport staat vermeld dat [verzoekster] sinds het ongeval 2,5 uur per week huishoudelijke hulp heeft. In dit rapport is verder onder meer het volgende opgenomen:
“Als gevolg van haar veranderde belastbaarheid ontstaan in aansluiting op het ongeval van 27 mei 2013 heeft zij twee weken verzuimd voor haar werk. Nadien heeft zij de draad weten op te pakken en slaagde zij erin om na een paar maanden weer 2x8 uur te werken (circa oktober 2013). (…) bleef zij klachten houden en werd haar werkplek (zomer 2014) ergonomisch verantwoord ingericht (nieuwe bureaustoel).”
En:
“Eindconclusie
Aanwijzingen dat we te maken hebben met een primair verminderde cognitieve belastbaarheid, welke mogelijk toegeschreven kan worden aan structurele schade van het brein, biedt het onderzoek niet. Dit was gelet op de diagnose (contusie rechter schouder) echter ook niet te verwachten. Ook biedt het onderzoek geen evidentie voor het bestaan van een pijn gemedieerde verminderde cognitieve belastbaarheid. Anders gezegd, in neuropsychologische zin kan er geen onderbouwing worden gevonden voor het subjectieve klachtenpatroon van betrokkene.”
Het tweede ongeval
3.6.
Op 16 oktober 2018 is [verzoekster] wederom betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het tweede ongeval). [verzoekster] is als fietser frontaal in botsing gekomen met een auto, doordat de bestuurder van die auto een te krappe bocht nam.
3.7.
De Goudse is de WAM-verzekeraar van de automobilist en heeft namens haar verzekerde jegens [verzoekster] de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het tweede ongeval erkend.
3.8.
[verzoekster] heeft ten gevolge van het tweede ongeval letsel opgelopen, te weten commotio cerebri (licht traumatisch hersenletsel of hersenschudding) met multipele fracturen in het aangezicht, schedeldak en schedelbasis. Verder had [verzoekster] last van haar hoofd en in mindere mate nek- en schouderpijn.
3.9.
[verzoekster] is na het tweede ongeval met een ambulance naar de spoedeisende hulp gebracht, waar het volgende is geconstateerd: amnesie (geheugenverlies) rondom het ongeval, klachten van hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid, een zwelling rond de linker oogkas en een forse bloeduitstorting van de linker onderarm. Op een CT-scan van de schedel werden meerdere fracturen links frontaal en van de oogkas en kaak gezien. Geconcludeerd werd een commotio cerebri met fracturen links.
3.10.
[verzoekster] is van 16 tot 19 oktober 2018 in het ziekenhuis gebleven.
3.11.
[verzoekster] heeft op 19 oktober 2018 contact gehad met haar huisarts, omdat zij last had van vermoeidheid en van geheugenstoornissen. De hoofdpijn was op dat moment minder. Op 27 november 2018 had [verzoekster] nog steeds vermoeidheids- duizeligheids- en cognitieve klachten (prikkelverwerking, concentratie).
3.12.
Op 3 december 2018 heeft de revalidatiearts van [verzoekster] klachten geconstateerd van de linker nek/schouder/arm regio en het aangezicht, cognitieve klachten op gebied van informatie- en prikkelkverwerking, dubbeltaken, woordvinding en geheugen en geleidelijk verbeterde duizeligheid en hoofdpijn.
3.13.
Bij brief van 6 december 2018 heeft de revalidatiearts onder meer geschreven:
“Voorgeschiedenis: vijf jaar geleden whiplashachtig beeld gehad. Het heeft jaren geduurd voordat ze er vanaf was. Ze had last van nekpijn en was gevoelig voor hoofdpijn, daarnaast toen ook duizeligheid. Sindsdien gevoeliger voor het krijgen van hoofdpijn, belastingsafhankelijk. (…). Cliënt functioneerde echter weer goed pre-existent.
Cliënt presenteert zich met last van hoofdpijn en in mindere mate nekpijn en schouderpijn. (…). Cliënt heeft problemen met name bij de verwerking van zintuiglijke prikkels (evenwicht en geluid op de voorgrond staande, in mindere mate ook visuele overprikkeling). Daarnaast cognitieve traagheid en verminderde mentale belastbaarheid. (…).”
3.14.
