Hof Amsterdam 260313 obv psychiatrisch onderzoek wordt causaal verband met aanpassingsstoornis aangenomen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 260313 obv psychiatrisch onderzoek wordt causaal verband met aanpassingsstoornis aangenomen;
vervolg op:
hof-amsterdan-240511-vraagstelling-voor-psychiater-bij-postwhiplashsyndroom
hof-adam-110111-korte-vraagstelling-voor-psychiatrische-expertise
hof-adam-210910-vervolg-hof-adam-260509-bewijslevering-over-periode-waarin-klachten-niet-medisch-gedocumenteerd-zijn-slaagt-volgt-psychiatrisch-onderzoek
hof-adam-260509-twee-ongevallen-laat-bezoek-aan-huisarts-verklaring-personen-in-de-omgeving-van-eiser-over-tussenliggende-peridoe-invloed-psychische-klachten
2. (Verdere) behandeling van het hoger beroep
2.1 Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest van 24 mei 2011 heeft overwogen en beslist.
In dat tussenarrest zijn de volgende uitgangspunten verwoord:
- [ appellant ] had vóór het ongeluk van 2 mei 2003 geen gezondheidsklachten waarop bij de beantwoording van de vraag of hij thans lijdt aan een postwhiplashsyndroom acht zou moeten worden geslagen,
- [ appellant ] heeft kort na 2 mei 2003 serieuze gezondheidsklachten ontwikkeld die kunnen wijzen op een postwhiplashsyndroom,
- onderzocht moet worden of toereikende grond bestaat om voor de gezondheidsklachten van [ appellant ] geheel of gedeeltelijk een andere oorzaak aan te wijzen dan een door het ongeval van 2 mei 2003 veroorzaakt postwhiplashsyndroom.
2.2 De door het hof benoemde deskundige, prof. dr. M. Kuilman, heeft onderzoek gedaan en rapport uitgebracht en daarin vragen beantwoord.
De deskundige is tot de conclusie gekomen dat [ appellant ] na het ongeval als gevolg van zijn klachten en beperkingen in het slop is geraakt, met als gevolg een inperking van zijn sociale actieradius, financiële problemen en een isolement. Hij is toen gedecompenseerd en er heeft zich een aanpassingsstoornis ontwikkeld. Van die stoornis zijn thans geen kenmerken meer aanwezig. [ appellant ] heeft melding gemaakt van visuele en pseudo-hallucinatoire ervaringen die in frequentie en intensiteit inmiddels sterk zijn afgenomen. De anamnese en bevindingen uit andere bronnen geven in dit verband geen aanknopingspunten voor een traumatisch hersenletsel. Tot aan het ongeval zijn er geen psychiatrisch relevante zaken, aldus de deskundige verder (pagina 44, 45 en 46 van het rapport).
Samengevat noteert de deskundige:
“met name in de loop van 2004 begint zich een depressief gekleurde aanpassingsstoornis met een sterke ontregeling van de agressieregulatie te ontwikkelen. Daarnaast visuele waarnemingsstoornissen, die naar mijn mening een pseudo-hallucinatoir karakter vertonen en die het best als dissociatieve fenomenen kunnen worden opgevat. Bij de differentiële diagnose dient in beginsel te worden overwogen of en in hoeverre er sprake kan zijn geweest van een zich van het ongeluk onafhankelijk ontwikkelde psychose zoals een schizofrenie. Overtuigende aanwijzingen daarvoor ontbreken echter en een dergelijke diagnose is ook door geen van de GGZ-instellingen bij de differentiële diagnose overwogen. Ook aan de kwalificatie ‘reactieve psychose’ beantwoorden de symptomatologie en ziektebeloop niet. De meest aannemelijke optie is dat betrokkene, die getypeerd kan worden als een ambitieus, narcistisch kwetsbaar man met een hoog streefniveau en een flinke dosis narcistische kwetsbaarheid, een aanpassingsstoornis ontwikkelde toen hij vanaf 2004 met de werkelijkheid werd geconfronteerd en zich realiseerde dat hij er niet in slaagde om weer op het gewenste niveau te functioneren. In overeenstemming met de onderhavige diagnose is het feit dat de symptomen verbleekten toen onderzochte in 2010 een nieuw perspectief kreeg op het herwinnen van zijn zelfvertrouwen en identiteit door weer behoorlijke werkprestaties te leveren.”
