Rb Overijssel 170216 whiplash; causaal verband tussen klachten en ongeval aangenomen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 170216 whiplash; causaal verband tussen klachten en ongeval aangenomen; akte mbt beperkingen en schade vereist voor eventuele deskundigenberichten VA en AD
2 De feiten
2.1.
Op 22 augustus 2000 zijn [X] (geboren op 21 januari 1976) als bestuurder van een personenauto en een bij Axa verzekerde vrachtwagen betrokken geweest bij een verkeersongeval.
2.2.
Axa heeft bij brief van 6 april 2001 de aansprakelijkheid voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende gevolgen erkend. De zaak is namens Axa in behandeling genomen door ISB Nederland B.V. (rechtsvoorganger van Dekra Claims Services Netherlands B.V.).
2.3.
Ten tijde van het ongeval was [X] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gedurende 40 uur per week werkzaam als spaaradviseur SpaarAdvies bij Sellnet B.V. (onderdeel van Aegon).
2.4.
Na het ongeval is [X] gedurende enige tijd uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Informatie van de Arbo-arts over de periode en de mate waarin [X] arbeidsongeschikt is geweest is niet beschikbaar omdat het archief van de desbetreffende arbodienst is afgebrand.
2.5.
Omstreeks juni 2005 is het in rechtsoverweging 2.3 genoemde dienstverband geëindigd, waarna [X] met zijn broer is gaan samenwerken.
2.6.
[X] heeft op 10 oktober 2012 een verzoekschrift ter griffie van de rechtbank Almelo ingediend. Daarbij is verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen, en wel door een neuroloog. Bij beschikking van 10 december 2012 heeft de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht bevolen en dr. W.I.M. Verhagen, neuroloog, tot deskundige benoemd.
2.7.
De deskundige heeft zijn conceptrapport aan ieder van partijen voorgelegd. Zowel [X] als Axa hebben schriftelijk commentaar geleverd op het conceptrapport van de deskundige.
2.8.
Het definitieve rapport van de deskundige is gedateerd op 4 april 2013 en is op 15 april 2013 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd.
2.9.
Na ontvangst van het definitieve rapport heeft Axa de rechtbank verzocht om de deskundige een vraag over röntgenfoto’s die in 1994 van de wervelkolom van [X] zijn gemaakt alsnog te laten beantwoorden. Bij brief van 27 mei 2013 is Axa bericht dat voor de rechtbank thans geen taak meer is weggelegd en dat deze inhoudelijke reactie als commentaar op het conceptrapport aan de deskundige had moeten worden voorgelegd.
2.10.
Axa heeft [X] tot op heden een bedrag van € 21.134,45 uitgekeerd.
3 Het geschil in conventie
3.1.
Axa vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren:
primair: dat het ongeval dat [X] op 22 augustus 2000 is overkomen niet heeft geleid tot blijvende klachten en beperkingen althans dat de door [X] na het hem overkomen ongeval - in de loop der tijd - gepresenteerde klachten en beperkingen niet aan het ongeval kunnen worden toegerekend;
subsidiair: dat het ongeval dat [X] op 22 augustus 2000 is overkomen niet heeft geleid tot blijvende klachten en beperkingen althans niet tot meer schade dan reeds door middel van betaling van voorschotten is vergoed;
met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Axa legt aan de vordering ten grondslag dat de klachten van [X] niet voldoen aan de maatstaf van aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven (HR 8 juni 2001, Zwolsche Algemeene / De Greef, ECLI:NL:HR:2001:AB5054). Anders geformuleerd is er geen sprake van een plausibel klachtenpatroon, dat wil zeggen van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten (Gerechtshof Leeuwarden 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:BX9658). Ook het causaal verband tussen de klachten en het ongeval kan volgens Axa niet worden aangenomen. Axa betwist voorts dat de vermeende klachten tot beperkingen leiden die aan het ongeval kunnen worden toegerekend en die leiden tot verlies van arbeidsvermogen of het vermogen om huishoudelijke arbeid of onderhoud aan het huis/de tuin te verrichten.
3.3.
[X] voert als verweer dat met het deskundigenbericht van neuroloog Verhagen is aangetoond dat [X] blijvende klachten aan het ongeval heeft overgehouden, die tot beperkingen hebben geleid en alsnog leiden. Met betaling van de voorschotten is de schade van [X] nog niet voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4 Het geschil in reconventie
4.1.