Nadat partijen met elkaar in overleg zijn gegaan over een neurologische en een neuropsychologische expertise, heeft op 30 augustus 2021 een onderzoek plaatsgevonden door neuroloog Verhagen. In het geneeskundig rapport van 18 oktober 2021 heeft Verhagen onder meer het volgende opgenomen:
“
(…)
Ongevalsamnese:
Het ongeval vond plaats op 16-10-2018. (…).
Op haar werk liep ze tegen concentratieproblemen aan. Er waren veel prikkels. Ook autorijden ging te snel. Wanneer ze overprikkeld raakte, kreeg ze last van hoofdpijn. (…). Voor het ongeval had ze geen klachten.
Huidige klachten:
Ze is snel overprikkeld zowel door licht als geluid. Er is nog steeds sprake van bovengenoemde geheugenproblemen. Dit is in de tijd wel verbeterd, maar niet over. Dat geldt ook voor de problemen met concentratie. Ze heeft beperkte energie. Ze heeft nog steeds regelmatig hoofdpijn, gemiddeld 2 maal per week, hetgeen vaak te relateren is aan te veel doen. (…)
Vroegere ziekten, operaties of ongevallen:
In 2008 was er sprake van spanningsklachten in de nek. Ze heeft daarvoor therapie gehad, daarmee zijn de klachten na een aantal behandelingen verdwenen. In 2013 is ze tegen een openslaande autodeur geklapt. Er is geen sprake geweest van bewustzijnsverlies. Ze had toen een kneuzing aan de rechterschouder. Daar heeft ze geruime periode last van gehad en ook wat last van de nek. Ze is toen 5 maanden uit het arbeidsproces geweest, maar was toen ook weer volledig hersteld.(…)
Samenvatting
(…).
Er persisteren overprikkeldheid, zowel voor licht als geluid. Wanneer dat te veel is, ontstaat ook hoofdpijn, met name aan de linkerzijde van het gelaat met een drukkend karakter. Ze heeft beperkte energie. Ze heeft gemiddeld 2 dagen per week hoofdpijn, waarbij de NRS-score dan kan variëren tussen 4 en 7. (…). Er persisteren nog steeds problemen met het geheugen waarbij het niet uitmaakt of informatie auditief of visueel wordt aangeboden, noch of er sprake is van tekst of getallen. (…). Ook bestaan er nog steeds problemen met concentratie. (…). Onderzoek van hersenzenuwen, motoriek, sensibiliteit, coördinatie en reflexen laat geen afwijkingen zien. Aan het bewegingsapparaat worden geen bijzonderheden gezien.
Klinische diagnose:
Status na hoogenergetisch trauma, fietser versus automobilist, met aanvankelijk commotio/lichte contusio cerebri alsmede aangezichtsfracturen aan de linkerzijde, met nu een mild postcontusioneel syndroom met cognitieve problemen, alsmede posttraumatische hoofdpijnklachten. Ik vind geen aanwijzingen voor centraal of perifeer vestibulaire afwijkingen.”
3.15.
Verhagen vond een neuropsychologisch onderzoek van belang. Dit onderzoek is uitgevoerd door neuropsychologe Bruins. Naar aanleiding van een onderzoek op 13 april 2022 heeft Bruins een rapport opgesteld. Bruins schrijft in haar rapport onder meer het volgende:
“Klachtenpatroon:
(…)
De meest hinderlijke of beperkende klachten zijn voor haar: een verminderde energie, hoofdpijn en niet goed kunnen functioneren in groepen.
Lichamelijke klachten:
(…).
Nu resteert nog overprikkeling, gevoelig voor hoofdpijn, weinig energie.
(…).
Cognitieve klachten:
(…). Haar concentratievermogen is verminderd en zij wordt sneller vermoeid van focussen. (…). Haar geheugen is ‘slecht’
(…)
Klachten: mw. [verzoekster] heeft persisterende klachten en de meest hinderlijke of beperkende klachten zijn voor haar: een verminderde energie, hoofdpijn en niet goed kunnen functioneren in groepen. Ze heeft last van overprikkeling, hoofdpijn en is snel vermoeid bij mentale inspanning (focussen) en/of activiteiten. (…). Ze ervaart een verminderd concentratievermogen en geheugenproblemen. (…).
Beantwoording van de vraagstellingen:
1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
Antwoord: Er kunnen geen cognitieve stoornissen worden geobjectiveerd, behoudens verlies van informatie van ingeprente verhaaltjes (…).