Op de vraag “Zouden één of meer van de geconstateerde gezondheidsklachten ook zonder het ongeval van 2-5-2003 zijn ontstaan?” luidt het antwoord van de deskundige:
“De actuele anamnese en de informatie ontleend aan de beschikbare stukken geven geen aanleiding tot een bevestigend antwoord op de vraag, met de kanttekening dat geen uitspraak valt te doen over de consequenties van het tweede ongeval in oktober 2003, als we de gevolgen van het ongeval op 2-5-2003 buiten beschouwing laten.”
Op de vragen “Zo neen, heeft het ongeval bijgedragen aan het ontstaan van een psychische stoornis? Zo ja, heeft deze psychische stoornis bijgedragen aan de gezondheidsklachten?” luidt het antwoord van de deskundige:
“Onder verwijzing naar de overwegingen in de samenvatting/conclusies: het ongeval cq. de ongevallen hebben bijgedragen aan het ontstaan van een aanpassingsstoornis die per definitie ‘gezondheidsklachten’ impliceert. Bij de differentiële diagnose heeft de rapporteur nog de mogelijkheid van een traumatische hersenbeschadiging overwogen, dit naar aanleiding van de visuele waarnemingsstoornissen. Die mogelijkheid wordt uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de differentiële diagnose schizofrenie, dan wel een andere psychose (bijvoorbeeld als gevolg van drugsgebruik, alcohol, medicatie-effecten).”
2.3 London heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport verdedigd dat een causaal verband tussen het ongeval van 2 mei 2003 en de door de deskundige geconstateerde aanpassingsstoornis ontbreekt. Volgens London zijn de toenmalige werkloosheid van [ appellant ] (en het arbeidsconflict dat daaraan voorafging) eerder oorzaak van de aanpassingsstoornis dan de aan hem overkomen ongevallen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij zich in het bijzonder beroepen op de uitlating van de deskundige die inhoudt dat zeker niet uitgesloten is dat [ appellant ] bij het uitblijven van werkzaamheden die hij ambieerde op enigerlei wijze met een aanpassingsstoornis zou zijn gedecompenseerd. Het hof verwerpt dit standpunt van London en overweegt daarover als volgt.
2.4 Het hof stelt voorop dat in dit geding is vastgesteld dat [ appellant ] kort na 2 mei 2003 serieuze gezondheidsklachten heeft ontwikkeld. Vóór 2 mei 2003 waren die klachten er niet. Daarom valt zonder toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [ appellant ] niet erin zou zijn geslaagd om ander werk te vinden, als het ongeval was uitgebleven. Dat geldt te meer nu onbestreden is gebleven dat zijn toenmalige vriend [ X ] hem de kans heeft gegeven in zijn bedrijf werkzaam te zijn.
Voor de veronderstelling van London dat de werkloosheid van [ appellant ], het ongeval weggedacht, zou hebben voortgeduurd en zou hebben geleid tot een aanpassingsstoornis met de daarbij horende gezondheidsklachten bestaat dan ook onvoldoende grond. Het hof deelt daarom niet de conclusie van London dat de ontwikkeling van de aanpassingsstoornis te wijten is aan omstandigheden die niets van doen hebben met, onder meer, het ongeval van 2 mei 2003.
2.5 Verder heeft London naar aanleiding van het deskundigenrapport betoogd dat [ appellant ] familiair is belast met depressie. Voor die stelling van London kan in het rapport van de deskundige ontoereikende steun worden gevonden.
Het hof zal dit betoog van London daarom passeren.
Voor de eerdere stelling van London dat [ appellant ] op 2 mei 2003 leed aan een ernstige psychische stoornis kan uit het rapport van de deskundige evenmin steun worden geput.
2.6 Dat betekent dat aan het rapport van de deskundige niet kan worden ontleend dat de gezondheidsklachten van [ appellant ] die zijn ontstaan na 2 mei 2003, geen causale relatie hebben met het ongeval van 2 mei 2003.