[X] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
1. overgaat tot benoeming van de deskundige in de persoon van een psychiater en onder overlegging van de vraagstelling, zoals door medisch adviseur C.S.H. Haarsma voorgesteld in zijn advies zoals deze bij productie 8 bij conclusie van antwoord / eis in reconventie in het geding is gebracht, althans overgaat tot benoeming van die deskundige en onder overlegging van die vraagstelling zoals door de rechtbank in goede justitie is bepaald,
2. Axa veroordeelt in de kosten van de te benoemen deskundige(n) nu dit kosten zijn als bedoeld in artikel 6:96 BW,
3. Axa veroordeelt tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4. met veroordeling van Axa in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
4.2.
Aan de vordering legt [X] ten grondslag dat ter vaststelling van de klachten en beperkingen aanvullend psychiatrisch onderzoek geïndiceerd is. Vervolgens kan - eventueel door middel van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek - de schade nader begroot worden.
4.3.
Axa voert gemotiveerd verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
5 De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de samenhang van de vordering in reconventie met de vordering in conventie, zullen beide vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Vast staat dat Axa aansprakelijkheid van haar verzekerde jegens [X] heeft erkend voor de schade voortvloeiende uit het op 22 augustus 2000 aan [X] overkomen verkeersongeval. Uit de gedingstukken valt over de toedracht van het ongeval op te maken dat [X] op de autosnelweg A1 nabij Bathmen reed toen een voor hem rechts rijdende vrachtwagen van rijbaan wisselde. [X] was door deze manoeuvre genoodzaakt om uit te wijken, waarna hij met zijn auto in de middenberm terecht kwam. Hierbij kon hij zijn auto niet meer onder controle houden en is hij - voor de vrachtwagen langs - de rijbaan overgeschoven en uiteindelijk tegen een boom in de berm aan de rechterzijde van de weg tot stilstand gekomen. De airbag is in werking getreden en is ook in brand gevlogen. [X] heeft de brand gedoofd door een leren jas op het stuur te leggen.
5.3.
[X] stelt dat bij hem als gevolg van het ongeval de volgende klachten zijn ontstaan: nek-/schouderklachten, hoofdpijnklachten, duizeligheidsklachten, concentratieproblemen, tintelingen in de linkerhand en tintelingen in het been, brandwonden aan de linkerhand en een gekneusde pols. Verder stelt [X] dat hij na het ongeval niet meer in staat was zijn werkzaamheden als spaaradviseur naar behoren uit te voeren en dat hij ook in zijn huidige werkzaamheden door zijn klachten en beperkingen niet optimaal functioneert. Zonder de klachten en beperkingen was [X] tot meer arbeid in staat geweest en had hij meer inkomen kunnen genereren. Ook is hij beperkt in het uitvoeren van huishoudelijke taken en het uitvoeren van klussen in en rondom de woning. Aldus lijdt [X] schade, zowel materieel als immaterieel.
5.4.
Alvorens in te gaan op de geschilpunten die partijen verdeeld houden, stelt de rechtbank voor wat betreft de stelplicht en de bewijslast betreffende de aanwezigheid van gezondheidsklachten na een ongeval en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval het volgende voorop. Uit het arrest Zwolsche Algemeene / De Greef volgt dat het slachtoffer dient te bewijzen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt. Het enkele feit dat sprake is van subjectieve gezondheidsklachten die niet kunnen worden geobjectiveerd, betekent niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Voldoende is dat objectief kan worden vastgesteld dat deze klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.
Indien het bestaan van de klachten is komen vast te staan, kan aan het bewijs van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval, waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval, geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer deze gezondheidsklachten voor het ongeval niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
Tevens is in whiplashzaken ruime toerekening op grond van artikel 6:98 BW het uitgangspunt. Een bijzondere lichamelijke, psychische of privésituatie zou van invloed kunnen zijn op de hypothetische situatie zonder ongeval. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het slachtoffer van deze situatie in redelijkheid een verwijt kan worden gemaakt of wanneer aannemelijk is dat, gelet op die situatie, ook zonder ongeval vergelijkbare gezondheidsklachten zouden zijn ontstaan. In dat geval kan aanleiding bestaan om (ook) voor de hypothetische situatie zonder ongeval duurzame (arbeids)uitval aan te nemen (vgl. Gerechtshof Leeuwaarden 10 augustus 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3975).