Er zijn wel veranderingen aanwezig sinds het ongeval: een verhoogde emotionaliteit en relatief forse gevoeligheid voor omgevingsprikkels en schrikachtigheid in het verkeer, bekende ongevalsgevolgen.
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt kunnen worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?
Antwoord: er kunnen geen cognitieve functiestoornissen worden geobjectiveerd: het cognitief profiel toont geen tekorten, met uitzondering van een percentueel lage herinneringsscore als twee verhaaltjes herinnerd worden.
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
Antwoord: deze zijn mij niet bekend (geworden).
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?
Antwoord: er zijn op basis van de onderzoeksresultaten en het profiel geen cognitieve beperkingen aantoonbaar, uitgezonderd die op energetisch en emotioneel gebied. (…). Het cognitieve brein is ongestoord, terwijl eerder genoemde klachten aanwijzingen kunnen zijn voor een aangedaan emotioneel brein. Desgewenst kunnen er therapeutische adviezen gegeven worden.
(…)
Reactie van klinisch neuropsycholoog:
Het is te kort door de bocht om te stellen dat een neuropsychologisch onderzoek erop gericht is ‘klachten te objectiveren’: immers, klachten zijn er wel of niet en dat u klachten heeft is een feit. Het onderzoek is erop vooral op gericht om het cognitieve functioneren in kaart te brengen in het licht van hersenfunctiestoornissen die mogelijk kunnen wijzen op hersenletsel. Uit het onderzoek kunnen op basis van de onderzoeksresultaten en het profiel geen cognitieve beperkingen aangetoond worden. Echter wel energetische -en emotionele beperkingen:
Er is een verhoogde emotionaliteit en relatief forse gevoeligheid voor omgevingsprikkels en hieraan gerelateerde vermoeidheid met daarnaast schrikachtigheid in het verkeer.
Het cognitieve brein is ongestoord, terwijl eerdergenoemde klachten aanwijzingen kunnen zijn voor een aangedaan emotioneel brein. Onderschat niet dat deze klachten het algeheel functioneren, in het bijzonder het cognitief functioneren nadelig kunnen beinvloeden.”
3.16.
Op 8 september 2022 heeft Verhagen een aanvullend zakelijk rapport opgesteld, waarin staat:
“1. De situatie met ongeval
(…).
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Antwoord:
(…). Neuropsychologisch onderzoek toont echter geen cognitieve stoornissen aan, die het gevolg zijn van traumatisch hersenletsel. De cognitieve problemen zijn derhalve secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. Ik vind geen aanwijzingen voor centraal of perifeer vestibulaire afwijkingen.
Invaliditeit
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? (…).
Antwoord:
Voor dit chronisch geworden pijnsyndroom stel ik conform de AMA-guide 1% BIGP voor, volgens de NVN richtlijnen is er bij ontbreken van een neurologisch substraat sprake van 0% BIGP.
Beperkingen
h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn/haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven?
Antwoord:
Bij ontbreken van een neurologisch substraat voor de klachten is er conform de NVN richtlijnen geen sprake van beperkingen voor wat betreft het vakgebied van de neurologie.
Medische eindsituatie
(…).
Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is. Ik verwacht geen verandering.
(…).
2Situatie zonder ongeval
(…).
Blijkens anamnese en dossier had betrokkene in de periode voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op het vakgebied van de Neurologie die zij thans nog heeft. Er blijkt echter in 2015 een neuropsychologisch onderzoek te zijn verricht dat mij niet bekend was en ook niet is genoemd door betrokkene. Het is niet uitgesloten dat er toen sprake was van cognitieve klachten.
(…)
Op basis van anamnese en dossier heb ik geen reden aan te nemen dat zij de nu aan de orde zijnde klachten ook zou hebben ontwikkeld wanneer haar het ongeval niet was overkomen.
(…).”
3.17.
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft Verhagen aan Triage Medisch Adviesbureau (hierna: Triage) onder meer geschreven:
“Ik deel haar (bedoeld wordt neuropsychologe Van der Scheer, toevoeging rechtbank) conclusie op basis van de beschikbare gegevens. Er was geen sprake van cognitieve stoornissen. (…).
