Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 020621 Partijen gebonden aan gezamenlijk rapport; normale artrose duim; objectieve medische oorzaak; whiplashjurisprudentie (2)

RBMNE 020621 Partijen gebonden aan gezamenlijk rapport; normale artrose duim; objectieve medische oorzaak; whiplashjurisprudentie
- veroordeling tot aanvulling op eerder vergoede bgk € 13.066,46; totaal € 32.990,73
- kosten deelgeschil aangehouden om verzoekster in staat te stellen polisvoorwaarden rbv in te brengen

2
Het geschil

Inleiding

2.1.
Op 13 december 2012 is [verzoekster] in haar auto van achteren aangereden. Zij had groen licht en was aan het optrekken om de oprit van de A28 richting Groningen op te gaan, maar ze moest remmen omdat een andere auto met hoge snelheid door rood reed. Haar achterligger, een verzekerde van ASR, is toen tegen haar auto aangebotst. ASR heeft als WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid erkend.

2.2.
Op het moment van de aanrijding had [verzoekster] haar rechterhand op de versnellingspook. Sinds het ongeval heeft zij klachten en beperkingen aan haar rechterduim.

2.3.
Tussen [verzoekster] en ASR is discussie ontstaan over of deze klachten en beperkingen in causaal verband staan met het ongeval. Zij hebben samen om een medisch deskundigenbericht gevraagd bij plastisch, reconstructief en handchirurg drs. R. Feitz.

2.4.
Drs. Feitz heeft op 3 mei 2019 als volgt gerapporteerd:

Samenvatting

Betrokkene, rechts dominant met blanco handchirurgische voorgeschiedenis, heeft op 13 december 2012 een auto ongeval gehad, waarbij zij van achteren werd aangereden. Vervolgens ontwikkelde er pijnklachten in de rechterduimbasis. Er waren preexistent geen klachten van de rechterduim.

Betrokkene is langdurig behandeld door een fysiotherapeut en heeft verschillende orthopeden gezien, die de diagnose artrose van de duim vaststelde. Er werden geen fracturen gezien op de röntgenfoto’s.

Op dit moment heeft betrokkene last in vrijwel alle dagelijkse handelingen van de rechterduim. Zij merkt dit in kracht, functie en duurbelasting. Zij ervaart beperkingen met de pincetgreep, sleutelgreep, driepuntsgreep,cilindergreep en alle duim handelingen. Bij lichamelijk onderzoek zien we een forse duimbasis artrose beiderzijds. Deze wordt radiologisch bevestigd.

Ten aanzien van de correspondentie is er consistentie.

Beschouwing

Ik stel bij betrokkene de diagnose ernstige CMC I artrose beiderzijds.

Er is op grond van de correspondentie niet vast te stellen dat het hier gaat om een posttraumatische artrose.

Gezien de vrijwel identieke artrose beiderzijds, gaat het om een artrose conform leeftijd die niet uitgelokt is op basis van bijvoorbeeld een intra articulair verlopende fractuur met een step off en gap. Er zijn geen fracturen gediagnostiseerd.

Kortom, dit betreft een normale fysiologische artrose, passend bij het ouder worden proces.

De klachten die betrokkene heeft, zijn zeer duidelijk pas ontstaan na het auto-ongeval.

Betrokkene ervaart pijn aan de duim, deze kan ik niet toeschrijven aan het ongeval, maar aan de duimbasis artrose die in beide duimen aanwezig is.
Ik stel daarom op grond van het ongeval geen BI (toevoeging rb: betrouwbaarheidsinterval) vast. Er is geen zuiver ongevalsgevolg en alle klachten en beperkingen die betrokkene ervaart, zouden in dezelfde omvang en maten, anders ook zijn ontstaan indien het ongeval niet had plaatsgevonden.

Er is consistentie ten aanzien van de prestatie. En er is geen sprake van uitvergroten van de klachten.

Ik stel bij betrokkene beperkingen vast van het CMC I gewricht beiderzijds en van de duimfunctie. Deze zijn niet het gevolg van het ongeval.