Bestaan van gezondheidsklachten
5.5.
[X] heeft blijkens de anamnese in het deskundigenrapport van neuroloog Verhagen last van constant aanwezige nekpijn, die begint bij de processus spinosus van C7, dan naar het achterhoofd trekt en verder door naar het hoofd naar frontaal. Daarnaast is sprake van wisselend aanwezige hoofdpijn, tintelingen in de armen onderhuids die vooral aanwezig zijn in rust en doorlopen tot in de vingers en af en toe kramp in de rechterkuit.
Bij oriënterend neuropsychologisch onderzoek heeft neuroloog Verhagen bij de MMSE afwijkingen gevonden die op grond van de anamnese en de rest van het oriënterend neuropsychologisch onderzoek niet verwacht zouden worden. Bij oriënterend neurologisch onderzoek in engere zin is geen sprake van afwijkingen. Er is sprake van discrepante tendomyogene bewegingsbeperkingen zowel in de nek als zeer waarschijnlijk ook in de schouders.
Neuroloog Verhagen heeft in zijn deskundigenrapport geconcludeerd dat er bij [X] sprake is van posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten van tendomyogene aard, waarbij differentiaal diagnostisch gedacht kan worden aan een whiplash associated disorder graad I of II (WAD I/II). Voor de klachten van [X] en de discrepanties heeft neuroloog Verhagen geen neurologisch substraat kunnen vinden.
Verder heeft neuroloog Verhagen over de klachten onder meer opgemerkt:
(Blz. 11 rapport) Er is sprake van een onderlinge samenhang waar het gaat om informatie verkregen van betrokkene en de feiten die uit het medisch dossier naar voren komen. Bij de bevindingen van het neurologisch onderzoek in engere zin is dit eveneens het geval. Ik stel vast dat er sprake is van discrepanties zoals in het geneeskundig rapport ook is beschreven. Een en ander is niet specifiek in het dossier aangetoond.
(Blz. 12 rapport) Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval voor wat betreft het vakgebied van de neurologie mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst geen belangrijke verbetering of verslechtering. Het letsel is 13 jaar geleden. Ook betrokkene zelf ervaart geen veranderingen meer.
Op basis van het dossier en de anamnese van betrokkene had hij voor het ongeval geen van de nu aan de orde zijnde klachten.
(Blz. 13 rapport) Op zich zijn tendomyogene nek- en hoofdpijnklachten vrij algemeen voorkomende klachten. Anderzijds worden zij vaak ook posttraumatisch gemeld. In tijd is er een relatie met het ongeval waarmee niet is aangegeven dat er een neurologisch substraat voor de klachten kan worden aangegeven. Daarmee is het dus niet uitgesloten dat betrokkene ook zonder ongeval dergelijke klachten zou hebben kunnen ontwikkelen, maar ik acht een en ander onwaarschijnlijk, het ongevalsmechanisme in aanmerking nemend.
Naar aanleiding van het commentaar van partijen op het conceptrapport voegt neuroloog Verhagen hier nog aan toe:
(Blz. 14 rapport) Of er sprake is van simulatie of aggravatie is een vraag die een psychiater dient te beantwoorden.
Ik kan niet beoordelen of er sprake is van SOLK noch van de andere psychiatrische stoornissen. Ook hiervoor zou een psychiatrisch onderzoek van belang zijn.
Er heeft blijkbaar eerder onderzoek plaats gevonden. Ik weet niet waarom en verder moet ik mij baseren op het ter beschikking gestelde dossier en de anamnese. Het dossier geeft geen aanleiding te denken dat er relevante afwijkingen waren gerelateerd aan de halswervelkolom omdat betrokkene zich dan daarvoor ook wel vaker bij de huisarts zou hebben gemeld. Orienterend rontgenonderzoek werd in het verleden ook wel gedaan om indruk te krijgen van bijvoorbeeld contouren weke delen. Wanneer medische informatie uit die tijd beschikbaar zou zijn, zou dit bovenstaande kunnen ondersteunen.