De hoofdpijnklachten hebben veel weg van de klachten die zij mij meldde op 30-8-2021 (zie mijn rapport dd 22-9-2021). Het kan zijn dat de klachten tussentijds (tussen onderzoek van drs vd Scheer en het ongeval op 16-10-2018 zijn weggeweest (ze meldt dat bij de anamnese). Een en ander brengt mij tot de volgende aanpassing van mijn eerder aan u gezonden Aanvullend zakelijk rapport dd 8-9-2022
(…)
In 2016 was er geen sprake van cognitieve stoornissen.
(…)
Blijkens anamnese en dossier had betrokkene in de periode voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op het vakgebied van de Neurologie die zij thans nog heeft. Er blijkt echter in 2016 een neuropsychologisch onderzoek te zijn verricht omdat er toen sprake was van cognitieve klachten (geen stoornissen). Deze waren er anamnetisch niet in de periode voorafgaand aan het nu aan de orde zijnde ongeval.
(…)
Op basis van anamnese en dossier heb ik geen reden aan te nemen dat zij de nu aan de orde zijnde klachten ook zou hebben ontwikkeld wanneer haar het ongeval niet was overkomen met uitzondering van de hoofdpijnklachten die zij eerder vergelijkbaar had, maar die anamnetisch verdwenen waren in de periode voor het nu aan de orde zijnde ongeval. Deze zouden kunnen recidiveren.
(…).”
3.18.
Bij e-mailbericht van 20 juni 2023 heeft de huisarts van [verzoekster] haar bericht dat [verzoekster] in de periode tussen 2016 en tot het ongeval medio oktober 2018 de huisarts niet heeft bezocht in verband met hoofdpijnklachten.
4Het geschil
4.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank, na vermindering van haar verzoek ter zitting, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
te bepalen dat de klachten van [verzoekster] zoals die volgen uit de rapportages van Verhagen en Bruins zijn toe te rekenen aan het ongeval van 16 oktober 2018;
-
te bepalen dat De Goudse aan [verzoekster] de kosten dient te voldoen zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv, begroot op een bedrag van € 6.360,20;
-
te bepalen dat de toegewezen kosten binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking moeten worden voldaan op het in het verzoekschrift vermelde rekeningnummer en dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd is als dit bedrag niet binnen deze termijn is voldaan.
4.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij gezondheidsklachten ervaart en dat deze klachten in causaal verband met het tweede ongeval staan. Volgens [verzoekster] is het van belang dat dit in rechte wordt vastgesteld, zodat partijen de afwikkeling van de zaak buiten rechte kunnen voortzetten.
4.3.
De Goudse voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] .
4.4.
De Goudse heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend. Zij verzoekt de rechtbank, voor het geval de rechtbank enig onderdeel van het verzoek van [verzoekster] toewijst, [verzoekster] te bevelen dat zij de VSO uit 2017 met de onderliggende correspondentie met betrekking tot de verschillende schadeposten, het huisartsenjournaal over de periode 1 januari 2016 tot november 2018 en het FML van het UWV overlegt.
4.5.
[verzoekster] voert verweer.
4.6.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
5.1.
Aanvankelijk had [verzoekster] in feite het gehele geschil (causaal verband, beperkingen en verzekeringsgeneeskundig onderzoek, onderzoek naar verlies van arbeidsvermogen) aan de rechtbank voorgelegd. Daarvoor is een deelgeschil echter niet bedoeld. Ter zitting heeft [verzoekster] haar verzoek verminderd en te kennen gegeven dat het haar te doen is om een oordeel te verkrijgen over het causaal verband tussen het tweede ongeval en haar gezondheidsklachten. Dat is een onderwerp dat in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. De Goudse heeft ter zitting ook verklaard dat zij, als het verzoek met betrekking tot het causaal verband wordt toegewezen, de schaderegeling ter hand zal nemen. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk behandelen en gaat voorbij aan het verweer van De Goudse dat deze kwestie zich niet leent voor een beoordeling in deelgeschil, omdat [verzoekster] onvoldoende medische informatie uit de voorgeschiedenis heeft verstrekt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de deskundigen, als zij meer informatie nodig hadden gehad om goed te kunnen adviseren, hier wel bij [verzoekster] om hadden gevraagd. Zoals volgt uit hetgeen hierna over het causaal verband wordt overwogen, is geen nadere informatie of expertise nodig voor een oordeel over het causaal verband.
Causaal verband met het tweede ongeval
5.2.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank te bepalen dat haar klachten, volgend uit de rapportages van Verhagen en Bruins, zijn toe te rekenen aan het ongeval van 16 oktober 2018.
