RBMNE 110418 predispositie; uitblijven van herstel niet toe te rekenen aan eiseres, geen beperking van de looptijd
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 110418 predispositie; uitblijven van herstel niet toe te rekenen aan eiseres, geen beperking van de looptijd;
- smartengeld fracturen rib, borstbeen, pols, scheuring ooglid verwonding gezicht en pijnsyndroom, voll. ao € 20.000,00 (gevorderd € 40.000,00);
- benoeming rekenkundige voor begroting vav en kapitalisatie hh; uurtarief € 15,00 hh;
- geen pensioenschade gevorderd; eventuele vermeerdering van eis n.a.v. dit vonnis te laat en in strijd met de goede procesorde;
- toewijzing kosten plastische chirurgie; afwijzing kosten tatoeages ooglid, kunstwimpers, zonnebank, ogen laseren, nieuw bed en matras;
- geen bezwaar belastinggarantie voor zover deze niet ziet op de schade die het gevolg is van zwarte inkomsten;
- schade met een lange looptijd tot 2046; rendement van 6% en inflatie 3%.
2
De feiten
2.1.
[eiseres] , geboren op [1979] , is op 3 december 2006 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Zij zat als passagier voorin naast de bestuurster van een auto, die met hoge snelheid achterop een andere auto is gereden. [eiseres] zat als gevolg van het ongeval beklemd tussen het dashbord en de stoel van de auto en heeft anderhalf uur in deze positie doorgebracht, voordat zij door de brandweer kon worden bevrijd. Zij is met de traumahelikopter naar het ziekenhuis vervoerd en is opgenomen geweest op de afdeling traumatologie van 3 december 2006 tot en met 8 december 2006. De auto was voor de Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij ASR. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.2.
Vóór het ongeval woonde [eiseres] bij haar moeder. Thans woont zij deels bij haar moeder en deels bij een vriendin in Amsterdam.
2.3.
C.M.T. Plasmans, orthopedisch chirurg heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. In zijn rapportage van 29 juni 2009 vermeldt hij de volgende diagnosen:
- status na een costa 2 fractuur (rechtbank: fractuur van de tweede rib) aan de linkerzijde, voorspoedig zonder resthinder genezen
- status bij een processus xiphoideusfractuur (rechtbank: fractuur van het uiterste einde van het borstbeen) eveneens conservatief voorspoedig genezen.
- status bij een distaal diafysaire radiusfractuur (rechtbank: polsfractuur) aan de rechterzijde operatief gereponeerd en gefixeerd. Na consolidatie is het osteosynthesemateriaal in situ gebleven. In relatie tot de verrichte operatie resteren er sensibele stoornissen in het perifere verzorgingsgebied van de nervus radialis superficialis. Tevens bij dit ongeval subluxatie van het distale radio-ulnaire gewricht(rechtbank: het gewricht tussen de ellepijp (ulna) en het spaakbeen (radius)) met een verminderde ulnaire abductiemogelijkheid alsook een verminderde maximale supinatiemogelijkheid in de rechter onderarm, aan de dominante zijde. Tevens beperkingen bij het zwaarder tillen en dragen van voorwerpen evenals het sjorren en duwen aan zwaardere objecten op grond van deze subluxatie in het distale radio-ulnaire gewricht.
- Er is sprake geweest van een fractuur van de processus transversus (rechtbank: dwarsuitsteeksel voor spieraanhechting aan de zijkant van de wervel) aan de linkerzijde op het niveau C7 (rechtbank: onderste halswervel) en Th1 (rechtbank: de bovenste borstwervel) waarvoor een immoblisatie gedurende 4 weken plaatsvond en een langdurige fysiotherapie volgde. Betrokkene ervaart tot op heden een gevoeligheid echter met name aan de rechterzijde thoracocervicaal gelokaliseerd met daarbij een toch vrij forse bewegingsbeperking.
Buiten het orthopedisch vakgebied wordt in de anamnese ook nog melding gemaakt van een mogelijke visusstoornis aan de rechterzijde in relatie tot het onderhavige ongeval.
In het medisch dossier wordt melding gemaakt van een posttraumatisch stressyndroom inzake de verwerking en de herbeleving van het onderhavige ongeval en de late gevolgen. Psychologische hulp maar ook psychiatrische ondersteuning is tot op de dag van heden noodzakelijk.”
In het algemene gedeelte heeft Plasmans voorts opgemerkt dat een laceratie (rechtbank: weefselscheuring) van het boven- en onderooglid lateraal aan de rechterzijde cosmetisch zeer verantwoord is gehecht en goed genezen.