5.6.
Axa betwist dat de door [X] gestelde gezondheidsklachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Deze betwisting berust op de volgende gronden:
a. er is geen sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten,
b. niet duidelijk is geworden dat [X] voor het ongeval gebruikelijke activiteiten na het ongeval achterwege heeft gelaten vanwege de vermeende klachten,
c. neuroloog Verhagen heeft discrepanties en inconsistenties vastgesteld,
d. [X] heeft informatie achtergehouden en onjuistheden verteld.
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [X] als gevolg van het ongeval brandwonden en een gekneusde pols heeft opgelopen. In de loop van de tijd zijn deze klachten verdwenen, zo stelt ook neuroloog Verhagen vast op blz. 6 van het rapport, zodat deze klachten naar het oordeel van de rechtbank niet als blijvend zijn aan te merken.
5.8.
Wat betreft de concentratieklachten stelt de rechtbank met Axa vast dat deze nergens in de medische stukken worden gemeld en dat ook anderszins niet blijkt dat [X] hiervoor medische hulp heeft gezocht. Revalidatiearts Vastenhold vermeldt in zijn brief van 13 juni 2005 juist specifiek dat er geen concentratieklachten zijn en neuroloog Verhagen heeft evenmin concentratieklachten in zijn anamnese genoemd.
De klachten van duizeligheid komen slechts eenmaal in de medische stukken voor, te weten in de (ongedateerde) brief uit 2003 van fysiotherapeut Warnaar, en komen evenmin naar voren in de anamnese die neuroloog Verhagen heeft afgenomen.
5.9.
Ten aanzien van de nek/schouderklachten, de hoofdpijnklachten en tintelingen in arm en been stelt de rechtbank het volgende voorop.
De toedracht van het ongeval is tussen partijen niet in geschil. Dat daarbij sprake is geweest van een acceleratiemechanisme acht de rechtbank voldoende aannemelijk.
Verder volgt uit de medische stukken over deze klachten dat [X] :
- op 8 september 2000 het spreekuur van de Arbo-arts heeft bezocht en door de Arbo-arts is genoteerd “arbeidsongeschikt t.g.v. auto ongeluk”
- op 29 mei 2001 de huisarts heeft bezocht wegens klachten van nek en hoofd en wisselend last van tintelingen in armen en voeten en dat medicatie (itraconazol) is voorgeschreven
- van 16 april 2003 tot 17 september 2003 onder behandeling is geweest van fysiotherapeut Warnaar wegens klachten van nekstijfheid en af en toe hoofdpijn en duizeligheid
- in april 2005 door zijn huisarts is verwezen naar revalidatiearts Vastenhold wegens restklachten na het ongeval in de zin van steeds wisselende nek-, schouder- en armklachten met dove gevoelens in de linkerarm
- op advies van de revalidatiearts vanaf oktober 2005 onder behandeling is geweest van Cesar oefentherapeut Streek
- sinds 2008 met tussenpozen is gezien door fysiotherapeut/haptonoom Middeljans met klachten vanuit de nek/schouders met opkomend hoofdpijn uitbreidend naar beneden en dat [X] in ieder geval in 2011 en 2012 door Middeljans is behandeld, waarbij sommige klachten in ernst zijn toegenomen.
Uit deze gegevens blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat vrijwel direct na het ongeval in ieder geval sprake is geweest van nek/schouder- en hoofdpijnklachten. Weliswaar heeft [X] daarvoor eerst op 29 mei 2001 medische hulp gezocht in de vorm van een bezoek aan zijn huisarts, maar in de medische correspondentie wordt het opkomen van deze klachten daags na het ongeval consequent vermeld. Ook blijkt hieruit dat [X] in de loop der tijd van deze klachten alsmede van de klacht van tintelingen in arm/hand melding is blijven maken. Ook in het deskundigenrapport van neuroloog Verhagen worden deze klachten vermeld, terwijl neuroloog Verhagen bovendien tot de conclusie is gekomen dat sprake is van onderlinge samenhang waar het gaat om verkregen informatie van [X] en de feiten zoals die uit het beschikbare medisch dossier naar voren komen.