( ... )

2.5.
Op de volgende vragen over de situatie zonder ongeval heeft drs. Feitz het volgende geantwoord:

“ Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval

a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?

- Ja, er bestonden afwijkingen, namelijk CMC I artrose, maar er bestonden geen klachten van.

Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien en thans nog steeds uit deze klachten e afwijkingen voortvloeien?

- Alle klachten en beperkingen vloeien voort uit de preexistente CMC I artrose.

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval

Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

- Zeer waarschijnlijk waren de klachten en beperkingen ook aanwezig geweest indien het ongeval niet had plaatsgevonden. In dezelfde termijn en dezelfde omvang.

Wat is het punt?

2.6.
Volgens [verzoekster] kan het rapport van drs. Feitz niet als uitgangspunt dienen voor de schadeafwikkeling tussen partijen omdat het niet voldoet aan de eisen van consistentie, inzichtelijkheid en logica. En voor zover het wel als uitgangpunt zou moeten dienen, dan moet de inhoud daarvan anders (in het licht van de whiplashjurisprudentie) worden uitgelegd. ASR is het daar niet mee eens. Volgens haar is het rapport duidelijk en de conclusie helder: er is geen causaal verband tussen de door [verzoekster] geuite pijnklachten en het ongeval.

Wat wil [verzoekster] ?

2.7.
[verzoekster] vraagt, samengevat, na aanvulling van haar verzoek ter zitting, aan de rechtbank om:
1. primair: te bepalen dat tegen de rapportage van Feitz steekhoudende en zwaarwegende bezwaren bestaan zodat deze voor de verdere beoordeling niet als uitgangspunt kan dienen;
subsidiair: te bepalen dat tegen de rapportage van Feitz zodanige bezwaren bestaan, dat die nuancering behoeft in de door [verzoekster] aangegeven zin (op medisch inhoudelijke en juridische gronden) ;
meer subsidiair: te bepalen dat de rapportage van Feitz, door ASR en haar medisch adviseur niet op juiste wijze wordt geduid (in medische als in juridische zin) en dat die dient te worden geduid in de door [verzoekster] aangegeven zin;
nog meer subsidiair: te bepalen dat tegen de rapportage van Feitz zodanige bezwaren bestaan dat een nieuwe rapportage van een handchirurg dient te worden ingewonnen;
uiterst subsidiair: aan Feitz de volgende aanvullende vraag te stellen: “Kunt u verklaren waarom onderhavige klachten en beperkingen (juist) kort na/in aansluiting op het onderhavige ongeval d.d. 13 december 2012 zijn ontstaan? Wil u uw antwoord (nader) toelichten?”;
2. primair, subsidiair als meer subsidiair: te bepalen dat op grond van de (overige) beschikbare medische informatie causaal verband bestaat tussen de klachten en beperkingen van [verzoekster] en het verkeersongeval d.d. 13 december 2012;
3. primair: ASR te veroordelen om de tot 22 juli 2020 gemaakte maar niet vergoede buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] ( [naam] ) van € 13.066,46 te betalen;
subsidiair: ASR te veroordelen om de tot 22 juli 2020 gemaakte maar niet vergoede buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] ( [naam] ) een aanvullend voorschot te betalen;
4. de kosten van het deelgeschil te begroten op € 9.811,87, met het griffierecht, wettelijke rente en nakosten en met veroordeling van ASR tot vergoeding daarvan.

Wat vindt ASR?

2.8.
ASR vindt primair dat [verzoekster] niet ontvankelijk in haar verzoek moet worden verklaard en subsidiair dat de verzoeken moeten worden afgewezen, en dat een kostenbegroting en -veroordeling achterwege dient te blijven.

3
De beoordeling

Verzoek onnodig ingediend? Nee.