Op de vraag of de klachten en afwijkingen die hij heeft vastgesteld redelijkerwijs een gevolg van het ongeval zijn heeft Plasmans geantwoord:
“Zoals reeds aangegeven onder de samenvatting en de overwegingen bestaat naar de mening van ondergetekende toch een duidelijke relatie tussen de huidige psychische conditie van betrokkene en met name ook de klachten ervaren op de thoracervicale overgang. De gemaakte röntgenfoto’s laten geen duidelijk resterend organisch substraat zien voor de door betrokkene ervaren pijnklachten thoracervicaal aan de rechterzijde en de bewegingsbeperking, een relatie tussen haar huidige psychische conditie en de klachten ervaren op de thoracervicale overgang kan in deze niet worden uitgesloten. Anders is het gesteld met de beperkingen ervaren op polsniveau aan de rechterzijde, waar toch een duidelijk organisch substraat wordt vastgesteld in de vorm van een subluxatie in het distale radio-ulnaire gewricht.”
Over de vraag of sprake is van een eindtoestand heeft Plasmans naar voren gebracht dat het van belang is om met hulp zo spoedig mogelijk tot een verwerking te komen van het ongeval en de gevolgen daarvan. Volgens hem zou dan weer sprake kunnen zijn van een toekomstperspectief, wat ook een gunstige invloed zou kunnen hebben op de hinder die [eiseres] ondervindt op de thoracervicale overgang. Wat betreft de polsklachten zou volgens hem wellicht een oplossing gezocht kunnen worden in een operatieve ingreep, waarbij hij echter heeft opgemerkt dat niet voor een dergelijke operatieve oplossing gekozen moet worden zolang [eiseres] niet in een meer geestelijk stabiel vaarwater is gekomen.
Op de vraag welke beperkingen [eiseres] ondervindt van de door hem vastgestelde ongevalsgevolgen heeft Plasmans naar voren gebracht dat de restende hinder op de thoracervicale overgang met name hinder zal geven bij handelingen boven de macht en bij het gebruik van de rechterarm bij het tillen en dragen van voorwerpen en sjorren en duwen aan objecten. Hij heeft daarbij opgemerkt dat als niet wordt gekozen voor een operatieve correctie van de pols, deze beperkingen van blijvende aard zijn.
2.4.
F.H de Graaf, plastisch chirurg heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. De Graaf heeft zich bij zijn onderzoek gericht op de polsklachten. In zijn rapport van 13 juni 2013 vermeldt hij daarover - kort samengevat:
- op 6 januari 2010 werd een tweede operatie uitgevoerd aan de rechter pols, waarbij een nog immer losliggend stukje van de oorspronkelijk fractuur werd verwijderd en de ulna werd ingekort met ongeveer 3 millimeter en gefixeerd,
- in deze periode werd duidelijk dat [eiseres] ook klachten had aan de linker pols; deze klachten werden beschreven als “midcarpale instabiliteit”
- op 1 december 2010 is het plaatje in de rechter pols verwijderd
- op 24 maart 2011 werd een stabiliserende operatie aan de linker pols uitgevoerd,
- bij een operatie op 9 november 2011 werd het os pisiforme (rechtbank: een extra handwortelbeentje, dat bij een klein deel van de bevolking voorkomt) wegens arthrose aldaar verwijderd.
Als diagnose heeft De Graaf vermeld:
“Behoudens de radiusfractuur rechts, die hier prima is genezen, zijn de klachten het meest terug te voeren op de bandletsels en TFCC ruptuur (rechtbank: triangulair fibrocartilage complex, een ingewikkeld bandsysteem dat het uiteinde van het spaakbeen en de ellepijp ter hoogte van de pols met elkaar verbindt en stabiliseert.) rechts met een ulna-plus variant welke beide zijn gecorrigeerd.
Links is een sterke laksiteit geconstateerd van het polsgewricht met name door het opgerekte dorsale kapsel.
Na de vele operaties en oefentherapieën is in beide polsen, rechts meer dan links, in elk geval in uiterste standen van beweging en bij kracht zetten, een pijn blijven bestaan die de belastbaarheid vermindert”.