Om welke klachten gaat het?
5.3.
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift niet gespecificeerd om welke klachten het gaat. Verhagen heeft meerdere rapportages opgesteld, die [verzoekster] heeft overgelegd als producties 24, 26, 27 en 31. [verzoekster] heeft het rapport van Bruins overgelegd als productie 25. Uit voormelde rapportages blijken de volgende gezondheidsklachten:
-
verminderde energie;
-
verminderde concentratie;
-
snel overprikkeld raken door licht en geluid (visus en gehoor);
-
geheugenproblemen;
-
niet goed kunnen functioneren in groepen;
-
hoofdpijn.
5.4.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank voormelde rapportages naast elkaar gelegd en is met partijen geïnventariseerd dat het om de klachten a tot en met f gaat. Over het melden van deze klachten door [verzoekster] bij de deskundigen bestaat bij partijen geen discussie, zodat de rechtbank van het bestaan van deze gezondheidsklachten uitgaat.
Causaal verband
5.5.
Vervolgens is aan de orde of deze gezondheidsklachten door het tweede ongeval zijn veroorzaakt, zoals [verzoekster] stelt en De Goudse betwist. Sluitend medisch bewijs daarvoor is niet voorhanden. Op basis van de onder 3.8, 3.9 en 3.11 tot en met 3.15 vermelde feiten is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] heeft aangetoond dat haar klachtenpatroon plausibel is en dan mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Causaal verband (in juridische zin) tussen de klachten en het ongeval is in beginsel voldoende aannemelijk als komt vast te staan dat [verzoekster] voorafgaand aan het tweede ongeval de klachten niet had, de klachten door het tweede ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
5.6.
De rechtbank maakt bij de beoordeling van het causaal verband onderscheid tussen de klachten a tot en met e en de hoofdpijnklachten.
De klachten a tot en met e
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] de klachten a tot en met e voorafgaand aan het tweede ongeval niet had en dat deze klachten pas na het tweede ongeval zijn ontstaan. Dit blijkt uit het volgende.
- -
De revalidatiearts heeft in zijn brief van 6 december 2018 (zie 3.13) geschreven dat [verzoekster] na het eerste ongeval weer goed pre-existent functioneerde.
- -
In het geneeskundig rapport van 18 oktober 2021 van Verhagen staat dat [verzoekster] voor het tweede ongeval geen klachten had en dat [verzoekster] na het eerste ongeval vijf maanden uit het arbeidsproces is geweest en daarna weer volledig is hersteld (zie 3.14).
- -
In het aanvullend zakelijk rapport van 8 september 2022 van Verhagen staat dat [verzoekster] in de periode voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op het vakgebied van de neurologie had die zij thans nog heeft (zie 3.16).
- -
In zijn brief van 21 oktober 2022 heeft Verhagen aan Triage geschreven dat er in 2016 bij [verzoekster] geen sprake was van cognitieve stoornissen (zie 3.17).
- -
[verzoekster] is na het eerste ongeval weer volledig aan het werk gegaan, terwijl zij na het tweede ongeval is uitgevallen en een WIA-uitkering ontvangt.
5.8.
Vervolgens is de vraag of deze klachten van [verzoekster] door het tweede ongeval kunnen worden veroorzaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verhagen heeft in het aanvullend zakelijk rapport van 8 september 2022 geschreven dat hij op basis van anamnese en dossier geen reden heeft om aan te nemen dat [verzoekster] de nu aan de orde zijnde klachten ook zou hebben ontwikkeld wanneer haar het ongeval niet was overkomen (zie 3.16). Dit heeft Verhagen ook in zijn brief van 21 oktober 2022 aan Triage geschreven (zie 3.17).
5.9.
Een alternatieve (zelfstandige) verklaring voor de klachten a tot en met e is onvoldoende aannemelijk geworden. Verhagen heeft in zijn geneeskundig rapport van 18 oktober 2021 geschreven dat onderzoek van hersenzenuwen, motoriek, sensibiliteit, coördinatie en reflexen geen afwijkingen laat zien en dat aan het bewegingsapparaat geen bijzonderheden worden gezien (zie 3.14). Bruins heeft in haar advies onder meer geschreven dat er geen cognitieve functiestoornissen kunnen worden geobjectiveerd en dat andere oorzaken voor de aangetoonde stoornissen haar niet bekend zijn geworden (zie 3.15). Verder staat vast dat [verzoekster] vóór het tweede ongeval weer haar volledige uren heeft gewerkt en ook het huishouden weer zelf deed. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat [verzoekster] deze klachten (a tot en met e) zonder het tweede ongeval ook ontwikkeld zou hebben.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat causaal verband tussen de klachten a tot en met e en het tweede ongeval wordt aangenomen.