Uit het deskundigenrapport valt voorts af te leiden dat [X] ervaart dat zijn zakelijke carrière door het ongeval minder voorspoedig is verlopen dan het geval zou zijn geweest zonder ongeval. Hij kan door de pijnklachten zijn huishouden niet zelf bijhouden, ervaart problemen met lange autoritten en is gestopt met een aantal sportieve hobby’s (voetbalkeeper op hoog niveau, kickboksen, taekwondo). Hieruit leidt de rechtbank af dat er wel degelijk activiteiten zijn die [X] sinds het ongeval nalaat of in verminderde mate uitoefent.
De discrepante bevindingen die neuroloog Verhagen heeft vastgesteld, bieden op zichzelf geen duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte dat [X] de klachten van nek/schouderpijn, hoofdpijn en tintelingen simuleert of aggraveert. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat het deels discrepanties betreft die in het kader van het oriënterend neuropsychologisch onderzoek bij de MMSE zijn gevonden. Diengaande heeft neuroloog Verhagen, in reactie op het commentaar op het conceptrapport (blz. 14 rapport), aangegeven dat hij op basis van de algehele performance een betere score verwacht zou hebben maar dat de waarde niet significant afwijkend is. De andere discrepanties zien op bevindingen bij lichamelijk onderzoek van de cervicale wervelkolom en de schouders. Neuroloog Verhagen heeft bij dit onderzoek vastgesteld dat bewegingen geremd worden uitgevoerd en dat tijdens anamnese aan- en uitkleden en onderzoek op de onderzoeksbank sprake is van een normaal bewegingspatroon.
De rechtbank overweegt dat blijkens de beschikbare medische documentatie bij geen enkel ander onderzoek sprake is geweest van enige verdenking van simulatie of aggravatie van de klachten. Deze enkele bevindingen bij lichamelijk onderzoek van neuroloog Verhagen doen, mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over het ongeval en de melding van klachten en de medische hulp die daarvoor is gezocht, dan ook geen afbreuk aan het realiteitsgehalte van de desbetreffende klachten. Anders dan Axa lijkt te betogen, is immers het totaalbeeld beslissend en dit laat in het onderhavige geval een plausibel geheel zien.
Dat [X] informatie zou hebben achtergehouden dan wel onjuistheden zou hebben verteld, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De door Axa gestelde achtergehouden informatie dan wel onjuistheden hebben betrekking op de reden van het ontslag bij Aegon, pre-existente rugklachten en de arbeidsactiviteiten van [X] en zien niet op het realiteitsgehalte van de gezondheidsklachten.
De omstandigheid dat [X] na het ongeval werkzaamheden heeft verricht en verschillende arbeidsactiviteiten heeft ontplooid doet in de omstandigheden van dit geval evenmin af aan de plausibiliteit van de klachten. Uiteraard speelt deze omstandigheid wel een rol bij de beoordeling van de mate waarin [X] als gevolg van de klachten wordt beperkt en tot welke schade dat leidt.
5.10.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat bij [X] thans nog steeds nek-/schouderklachten, hoofdpijnklachten en tintelingen arm/hand aanwezig zijn en dat deze klachten reëel, niet voorgewend, niet ingebeeld en niet overdreven zijn.
Causaal verband
5.11.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag naar het (juridisch relevant) causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. Axa betwist de aanwezigheid van causaal verband op de volgende gronden:
a. de klachten aan de wervelkolom bestonden reeds voor het ongeval,
b. er ontbreekt een duidelijke relatie tussen het ongeval en de tendomyogene nek- en hoofdpijnklachten,
c. er is een alternatieve verklaring voor de klachten (tendomyogene nek- en hoofdpijnklachten komen vrij algemeen voor onder de bevolking en gelet op de pre-existente klachten is het niet uitgesloten dat [X] deze klachten ook zonder ongeval zou hebben ontwikkeld).
5.12.
De betwisting van het causaal verband door Axa komt neer op een bezwaar tegen de bevindingen en conclusies van neuroloog Verhagen. De kern van dit bezwaar is dat [X] reeds voor het ongeval klachten aan zijn wervelkolom had. Dit blijkt volgens Axa uit informatie van de huisarts, die eerst na de totstandkoming van het deskundigenrapport beschikbaar is gekomen en die neuroloog Verhagen derhalve niet bij zijn onderzoek heeft kunnen betrekken.
5.13.