De laksiteit kan volgens De Graaf verband houden met het ongeval. Over de blijvende invaliditeit heeft De Graaf opgemerkt dat het zeer moeilijk is om deze vast te stellen, omdat de bewegingsbeperkingen moeilijk zijn te meten. Bij de beschrijving van de beperkingen baseert De Graaf zich op de door [eiseres] aangegeven pijn bij flexie en extensie. Over de vraag of [eiseres] deze klachten en beperkingen ook zou hebben gehad zonder het ongeval heeft De Graaf vermeld dat er voor het ongeval geen klachten waren van de polsen links en rechts, dat de belastbaarheid flink was en dat hij geen aanwijzingen heeft kunnen vaststellen voor dreigende beschadigingen. De Graaf heeft in een beperkingenlijst de beperkingen aangegeven die [eiseres] ondervindt.
2.5.
J.L.M. Schoutrop, psychiater, heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. In zijn rapport van 23 augustus 2013 vermeldt hij - voor zover hier van belang - onder het kopje “Overwegingen en conclusies”:
“Betrokkene is een vrouw met een beperkte draagkracht. Deze conclusie is gebaseerd op het premorbide functioneren van betrokkene. Er is sprake van een zeer matige intelligentie. Uit informatie in het medisch dossier en uit de anamnese blijkt dat betrokkene als kind leerproblemen had. Ze kon zich op school moeilijk concentreren en kon niet goed leren. Na de lagere school ging ze naar het IVBO en ze is in 1996 zonder diploma te hebben behaald van school gegaan om te gaan werken. Betrokkene had een beperkt leven, waarin werken centraal stond. Ze heeft altijd thuis gewoond en een beperkt sociaal leven gehad. Pas op latere leeftijd heeft ze kortdurend een relatie gehad, die is verbroken na het ongeval.
(…)
Het ongeval vormt een breekpunt in het functioneren van betrokkene. Betrokkene heeft bij het ongeval een aantal verwondingen opgelopen en gedurende geruime tijd is er sprake geweest van lichamelijke (pijn)klachten en beperkingen. Het evenwicht in het leven van betrokkene is hierdoor verstoord geraakt. Ze kon niet meer werken, is gaan piekeren en het proces van somatisatie, regressie en attributie is op gang gekomen. De beperkte intellectuele mogelijkheden van betrokkene en de zeer matige coping skills waarover betrokkene beschikt, hebben en rol gespeeld bij het ontstaan en persisteren van de psychische klachten. In de loop van de tijd heeft dit geleid tot het ontstaan van psychische problematiek.
(…)
Op dit moment is er sprake van ernstige pijnklachten en daaruit voortkomende beperkingen die het leven van betrokkene bepalen. Betrokkene functioneert op het niveau van een gehandicapte, die sterk zorg afhankelijk is. Ze kan niet zelfstandig functioneren en wordt door haar moeder verzorgd. Zinvolle activiteiten of verantwoordelijkheden heeft zij niet of nauwelijks.
Hoewel er (zoals blijkt uit de orthopedische expertise 2009 en uit de latere stukken in het medisch dossier) wel een aantal somatische factoren objectiveerbaar zijn, is de aard en de ernst van de pijnklachten slechts zeer ten dele terug te voeren op een somatische oorzaak.
(…)
Het is zeker zo dat het voor betrokkenen van belang is om haar klachten en beperkingen nadrukkelijk naar voren te brengen in verband met de lopende letselschadeprocedure. Dit is een probleem dat zich eigenlijk altijd voordoet indien er een letselschadeprocedure bestaat. Het is ook de vraag of betrokkene zo ernstig beperkt is als zij tijdens het onderzoek bij mij naar voren brengt: er is sprake van een nadrukkelijke klachtenpresentatie en de klachten worden geaggraveerd.
Tegen bewust voorwenden van klachten pleit dat ook in het medisch dossier gedurende een aantal jaren een consistent beeld wordt gegeven van de pijnklachten en beperkingen van betrokkene. Om die reden acht ik het onwaarschijnlijk dat betrokkene al haar klachten en beperkingen bewust voorwendt en dat het beeld niet afdoende verklaard kan worden door uit te gaan van een nagebootste stoornis of simulatie.
Op de vraag welke diagnose hij stelt op zijn vakgebied heeft Schoutrop geantwoord dat er sprak is van een pijnstoornis ontstaan na het ongeval in december 2006. Voort het ontstaan van de pijnstoornis noemt Schoutrop de volgende factoren:
“letsels ten gevolge van het ongeval (die hebben geleid tot pijn, beperkingen en somatische behandelingen met uiteindelijk een aantal restverschijnselen) de beperkte draagkracht en coping mogelijkheden van betrokkene, een neiging tot somatisatie en attributie, een gezinssysteem, dat betrokkene is gaan ondersteunen en daarbij taken en verantwoordelijkheden van haar heeft overgenomen waardoor er geen prikkel meer is voor activiteiten of streven naar verbetering. Het beeld wordt daarnaast gekleurd door een sterke klachtenpresentatie en zeer waarschijnlijk is er ook sprake van aggravatie van klachten.”