3.1.
De rechtbank volgt ASR niet in haar primaire standpunt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat dit deelgeschil onnodig is ingediend. Volgens ASR had [verzoekster] op z’n minst met een goed onderbouwde andere deskundigenvisie moeten komen om het gezamenlijke rapport van tafel te krijgen. Maar welke keuze [verzoekster] maakt om haar stellingen te onderbouwen en toe te lichten, is aan haar. Haar insteek is om met argumenten het rapport van drs. Feitz tussen partijen van tafel te krijgen, dat mag zij doen en dat maakt niet dat haar verzoek onnodig is ingediend.

Kan het rapport van drs. Feitz als uitgangspunt dienen? Ja.

3.2.
Het doel van de rapportage van drs. Feitz was om duidelijk te krijgen of de klachten en beperkingen aan haar rechterduim door het ongeval komen. Drs. Feitz heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat haar klachten en beperkingen niet door het ongeval maar door ouderdomsartrose komen.

3.3.
Omdat zijn rapport op gezamenlijk verzoek is uitgebracht, zijn partijen daar in beginsel aan gebonden, tenzij daartegen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn in te brengen. Volgens [verzoekster] zijn deze aanwezig, maar de rechtbank ziet ze niet.

3.4.
Drs. Feitz heeft links en rechts vrijwel identieke ouderdomsartrose vastgesteld maar hij kan het verschil in klachten en beperkingen links en rechts niet verklaren. Het kan gebeuren dat een deskundige ergens geen verklaring voor heeft. Dat leidt nog niet tot de conclusie dat het rapport inhoudelijk niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

3.5.
Ook aan de wijze van totstandkoming is niets mis. [verzoekster] wijst erop dat hij de vragen van haar medisch adviseur naar aanleiding van zijn conceptrapportage niet inhoudelijk (genoeg) heeft beantwoord en niet in zijn definitieve rapportage heeft verwerkt.

Deze vragen gaan over de verschillen in klachten en beperkingen tussen haar linker- en rechterduim, over getraumatiseerde artrose en de causale relatie met het ongeval en pre-existente artrose en het moment waarop de klachten zijn ontstaan.

3.6.
Op vragen over het verschil in klachten tussen rechts en links heeft drs. Feitz het volgende geantwoord:

Op grond van de bijgevoegde foto’s, bij het verslag, zowel radiologisch als lichtfoto’s, is te zien dat er beiderzijds om zeer ernstige artrose gaat. Bij deze mate van artrose van het CMC I gewricht treden over algemeen klachten op. Ik kan niet verklaren waarom dat in dit geval alleen rechts is. Maar in zijn algemeenheid is het aannemelijk en zeer waarschijnlijk dat iemand klachten ontwikkelt van dermate forse artrose.”

3.7.
Op vragen over getraumatiseerde artrose en een causale relatie met het ongeval, heeft drs. Feitz het volgende geantwoord:

Ik maak bezwaar tegen de getraumatiseerde artrose, omdat ik deze niet als zodanig ken. Het is geen diagnose, maar een anamnese. Het betreft klachten in aansluiting die op het ongeval zijn ontstaan en anamnetisch is dat correct. Maar het geeft geen medische diagnose weer, geen organisch oorzaak of onderbouwing van wat er dan veranderd zou zijn in de artrose slijtage van het gewricht door eventueel in werk en trauma. Het stelt slechts een associatie in tijd vast.( ... ).”

3.8.
Over vragen van de medisch adviseur over de pre-existente artrose heeft hij het volgende toegelicht:

Betrokkene had anamnetisch geen beperkingen voor het ongeval. Had ook voor het ongeval geen klachten, maar wel een pre-existente waarvan zij geen hinder of klachten van had te ondervinden.”

3.9.
Met deze antwoorden heeft hij zijn eerdere conclusies in het conceptrapport naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt. De betreffende correspondentie heeft hij als bijlage bij zijn definitieve rapport gevoegd. Dat dit inhoudelijk niet tot aanpassing van zijn rapport heeft geleid, is gelet op zijn antwoorden niet vreemd.