Axa doelt op de brieven van de huisarts d.d. 1 oktober 2013 en 1 november 2013, die als reactie zijn verstuurd op het verzoek om medische inlichtingen te verstrekken met betrekking tot eventuele pre-existente nek- en/of rugklachten.
In de brief d.d. 1 oktober 2013 staat:
In het doornemen van mijn dossier voor het ongeval, dd 22-08-2000, heb ik geen enkele klacht gezien betreffende het bewegingsapparaat.
De brief d.d. 1 november 2013 vermeldt:
Uit mijn dossier blijkt:
1994 werd door een kinderarts ivm gewrichtspijnen een LWK
en TWK fotos gemaakt. deze waren niet afwijkend.
In 1997 wers via SEH een x-pols gemaakt na val:
geen fractuur.
Verder zijn er geen rontgenfoto’s gemaakt volgen mijn
dossier voor 2000.
Het verzoek om deze medische inlichtingen was ingegeven door het verslag dat de huisarts heeft gemaakt van het bezoek dat [X] aan zijn spreekuur heeft gebracht op 29 mei 2001, waarin onder het kopje ‘risicoprofielen’ staat vermeld:
25-08-2000 Vraagstelling aanvrager: - status na ongeval 2 dagen geleden.
Uitgevoerde onderzoeken: - THWK
Verslag radiologie:
-vergeleken kan worden met het onderzoek d.d. 26.10.94. Conform vorig
-onderzoek globale arcuaire kyphosestand van de thoracale wervelkolom.
-De wervelcorpora hebben een normale vorm en skeletstructuur, waarbij
-de dek-,sluitplaten en bogen intact zijn.
-Geen aanwijzingen voor frakturen. Geen discopathie. Geen spondylolysis
-of listhesis.
Algemene conclusie: - Geen afwijkingen. (…)
Uitgevoerde onderzoeken: - CWK
Verslag radiologie:
-Alle zeven cervicale wervels in beeld gebracht. Normale stand van de
-cervicale wervelkolom. Geen aanwijzingen voor discopathie. De
-wervelcorpora hebben een normale vorm en skeletstructuur. Geen
-aanwijzingen voor een fraktuur.
-Geen spondylolisthesis.
Algemene conclusie: - Normale cervicale wervelkolom.
5.14.
Uit de thans beschikbare gegevens, waaronder de hiervoor genoemde informatie van de huisarts, leidt de rechtbank af dat daaruit niet blijkt van voor het ongeval bestaande nek- en hoofdpijnklachten. Dit feit, in onderlinge samenhang bezien met de in rechtsoverweging 5.9 genoemde feiten (ongevalacceleratie, melding van klachten en medische hulp die hiervoor is gevraagd) brengt met zich dat voldoende aannemelijk is geworden dat deze klachten van [X] door het ongeval veroorzaakt zijn.
Dat gewrichtspijnen in 1994 hebben geleid tot röntgenologisch onderzoek van de thoracale en lumbale wervelkolom, is in het licht van het voorgaande te weinig specifiek om daaraan af te doen. Daargelaten dat de persisterende klachten van [X] van andere aard (namelijk cervicaal) zijn, blijkt hieruit in het bijzonder niet dat de voormalige gewrichtspijnen (en/of de bij röntgenologisch onderzoek vastgestelde globale arcuaire kyphosestand van de thoracale wervelkolom) van invloed zouden kunnen zijn op de huidige nek- en hoofdpijnklachten van [X] , laat staan dat hieruit valt op te maken dat deze klachten ook zonder ongeval zouden zijn opgetreden. Hetzelfde geldt voor de verkeerde houding zoals E. Streek deze in de brief van 22 februari 2006 heeft beschreven (een inactieve houding met versterkte flexie van de wervelkolom en een sterke vooruitstrekking van het hoofd). Neuroloog Verhagen heeft bovendien kennis genomen van zowel de bij het röntgenologisch onderzoek in 1994 vastgestelde globale arcuaire kyphosestand van de thoracale wervelkolom als van de inhoud van de brief van E. Streek van 22 februari 2006. Deze informatie heeft niet in de weg gestaan aan zijn bevindingen en conclusies en hebben hem evenmin aanleiding gegeven tot het maken van een voorbehoud.