Bij de vraag naar het percentage blijvende invaliditeit heeft Schoutrop geantwoord dat voor de groep somatoforme stoornis, waaronder de pijnstoornis valt, volgens de richtlijnen voor Psychiatrische Rapportages geen percentage blijvende invaliditeit mag worden bepaald.
Volgens Schoutrop is [eiseres] “matig beperkt” op het gebied van de activiteiten met betrekking tot het dagelijks leven (ADL) en sociaal functioneren. Daartoe heeft hij overwogen dat er sprake is van een verstoord dag/nachtritme en dat zij door de pijnklachten en het gebrek aan energie geen zinvolle daginvulling heeft en zij zichzelf niet in staat acht tot het verrichten van huishoudelijke taken of andere bezigheden die lichamelijke inspanning of energie vragen. Haar concentratievermogen, snelheid en het vermogen om activiteiten lang vol te houden is volgens Schoutrop eveneens matig beperkt, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat het vermogen van [eiseres] om onder (tijds)druk of spanning te werken vóór het ongeval ook al beperkt was. Verder heeft Schoutrop opgemerkt dat [eiseres] reeds voor het ongeval niet in staat was om te functioneren in complexe situaties. Er was altijd al sprake van een beperkte draagkracht, beperkte intelligentie en een laag scholingsniveau.
Op de vraag of sprake is van een medische eindsituatie heeft Schoutrop geantwoord:
“Ik ben pessimistisch over de mogelijkheid dat het functioneren van betrokkene in de toekomst nog veel zal veranderen. Er is op dit moment sprake van een vrij stabiel evenwicht. Er is geen prikkel voor betrokkene om dingen te gaan ondernemen, mede omdat haar omgeving meegaat in haar klachtenpatroon en alle taken en verantwoordelijkheden van haar heeft overgenomen. Haar klachten bestaan al geruime tijd, er is een sterke somatische fixatie en betrokkene is overtuigd van een strikt lichamelijke oorzaak van haar disfunctioneren. Een gerichte behandeling van de klachten op mijn vakgebied vindt niet plaats en ik heb niet de indruk dat betrokkene daar erg gemotiveerd voor is. Los daarvan heeft ze beperkte mogelijkheden om te kunnen profiteren van een vorm van behandeling.
(…)”
Op de vraag of de klachten en afwijkingen op zijn vakgebied er ook zouden zijn geweest zonder ongeval heeft Schoutrop geantwoord:
“Zoals eerder aangegeven in dit rapport is er bij betrokkene altijd sprake geweest van een vrouw met een beperkte draagkracht en beperkte mogelijkheden met betrekking tot het sociaal functioneren. Zij functioneerde in een beschermde situatie: ze woonde thuis en een aantal belangrijke zaken werden voor haar geregeld. Daarnaast werkte ze en daarmee vervulde ze het grootste deel van haar tijd. Toen dit evenwicht verstoord werd door het ongeval, zijn haar klachten ontstaan omdat ze niet om kon gaan met de veranderde situatie en de klachten die ze door het ongeval ondervond. Een andere verstoring van de bestaande status quo zou waarschijnlijk ook hebben kunnen leiden tot decompensatie en het ontstaan van klachten op mijn vakgebied”
Schoutrop heeft verder nog naar voren gebracht dat een behandeling van de klachten van [eiseres] pas mogelijk is als de hulpverlening zich ook richt op de onderhoudende factoren binnen het gezinssysteem. Een dergelijke behandeling zal volgens hem reactiverend en intensief moeten zijn, waarbij gezien de ernst van de klachten een klinische behandeling moet worden overwogen bijvoorbeeld binnen de afdeling Psychosomatiek van [naam instelling 1] . Schoutrop heeft daar echter aan toegevoegd dat hij niet verwacht dat een dergelijke vorm van hulpverlening haalbaar is. Daarom verwacht hij dat er weinig mogelijkheden zijn tot behandeling.
2.6.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft het UWV aan [eiseres] meegedeeld dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en dat aan haar uitkering “Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten” (hierna: IVA-uitkering) wordt toegekend.