3.10.
Dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen zijn rapportage zijn, is dus niet gebleken. Partijen zijn daarom gebonden aan het op gezamenlijk verzoek uitgebrachte rapport van drs. Feitz.

Whiplashjurisprudentie van toepassing? Nee.

3.11.
Volgens [verzoekster] moet de whiplashjurisprudentie in haar zaak worden toegepast. Zij wijst erop dat zij voor het ongeval geen handklachten had en in directe aansluiting op het ongeval wel en dat sprake is van, kort gezegd, een plausibel klachtenpatroon. Het letsel is ook te verklaren, ze had haar rechterhand op de versnellingspook en links heeft ze geen pijnklachten heeft (terwijl volgens drs. Feitz sprake is van identieke artrose).

3.12.
De kern bij de whiplashjurisprudentie is dat, ondanks dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten ontbreekt, het bewijs voor het bestaan van dergelijke klachten (en daaruit voortvloeiende beperkingen) kan worden aangenomen en in juridische zin aan de aansprakelijke gebeurtenis worden toegerekend.

3.13.
Deze whiplashjurisprudentie vindt ook wel toepassing buiten whiplashzaken in zaken waar geen objectieve medische oorzaak is aan te wijzen. Maar die is er hier juist wel. Drs. Feitz heeft immers artrose vastgesteld. Volgens [verzoekster] is er geen medisch objectieve afwijking omdat zijn conclusie dat haar klachten en beperkingen door de artrose komen niet klopt. Maar dat argument gaat mank. Er is door drs. Feitz een medisch objectieve afwijking (artrose) vastgesteld. Deze vastgestelde artrose blijft een feit, ook als hij het verschil in klachten links en rechts niet kan verklaren. Dit is dus een andere situatie dan de situatie die zich bij de whiplashjurisprudentie voordoet.

3.14.
Het is wel begrijpelijk dat de conclusie van drs. Feitz frustrerend voor [verzoekster] is, want direct na het ongeval ervoer zij klachten rechts en die klachten heeft zij nog steeds. Volgens ASR zijn deze klachten pas op de 6e dag na het ongeval ontstaan, maar op de zitting is duidelijk geworden dat [verzoekster] deze klachten direct na het ongeval al had. Zij heeft dit namelijk ook op het schadeformulier ingevuld en zij heeft gemotiveerd toegelicht dat zij dit formulier de dag na het ongeval heeft ingevuld.

3.15.
Maar ook tegen de achtergrond dat zij direct na het ongeval klachten rechts had, blijft het een feit dat er een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor haar klachten is vastgesteld en dat volgens de deskundige deze klachten er ook zonder ongeval waren geweest in dezelfde termijn en dezelfde omvang.

3.16.
Dit betekent dat het eerste verzoek (zowel primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en nog meer subsidiair) van [verzoekster] niet toewijsbaar is. Voor de verzochte aanvullende vraag (uiterst subsidiair gevraagd), is ook geen aanleiding. Als drs. Feitz deze vraag in tijd (waarom de klachten rechts direct na het ongeval zijn ontstaan) had kunnen beantwoorden dan was dat punt wel naar voren gekomen bij zijn antwoord op de vraag tussen de verschillen rechts en links.

Het tweede verzoek van [verzoekster]

3.17.
[verzoekster] verzoekt verder te bepalen dat op grond van de (overige) beschikbare medische informatie causaal verband bestaat. Als productie 1 bij haar verzoek heeft zij medische gegevens ingediend maar zij heeft niet duidelijk aangegeven waar zij nu precies op doelt. Ook als zij dat wel had gedaan, had dit waarschijnlijk niet tot toewijzing van het verzoek kunnen leiden, omdat er een gezamenlijk rapport ligt waarin juist anders is geconcludeerd. Ook dit verzoek wordt dus afgewezen.

Kosten [naam]

3.18.
[verzoekster] verzoekt om ASR te veroordelen om de tot 22 juli 2020 gemaakte maar niet vergoede buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] ( [naam] ) van € 13.066,46 te betalen. Zij heeft toegelicht dat ASR een bedrag van € 19.924,27 heeft vergoed maar dat het verzochte bedrag nog resteert.