2.7 [ appellant ] heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige niet langer volgehouden, zo begrijpt het hof zijn standpunt in zijn antwoordmemorie van 27 november 2012, dat zijn gezondheidsklachten moeten worden geduid als een postwhiplashsyndroom. Mét de deskundige houdt hij het nu erop dat hij heeft geleden aan een aanpassingsstoornis van tijdelijke aard.
Het stond [ appellant ] vrij om in dit stadium van het geding naar aanleiding van de visie van de deskundige zijn standpunt in die zin te wijzigen.
Het hof leidt uit de vragen die London aan de deskundige heeft voorgelegd en de inhoud van haar memorie na deskundigenbericht af dat zij met voortzetting van het geding op die (feitelijke) grondslag rekening heeft gehouden en dit heeft aanvaard.
2.8 Aan de inhoud van het rapport van de deskundige, dat het hof heeft overtuigd, en hetgeen overigens in dit geding is gebleken verbindt het hof de gevolgtrekking dat de gezondheidsklachten van [ appellant ] in een rechtens relevant oorzakelijk verband staan met het ongeval van 2 mei 2003. Het hof aanvaardt met de deskundige dat het ongeval gezondheidsklachten heeft meegebracht welke klachten in de omstandigheden waarin [ appellant ] toentertijd verkeerde mettertijd voor [ appellant ] een – met verdere gezondheidsklachten gepaard gaande - aanpassingsstoornis hebben opgeleverd, welke aanpassingsstoornis van voorbijgaande aard is gebleken. [ appellant ] heeft in zover succes met zijn grieven 4 tot en met 9.
2.9 Er bestaat verder ontoereikende grond voor het oordeel dat de schade die [ appellant ] heeft geleden als gevolg van de gezondheidsklachten en de daaruit voortgekomen aanpassingsstoornis moet worden gezien als gevolg van een omstandigheid die aan [ appellant ] kan worden toegerekend. De stellingen van London bevatten in het bijzonder ook onvoldoende aanknopingspunt voor het oordeel dat het ongeval dat in oktober 2003 heeft plaatsgehad de gezondheidsklachten van [ appellant ] in relevante mate heeft verergerd.
De gevolgen van de tijdelijke aanpassingsstoornis moeten dus volledig worden toegerekend aan het ongeval van 2 mei 2003. De schade die [ appellant ] dientengevolge heeft geleden, moet geheel worden vergoed door London.
2.10 De schadebegroting is tussen partijen nog nauwelijks voorwerp van debat geweest.
[ appellant ] heeft gevorderd, kortweg,
- aan immateriële schadevergoeding een bedrag groot € 25.000,-,
- aan vergoeding van een gedeelte van zijn materiële schade een bedrag van € 3.150,- en
- een verwijzing naar de schadestaatprocedure teneinde de materiële schade wegens verlies van verdienvermogen te doen vaststellen.
Hetgeen tot nu toe bekend is geworden over de gevolgen van het ongeval van 2 mei 2003 voor [ appellant ] rechtvaardigt ermee rekening te houden dat hem schadevergoeding toekomt, ook immateriële schade.
2.11 Het komt het hof verstandig voor de schadevordering van [ appellant ] in zijn geheel te verwijzen naar de schadestaatprocedure. In de eerste plaats hangen de onderdelen van zijn vordering nauw samen. Daarbij komt dat het debat over de omvang van de schade nog in een beginstadium verkeert en niet rijp is voor enige eindbeslissing.
Binnen het verband van de schadestaatprocedure kan onder meer worden onderzocht tot welk moment kan worden gesproken van verlies van verdienvermogen. Nog beter zou zijn als partijen erin slagen het onderling eens te worden over de omvang van de geleden schade en aldus een schadestaatprocedure te voorkomen.
2.12 Uit de eerste aanleg is verder geen verweer overgebleven dat tussen partijen nog moet worden besproken.
2.13 Slotsom van deze overwegingen is dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. London zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ongeval.
London is in dit geding de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij. Zij heeft daarom de proceskosten van de beide instanties te dragen. Dat geldt in het bijzonder ook voor de deskundigenkosten. LJN BZ5517