3
Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, ASR veroordeelt tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval dat haar op 3 december 2006 is overkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval of de vervaldatum van de afzonderlijke bedragen. [eiseres] vordert dat voor de berekening van de hoogte van de schade een rekenkundig bureau wordt ingeschakeld en veroordeling van ASR tot het verstrekken van een belastinggarantie met betrekking tot de schade uit het verlies aan arbeidsvermogen,
met veroordeling van ASR in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag - kort samengevat - dat zij als gevolg van het ongeval blijvend volledig arbeidsongeschikt zal zijn en blijvend beperkt zal zijn in de uitoefening van huishoudelijke taken en zelfwerkzaamheid. Zij vordert de kosten voor cosmetische maatregelen in verband met schade aan het ooglid en littekens in haar gezicht. Voorts vordert zij een aantal materiele schadeposten. [eiseres] heeft de schade als volgt gespecificeerd:
Ziekenhuis daggeld € 156,00
Extra telefoonkosten € 500,00
Extra reiskosten € 5.000,00
Rijlessen € 1.296,00
Tatoeage oogleden € 3.000,00
kunstwimpers € 18.220,00
Kosten zonnebank € 23.054,53
Laseren ogen € 900,00
Kosten nieuw bed € 5.933,00
Kosten nieuwe matrassen € 3.000,00
Plastische chirurgie € 3.300,00
Schulden € 10.000,00
Smartengeld € 40.000,00
Voor de berekening van het Verlies aan verdienvermogen heeft zij gesteld dat zij vóór het ongeval € 1.816,48 netto per maand verdiende. Voorts heeft zij uitganspunten geformuleerd voor de berekening van de kosten voor huishoudelijke hulp en het verlies aan zelfwerkzaamheid.
3.3.
ASR betwist dat alle klachten en beperkingen die [eiseres] ervaart aan het ongeval kunnen worden toegerekend en dat [eiseres] als gevolg van haar beperkingen blijvend volledig arbeidsongeschikt zal blijven. Voorts heeft ASR de (hoogte van) de schadeposten gemotiveerd betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
Het vervolg van de procedure
4.1.
In het kader van deze procedure heeft op 22 januari 2015 een comparitie plaatsgevonden. Op die comparitie zijn afspraken gemaakt tussen partijen en heeft [eiseres] zich er toe verplicht een behandeling te ondergaan die gericht moet zijn op de psychische verwerking van het ongeval. De comparitie is aangehouden in afwachting van de resultaten van deze behandeling. Op 21 januari 2016 is de comparitie voortgezet. Voorafgaand aan deze comparitie heeft [eiseres] een expertiserapport overgelegd van 12 januari 2016, van [A] , register GZ psycholoog. Tijdens de comparitie hebben partijen opnieuw afspraken gemaakt. Op verzoek van partijen zijn deze afspraken niet vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie. Nadat partijen bij akte hebben verzocht om instructies omtrent de wijze van voortprocederen heeft de rechter bij rolbeslissing van 13 juli 2016 geconstateerd dat [eiseres] de op de comparitie van 22 januari 2015 op zich genomen verplichting om een behandeling te ondergaan niet (adequaat) is nagekomen. De rechter heeft overwogen - kort samengevat - dat in de gegeven omstandigheden van [eiseres] verwacht mag worden dat zij een gemotiveerde en serieuze bijdrage levert aan onderzoek naar de mogelijkheden om haar functioneren te verbeteren en dat het ook van haar verwacht mag worden dat zij zich inzet om binnen de grenzen van haar mogelijkheden aan die verbetering te werken. Naar aanleiding van deze rolbeslissing hebben partijen overeenstemming bereikt over een te volgen revalidatietraject bij het [naam instelling 2] te [vestigingsplaats] (hierna: [naam instelling 2] ). Na een multidisciplinair onderzoek bij [naam instelling 2] op 20 december 2016, heeft [naam instelling 2] geconstateerd dat er een contra-indicatie is voor het door haar aangeboden behandelingsprogramma in de vorm van een cognitief gedragsmatige interventie op meerdere vlakken. Dit advies is gebaseerd op een door [naam instelling 2] uitgevoerd medisch specialistisch onderzoek en een psychologisch onderzoek. In het medisch specialistisch onderzoek is geconstateerd:
“De traumatische ervaringen van het ongeluk, PTSS en de slechte slaap hygiëne/ritme staat te veel op de voorgrond. Cliënte geeft de indruk niet voldoende belastbaar, trainbaar, leerbaar en gemotiveerd te zijn voor deelname aan de behandeling.Cliënte wordt verwezen naar meer specialistische hulp binnen de GGZ.”