3.19.
Voor de beoordeling van buitengerechtelijke kosten geldt de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets (artikel 6:96 lid 2 BW): zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

3.20.
Dat eerste, het inroepen van rechtsbijstand, is niet in geschil maar de hoogte van de kosten wel.

3.21.
De rechtbank volgt ASR niet dat mr. [A] voor regeldingen een te hoog tarief heeft gerekend en dat het niet redelijk is de kosten vanaf mei 2019 (toen mr. [A] namens [verzoekster] ervoor heeft gekozen door te blijven discussiëren met ASR) voor ASR te laten komen. Het is juist logisch dat het voor [verzoekster] van belang was dat over de uitleg van het rapport overeenstemming zou komen en dat mr. [A] hierover met ASR in discussie ging. De tot 22 juli 2020 gemaakte verzochte kosten, zullen worden toegewezen.

Kosten deelgeschil

3.22.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Hiervoor geldt dus hetzelfde kader als net aangegeven.

3.23.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 9.811,87 te vermeerderen met het door haar betaalde griffierecht.

3.24.
Ter zitting kwam aan de orde dat [verzoekster] een rechtsbijstandsverzekering (DAS) heeft die de kosten van mr. De Vos voor dit deelgeschil vergoedt. Dit maakt dat haar verzoek tot begroting van de kosten (alsook het verzoek tot veroordeling in de kosten) in beginsel wordt afgewezen bij gebrek aan belang. Zij maakt in dat geval immers zelf geen kosten en lijdt op dat punt dan ook geen (vermogens)schade.

3.25.
Dit kan anders zijn indien gesteld en gebleken is dat op haar een verplichting rust om de buitengerechtelijke kosten op eigen naam namens de rechtsbijstandsverzekeraar te verhalen op de aansprakelijke partij. Als uit de polisvoorwaarden blijkt dat de kosten van haar rechtsbijstand slechts worden voorgeschoten door de verzekeraar voor zover deze kosten kunnen worden verhaald op de aansprakelijke partij, dan zijn de kosten waarvan zij begroting verzoekt wel aan te merken als schade die door haarzelf is geleden.

3.26.
De rechtbank kan niet beoordelen of [verzoekster] op grond van polisvoorwaarden gehouden is om kosten te verhalen op ASR. Mr. de Vos heeft ter zitting wel toegelicht dat deze kosten verhaald moeten worden en heeft aangeboden de polisvoorwaarden alsnog over te leggen.

3.27.
De rechtbank zal [verzoekster] in de gelegenheid stellen binnen twee weken na heden de op het onderhavige geschil toepasselijke polisvoorwaarden (met een korte toelichting) alsnog over te leggen. ASR mag hierop binnen twee weken na ontvangst reageren. Mochten de kosten van het deelgeschil worden toegewezen, dan zal bij de begroting geen rekening gehouden worden met de kosten van deze nadere akte. Het had namelijk op de weg van [verzoekster] gelegen om hierover in het verzoekschrift al meteen duidelijkheid te verschaffen.

Uitvoerbaar bij voorraad?

3.28.
De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [naam verzoeker] vraagt, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure geen hogere voorziening openstaat. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv.

4
De beslissing

4.1.
wijst de verzoeken sub 1 en 2 af;

4.2.
veroordeelt ASR tot vergoeding van de tot op 22 juli 2020 gemaakte maar nog niet vergoede buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] ( [naam] ) van 13.066,46,

4.3.
bepaalt dat [verzoekster] uiterlijk op 16 juni 2021 met een korte toelichting de toepasselijke polisvoorwaarden aan de rechtbank en ASR kan doen toekomen;

4.4.
bepaalt dat ASR hierop binnen twee weken mag reageren, met een afschrift aan [verzoekster] ;

4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBMNE:2021:2416