De hoofdpijnklachten
5.11.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [verzoekster] voorafgaand aan het tweede ongeval geen hoofdpijnklachten had. Het volgende is daarbij van belang. [verzoekster] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij na het eerste ongeval meer gevoeligheid voor hoofdpijn bemerkte, maar dat zij daardoor geen beperkingen had en dat meer sprake was van ongemak. In de periode tussen het onderzoek door Van der Scheer in december 2015 en het tweede ongeval heeft [verzoekster] haar huisarts niet bezocht met hoofdpijnklachten. [verzoekster] werkte na het eerste ongeval uiteindelijk weer haar volledige uren en deed alle werkzaamheden in huis weer volledig. Dit alles bij elkaar maakt aannemelijk dat [verzoekster] voorafgaand aan het tweede ongeval in ieder geval niet in dezelfde mate hoofdpijnklachten had als na het tweede ongeval.
5.12.
De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de hoofdpijnklachten van [verzoekster] door het tweede ongeval kunnen worden veroorzaakt. Deze klachten passen immers bij dit type ongeval waarbij [verzoekster] als fietser frontaal in botsing is gekomen met een auto en daarbij onder andere een hersenschudding heeft opgelopen. Dit soort ongeval en letsel kan over het algemeen hoofdpijnklachten veroorzaken. Daar komt bij dat [verzoekster] sinds het tweede ongeval van meet af aan hoofdpijnklachten meldt.
5.13.
De rechtbank stelt tot slot vast dat een alternatieve verklaring voor de hoofdpijnklachten ontbreekt. Dit volgt uit het NPO door Van der Scheer. Deze neuropsycholoog heeft [verzoekster] op 23 december 2015 onderzocht en heeft bij [verzoekster] geen hersenafwijkingen gevonden die de klachten kunnen veroorzaken.
Predispositie
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de huidige hoofdpijnklachten sprake is van predispositie en dat geen sprake is van pre existente klachten, zoals De Goudse betoogt. Van predispositie is sprake als een slachtoffer al voor het ongeval een bepaalde latente kwetsbaarheid of aanleg heeft die hem eerder dan een andere persoon vatbaar maakt voor het optreden van een bepaalde ziekte of bepaalde klachten. Dat hiervan sprake is blijkt uit voormelde brief van 6 december 2018 van de revalidatiearts van [verzoekster] , die onder meer schrijft dat [verzoekster] sinds het eerste ongeval gevoeliger is voor het krijgen van hoofdpijn. Dit is ook in lijn met de verklaring van [verzoekster] tijdens de zitting, dat zij voorafgaand aan het tweede ongeval wel eens hoofdpijn had, maar hier geen beperkingen van ondervond, zoals thans het geval is. Het dossier biedt tot slot geen concrete aanwijzingen dat [verzoekster] de huidige hoofdpijnklachten zonder het tweede ongeval ook ontwikkeld zou hebben (vgl. Hoge Raad 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:590 r.o. 3.1.1).
5.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat causaal verband tussen de hoofdpijnklachten en het tweede ongeval wordt aangenomen. Het onder 4.1 sub 1 verzochte zal dan ook op na te melden wijze worden toegewezen.
Voorwaardelijk tegenverzoek
5.16.
De Goudse verzoekt de rechtbank, voor het geval de rechtbank enig onderdeel van het verzoek van [verzoekster] toewijst, [verzoekster] te bevelen dat zij de VSO uit 2017 met de onderliggende correspondentie met betrekking tot de verschillende schadeposten, het huisartsenjournaal over de periode 1 januari 2016 tot november 2018 en het FML van het UWV overlegt. Nu de rechtbank het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen, moet zij het voorwaardelijk tegenverzoek van De Goudse beoordelen.
5.17.