4.2.
Nadat partijen bij akte wederom hebben verzocht om instructies omtrent de wijze van voortprocederen heeft de rechtbank bij rolbeslissing van 20 november 2017 bepaald dat de comparitie wordt voortgezet, waarna de comparitie van 8 februari 2018 heeft plaatsgevonden.
5
De beoordeling
5.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat er thans een medische eindtoestand is bereikt en dat haar fysieke en psychische klachten het gevolg zijn van het ongeval en dat zij als gevolg van deze klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Behandeling van de psychische klachten zal volgens haar niet tot verbetering leiden. Zij baseert haar standpunt op de rapportage van Schoutrop, het intakeverslag van [naam instelling 2] en de door haar zelf ingebrachte rapportage van [A] , waaruit volgens haar blijkt dat een behandeling niet zal lukken. Wat betreft de klachten aan haar linker pols stelt [eiseres] dat deze ook het gevolg zijn van het ongeval. Zij wijst er daartoe op dat De Graaf heeft aangegeven dat de klachten aan het ongeval kunnen worden toegerekend.
5.2.
ASR heeft niet betwist dat er thans een medische eindtoestand is. ASR stelt zich op het standpunt dat alleen het letsel aan de rechter pols het gevolg is van het ongeval. Voor de beperkingen die [eiseres] daarvan ondervindt verwijst ASR naar de deskundigenrapportages. Wat betreft de klachten aan de linker pols wijst zij er op dat Plasman beide polsen heeft onderzocht en dat er toen niets aan de hand was met de linker pols. Uit het rapport van De Graaf blijkt volgens ASR niet dat er een breuk was aan de linker pols. Over de psychische component stelt ASR zich op het standpunt dat er een eindsituatie is ontstaan, omdat [eiseres] niet bereid is het advies van [naam instelling 2] op te volgen dat zij zich onder behandeling van de GGZ moet stellen. Dit mag echter niet voor rekening van ASR komen. [eiseres] heeft op dit punt een schadebeperkingsplicht. Onder verwijzing naar het advies van 14 juli 2014 van haar medisch adviseur betoogt ASR dat [eiseres] gelet op haar predispositie, ook zonder het ongeval op enig moment psychisch zou decompenseren. De looptijd van de schade moet daarom volgens ASR worden beperkt. Zij noemt daarbij als einddatum 22 maart 2013 (de datum van het rapport van Schoutrop).
5.3.
Partijen hebben in onderling overleg de deskundigen Plasmans, De Graaf en Schoutrop verzocht een expertise uit te brengen en waren het kennelijk eens over de aan deze deskundigen te stellen vragen. Onder deze omstandigheden komt aan de rapporten die door de deskundigen zijn uitgebracht grote betekenis toe. Dit zou anders zijn indien er steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen een van deze rapporten rapport zijn, bijvoorbeeld indien de door de deskundige gehanteerde methode van onderzoek niet juist is, of de rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie en inzichtelijkheid. Daarvan is echter geen sprake.
5.4.
Het voorgaande geldt niet voor het rapport van [A] dat zonder overleg met ASR is uitgebracht en door [eiseres] in het geding is gebracht. De (medisch adviseur van) ASR heeft over dit rapport naar voren gebracht dat dit op onduidelijke wijze en vermoedelijk niet volgens de vigerende psychologische richtlijn tot stand is gekomen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling de hiervoor genoemde rapporten van Plasmans, De Graaf en Schoutrop als uitgangspunt nemen.
Het causaal verband
5.6.
Bij de beoordeling van het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten heeft het volgende te gelden. Het gaat hier om een in het verkeer gepleegde onrechtmatige daad waarbij letselschade is toegebracht. Dan geldt een ruime toerekening. Ook als een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor klachten ontbreekt kan van het bestaan van klachten worden uitgegaan, indien kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Voor de vraag of de klachten het gevolg zijn van het ongeval moet worden beoordeeld of de klachten zonder het ongeval niet zouden bestaan (de vraag of het ongeval “condicio sine qua non” is voor de klachten).
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze rapporten van Plasmans, De Graaf en Schoutrop, in hun onderlinge samenhang bezien voldoende aanknopingspunten om causaal verband aan te kunnen nemen tussen het ongeval en de klachten aan de rechterpols en de psychische toestand waarin [eiseres] zich thans bevindt.
5.8.