Neuroloog Verhagen heeft tenslotte nog wel aangegeven dat tendomyogene nek- en hoofdpijnklachten vrij algemeen voorkomende klachten zijn en dat niet is uitgesloten dat [X] ook zonder ongeval dergelijke klachten zou hebben ontwikkeld, maar hij heeft hieraan toegevoegd dat hij dit, het ongevalsmechanisme en de omstandigheid dat deze klachten aansluitend aan het ongeval worden genoemd, onwaarschijnlijk acht.
5.15.
Evenmin kent de rechtbank overwegende invloed toe aan het oordeel van neuroloog Verhagen dat hij voor de door [X] ervaren schouderproblematiek en de sensibele klachten geen neurologisch substraat heeft kunnen vinden. Juridisch relevant zijn immers ook klachten die naar hun aard subjectief (substraatloos) zijn, mits aan de hand van de feiten objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Voor de (met de nek samenhangende) schouderklachten en de tintelingen in de hand/arm acht de rechtbank dat het geval. Het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor die klachten staat niet in de weg aan het aannemen van juridisch causaal verband met het ongeval. Aangezien niet is komen vast te staan dat [X] deze klachten voor het ongeval al had, het gaat om typische klachten die na een ongeval vaker voorkomen en een alternatieve verklaring voor deze klachten ontbreekt, acht de rechtbank het bewijs van oorzakelijk verband tussen deze klachten en het ongeval eveneens aanwezig.
5.16.
De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat de nek/schouderklachten, de hoofdpijnklachten en de tintelingen in de hand/arm van [X] door het ongeval zijn veroorzaakt.
Beperkingen en schade
5.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft als uitgangspunt te gelden dat [X] als gevolg van het ongeval nek/schouderklachten, hoofdpijnklachten en tintelingen in de hand/arm ervaart. Axa is slechts aansprakelijk voor de door [X] als gevolg hiervan geleden en nog te lijden schade indien vast komt te staan dat hij als gevolg van deze klachten beperkingen ondervindt ten aanzien van het verrichten van arbeid, het huishouden en het onderhoud van zijn huis en tuin. Op [X] rust de bewijslast daarvan.
Psychiatrisch onderzoek
5.18.
Ter beoordeling van een concrete schadebegroting acht [X] psychiatrisch onderzoek aangewezen. Daartoe voert [X] aan dat zodoende meer duidelijkheid kan worden verkregen over de door neuroloog Verhagen in zijn deskundigenrapport genoemde discrepanties (en of er sprake is van aggravatie). Volgens [X] blijkt uit de reactie van neuroloog Verhagen op het commentaar van partijen op zijn conceptrapport dat hij aanvullend psychiatrisch onderzoek wenselijk acht.
5.19.
Met Axa is de rechtbank van oordeel dat uit het deskundigenrapport niet kan worden afgeleid dat neuroloog Verhagen psychiatrisch onderzoek wenselijk acht. Neuroloog Verhagen heeft op de vraag naar aanleiding van de in zijn conceptrapport weergegeven bevindingen of sprake is van aggravatie of een somatoforme stoornis alleen aangegeven dat beantwoording van deze vragen niet op zijn vakgebied ligt maar dat deze vragen door een psychiater dienen te worden beantwoord.
5.20.
Zoals hiervoor is overwogen bieden de enkele discrepante bevindingen van neuroloog Verhagen op zichzelf (en zonder dat daarvoor steun kan worden gevonden in andere (medische) bescheiden) geen aanknopingspunt voor de gedachte dat sprake is van bewuste misleiding door [X] . Evenmin valt in het deskundigenrapport en de beschikbare medische informatie enige aanwijzing te vinden dat (mede) sprake zou zijn van een aan de klachten ten grondslag liggende psychiatrische stoornis en/of psychiatrische aspecten die tot relevante beperkingen zouden kunnen leiden. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundigenonderzoek door een psychiater te gelasten.
Schadestaat
5.21.
De rechtbank kan op dit moment nog geen beslissing nemen over de door Axa subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat het ongeval dat [X] op 22 augustus 2000 is overkomen niet heeft geleid tot meer schade dan reeds door middel van betaling van voorschotten is vergoed. Om op dat punt tot een oordeel te kunnen komen is van belang dat duidelijk wordt welke beperkingen er uit de klachten voortvloeien en in hoeverre deze beperkingen tot materiele en immateriële schade leiden. Het beschikbare dossier biedt op dit punt onvoldoende aanknopingspunten.