In het verweerschrift ontbreekt een grondslag en onderbouwing voor dit voorwaardelijk tegenverzoek. Tijdens de zitting heeft De Goudse dit verzoek als volgt toegelicht. [verzoekster] verzocht de rechtbank oorspronkelijk (voordat zij haar verzoeken tijdens de zitting verminderde) om De Goudse te bevelen medewerking te verlenen aan een onderzoek door NRL naar het verlies van arbeidsvermogen. De Goudse wil informatie over de afwikkeling van het eerste ongeval, omdat [verzoekster] bijvoorbeeld een vergoeding kan hebben ontvangen voor toekomstige huishoudelijke hulp of voor andere zaken. Het is De Goudse niet bekend hoe die zaak destijds is afgewikkeld. De Goudse wenst te beschikken over alle informatie over het eerste ongeval en wil weten wat de verzekeringsgeneeskundige heeft geoordeeld.
5.18.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] toegelicht dat zij met betrekking tot het eerste ongeval een schikking heeft getroffen met de verzekeraar en dat de vergoeding voor huishoudelijke hulp een periode van maximaal drie jaar betrof.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat de door De Goudse verzochte informatie niet relevant is voor wat betreft het verzoek dat wordt toegewezen (het causaal verband). De deskundigen hebben geen aanleiding gezien om nadere informatie op te vragen, terwijl zij wisten van het eerste ongeval. Alleen Verhagen had een kanttekening bij de hoofdpijnklachten en vervolgens is nadere informatie bij de huisarts van [verzoekster] opgevraagd. Niet valt in te zien waarom de door De Goudse verzochte informatie nog nodig is, nu [verzoekster] de inhoud van de VSO tijdens de zitting heeft meegedeeld en de huisarts van [verzoekster] in het e-mailbericht van 20 juni 2023 heeft bericht dat [verzoekster] de huisarts tussen 2016 en 2018 niet heeft bezocht in verband met hoofdpijnklachten. Verder heeft [verzoekster] na het verweerschrift (alsnog) een FML van november 2022 overgelegd, opgesteld door een verzekeringsarts van het UWV, in verband met de herbeoordeling van de WIA-uitkering van [verzoekster] (productie 35).
5.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het voorwaardelijk tegenverzoek zal afwijzen.
De kosten van het deelgeschil
5.21.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de benadeelde begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot.
5.22.
De Goudse betoogt dat deze procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, zodat een kostenbegroting achterwege kan blijven. Het had voor de hand gelegen dat [verzoekster] de causaliteit behoorlijk zou hebben onderbouwd en dat zij op het schikkingsvoorstel zou zijn ingegaan alvorens ruim een jaar nadat het schikkingsvoorstel is gedaan tot dit deelgeschil over te gaan, aldus De Goudse.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is, aangezien partijen belang hebben bij duidelijkheid over het causaal verband en daarover in dit deelgeschil ook een beslissing wordt genomen. De rechtbank zal de kosten die [verzoekster] voor deze procedure heeft gemaakt dan ook begroten.
5.24.
Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenaamde “dubbele redelijkheidstoets” hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
5.25.
Mr. Janssens maakt aanspraak op een bedrag aan kosten van € 6.360,20. Dit bedrag is inclusief 21% btw en griffierecht van € 320.
5.26.
De Goudse heeft (de hoogte van) de door mr. Janssens opgevoerde kosten desgevraagd ter zitting niet (meer) betwist.
5.27.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek een overzichtelijke kwestie betreft en acht het door mr. Janssens begrote aantal uren en gehanteerde uurtarief redelijk. De rechtbank zal de kosten vaststellen op voornoemd bedrag zoals in het dictum verwoord. De verzochte wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen.
6De beslissing
De rechtbank:
6.1.
verklaart voor recht dat de gezondheidsklachten van [verzoekster] zoals die volgen uit de rapportages van Verhagen en Bruins zijn toe te rekenen aan het ongeval van 16 oktober 2018, waarbij het gaat om de volgende klachten:
-
verminderde energie;
-
verminderde concentratie;
-
snel overprikkeld raken door licht en geluid (visus en gehoor);
-
geheugenproblemen;
-
niet goed kunnen functioneren in groepen;
-
hoofdpijn;
6.2.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 6.360,20 en veroordeelt De Goudse tot betaling van dit bedrag aan de advocaat van [verzoekster] op het in het verzoekschrift genoemde rekeningnummer binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, te verhogen met de wettelijke rente als dit bedrag niet binnen voormelde termijn is voldaan; ECLI:NL:RBDHA:2024:22407