Vaststaat dat [eiseres] bij het ongeval letsel aan haar rechter pols heeft opgelopen. Plasmans geeft aan dat zij als gevolg van dit letsel beperkingen heeft bij het tillen en dragen van voorwerpen en sjorren en duwen aan objecten. Uit zijn rapport blijkt dat hij veronderstelt dat een operatieve correctie op dit punt wel tot verbetering zou kunnen leiden, althans dat als deze operatie niet wordt uitgevoerd deze beperkingen van blijvende aard zijn.
5.9.
Naast de beperkingen aan de rechterpols heeft Plasmans ook geconstateerd dat [eiseres] “thoracervicaal” pijn ervaart aan de rechterzijde met een forse bewegingsbeperking tot gevolg. Plasmans merkt daarbij op dat de gemaakte röntgenfoto’s geen duidelijk resterend organisch substraat laten zien die deze pijnklachten kunnen verklaren, maar hij veronderstelt dat er een verband bestaat tussen de psychische conditie van [eiseres] en deze klachten. Bij de opsomming van de aan het ongeval gerelateerde beperkingen noemt Plasmans dat de bewegingsbeperking hinder zal geven bij handelingen boven de macht en bij het gebruik van de rechterarm.
5.10.
Voor de klachten aan de rechterpols is niet in geschil dat deze het gevolg zijn van het ongeval. Uit het rapport van De Graaf blijkt dat er na de expertise door Plasmans een aantal operaties zijn verricht (zie hiervoor in 2.4). Hoewel hij het moeilijk vindt om de beperkingen goed te meten heeft De Graaf wel geconstateerd dat [eiseres] nog steeds beperkingen ondervindt bij het gebruik van de rechterpols.
5.11.
De Graaf neemt geen duidelijk en overtuigend standpunt in over de vraag of de klachten aan de linker pols het gevolg zijn van het ongeval. Dat sprake was van een breuk aan de linker pols, zoals [eiseres] stelt blijkt niet uit dit rapport. De Graaf spreekt over laksiteit die operatief is behandeld. Volgens de Graaf kan de laksiteit “mogelijk” verband houden met het ongeval. Tegen het aannemen van causaal verband tussen de linker pols klachten en het ongeval pleit dat de klachten in 2010 voor het eerst zijn benoemd en dat Plasmans uitdrukkelijk vermeldt dat hij beide polsen heeft onderzocht, maar in zijn rapport met geen woord rept over mogelijke problemen met de linker pols. De rechtbank zal de vraag over het causaal verband tussen het ongeval en de linker polsklachten in het midden laten, omdat dit gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen voor de beoordeling niet van doorslaggevend belang is.
5.12.
Schoutrop heeft geconstateerd dat er sprake van ernstige pijnklachten en dat uit die pijnklachten beperkingen voortkomen die het leven van [eiseres] bepalen. Hij heeft de diagnose pijnstoornis gesteld. Schoutrop verklaart hoe het proces van somatisatie op gang is gekomen: zij kon niet meer werken en is gaan piekeren. De rechtbank acht dit plausibel, waarbij in aanmerking is genomen dat [eiseres] als gevolg van het ongeval fors letsel heeft opgelopen, zodat het buiten iedere twijfel is dat voor de pijn en de beperkingen die zij na het ongeval ondervond een medisch aantoonbare oorzaak bestaat. Volgens Schoutrop hebben haar beperkte intellectuele mogelijkheden en haar beperkte mogelijkheden om met de (pijn)klachten en beperkingen om te gaan (door Schoutrop aangeduid als “scoping skills”) een rol gespeeld bij het ontstaan van de psychische klachten en het blijven bestaan daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Schoutrop hiermee een objectieve verklaring gegeven voor de omstandigheid dat [eiseres] , ondanks het feit dat zij fysiek redelijk is hersteld, nog altijd ernstige pijnklachten heeft. Schoutrop vermeldt weliswaar ook dat [eiseres] de klachten ernstiger presenteert (aggravatie) maar dat wil niet zeggen dat deze pijnklachten niet in aanmerking kunnen worden genomen. Relevant is wat het karakter (opzettelijk of onbewust, ingegeven door psychische factoren of niet) en de omvang is van de aggravatie. Schoutrop komt niet tot de conclusie dat zij de klachten bewust voorwendt en hij wijst erop dat ook uit het medisch dossier blijkt dat al jaren een consistent beeld wordt gegeven van de pijnklachten en beperkingen. Uit het rapport van Schoutrop leidt de rechtbank af dat ook dit aggraveren verband houd met de beperkte mogelijkheden van [eiseres] om te kunnen omgaan met de gevolgen van het haar overkomen ongeval en het daarbij opgelopen letsel. Gelet op de bevindingen van Schoutrop passen ook de door Plasmans geconstateerde thoracervicale klachten in het pijnsyndroom.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] het bestaan van haar klachten voldoende heeft aangetoond.
5.14.
Voor de vraag of deze klachten het gevolg zijn van het ongeval dient beoordeeld te worden of [eiseres] ook zonder het ongeval deze klachten zou hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van Schoutrop dat dit - naast de eerder genoemde klachten aan de rechterpols- ook voor het pijnsyndroom en de daaruit voortvloeiende psychische problematiek het geval is. Schoutrop legt een directe relatie tussen het ongeval en het pijnsyndroom dat daarna is ontstaan. Dat in de persoonlijkheid en in de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] gelegen factoren (predispositie) haar extra kwetsbaar maken voor de gevolgen van het ongeval moet bij de beoordeling van het causaal verband in beginsel buiten beschouwing te blijven. De aansprakelijke partij moet het slachtoffer nemen zoals het is. Er is geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat vóór het ongeval sprake was van psychische problematiek zoals die door Schoutrop in zijn rapport is beschreven. [eiseres] was weliswaar beperkt in de aard van haar bezigheden en haar sociale contacten, maar zij was in balans. Zoals Schoutrop heeft vermeld is die balans verstoord juist doordat zij niet kon werken als gevolg van het bij het ongeval opgelopen letsel.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van de medische rapportages worden aangenomen dat [eiseres] vanwege haar psychisch toestand (het pijnsyndroom) in combinatie met de beperkingen aan haar rechterpols volledig arbeidsongeschikt is. Voor een nader onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige voor het nauwkeurig in kaart brengen van de beperkingen ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond.
5.16.
Voor de vraag of arbeidsongeschiktheid duurzaam zal zijn en zo ja of de daaruit voorvloeiende schade volledig aan ASR kan worden toegerekend is het volgende van belang. Volgens de jurisprudentie geldt dat als bij een onrechtmatige daad waarbij letsel is veroorzaakt, het in de normale lijn van de verwachtingen liggende herstel geheel of gedeeltelijk uitblijft als gevolg van de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer, dit uitblijven van herstel niettemin als gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moet worden toegerekend. Voor een gehele dan wel gedeeltelijke toerekening van deze omstandigheden aan het slachtoffer zelf is slechts plaats onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer van zijn kant zich onvoldoende heeft ingespannen om een bijdrage te leveren aan het herstelproces.
5.17.
In dit geval is sprake van een predispositie die er mede toe heeft bijgedragen dat herstel is uitgebleven. Uit het rapport van Schoutrop kan worden afgeleid dat herstel ook niet is te verwachten. Hij noemt weliswaar de mogelijkheid van een intensieve therapie, maar hij verwacht daar weinig resultaten van, onder meer vanwege de beperkte mogelijkheden van [eiseres] om te kunnen profiteren van een vorm van behandeling. Ook
[naam instelling 2] benoemt in het intakerapport dat [eiseres] niet voldoende belastbaar, trainbaar en leerbaar is. Dat zowel Schoutrop als [naam instelling 2] vermelden dat [eiseres] ook niet erg gemotiveerd is voor een behandeling doet aan het voorgaande niet af. Voorop staat dat zij volgens de deskundigen op dit gebied kennelijk de capaciteiten mist om een behandeling effectief te laten zijn. Ook [A] vermeldt in zijn rapport dat de behandelingsprognose ongunstig is. De redenen hiervoor zijn volgens hem haar lage intelligentieniveau (onder andere verbaal) en, zoals ook Schoutrop en [naam instelling 2] vermelden, haar zeer beperkte zelfinzicht en zelfreflectievermogen. Hoewel zoals hiervoor is overwogen het rapport van [A] niet voldoet aan de aan een deskundigenexpertise te stellen eisen, is er geen reden om volledig aan de bevindingen van [A] voorbij te gaan. Op grond van de bevindingen van deze verschillende deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om het uitblijven van herstel aan [eiseres] toe te rekenen.
5.18.
Het voorgaande leidt er toe dat bij de berekening van de schade als uitgangspunt heeft te gelden dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is en dat zij duurzaam arbeidsongeschikt zal blijven. Een beperking van de looptijd van de schade is niet aan de orde.
(...) redactie LSA-LM