5.22.
Voor wat betreft de door [X] gevorderde verwijzing naar een schadestaatprocedure stelt de rechtbank voorop dat de zaak eerst dan naar een schadestaatprocedure wordt verwezen als haar gebleken is dat zij de schade niet begroten kan. Zonder opgave van de schade door [X] kan zij dat niet beoordelen. Gelet op de geruime tijd die sinds het ongeval verstreken is, moet het voor [X] mogelijk zijn om zijn schade nader te specificeren.
Slotsom
5.23.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [X] om (a) zich - zoveel mogelijk onderbouwd met stukken - uit te laten over de beperkingen die uit de klachten voortvloeien en (b) een gespecificeerde en gedocumenteerde berekening in het geding te brengen van de door hem gestelde schade. Axa krijgt vervolgens gelegenheid tot het nemen van een antwoordakte. Indien op grond van de nadere standpunten en/of stukken nog geen duidelijkheid ontstaat, sluit de rechtbank niet uit dat zij behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Voor zover in de stellingen van [X] besloten ligt dat de rechtbank reeds thans een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige dient te benoemen, miskent [X] hiermee dat hij zijn standpunt eerst van een behoorlijke onderbouwing dient te voorzien alvorens de rechtbank tot een dergelijke benoeming zal overgaan.
5.24.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een langlopend dossier, waarbij in het buitengerechtelijk traject de informatievoorziening aan de zijde van [X] , in zijn eigen woorden, ‘te wensen over heeft gelaten’. Informatie werd pas na geruime tijd of helemaal niet aan Axa verstrekt, hetgeen niet heeft bijgedragen aan een voortvarende afhandeling van de schade. Hoewel partijen op grond van artikel 21 Rv verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, constateert de rechtbank dat op sommige punten thans nog steeds onduidelijkheid bestaat.
Zo is bijvoorbeeld onvoldoende duidelijk hoe en waarom het dienstverband als spaaradviseur is geëindigd, wat de aard en de omvang is van werkzaamheden die [X] sinds het ongeval heeft verricht en welk inkomen hiermee is verworven en welk inkomen [X] anderszins, bijvoorbeeld uit hoofde van zijn aandeelhouderschap in diverse ondernemingen, heeft genoten. Ook constateert de rechtbank dat [X] wat het vergelijkingsinkomen betreft volstaat met algemeenheden, zoals dat hij zonder ongeval meer arbeid zou hebben kunnen verrichten en meer inkomen had kunnen verwerven. Weliswaar betreft het hier een hypothese die berust op een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen met en zonder ongeval, maar van [X] mag een onderbouwing verlangd worden van de stelling dat een vergelijking tussen de werkelijk genoten inkomsten en de inkomsten die [X] - het ongeval weggedacht - zich had kunnen verwerven, resulteert in inkomensverlies. Hetzelfde geldt voor de schade die [X] stelt te lijden wegens zijn beperkingen ten aanzien van het huishouden en het onderhoud van het huis en de tuin. Het is aan [X] om zoveel mogelijk feiten en omstandigheden te stellen waaruit de rechtbank zich een beeld kan vormen van de vermindering in activiteit in de feitelijke situatie met ongeval ten opzichte van de hypothetische situatie zonder ongeval. Ook dient [X] zoveel mogelijk feiten en omstandigheden te stellen waaruit de omvang van de overige materiële schade en de immateriële schade blijkt.
5.25.
In de omstandigheid dat de informatievoorziening van [X] tot op heden onvolledig is geweest ziet de rechtbank geen aanleiding om daaraan met toepassing van artikel 21 Rv de gevolgtrekking te verbinden zoals door Axa is bepleit. Daarvoor is redengevend dat de rechtbank op dit moment niet kan vaststellen dat [X] bewust informatie heeft achtergehouden en/of heeft verdoezeld. Maar ook de aard van de door partijen ingestelde vorderingen in conventie en in reconventie verzet zich op dit moment tegen toepassing van de door Axa gewenste sanctie. In conventie is immers een verklaring voor recht gevorderd dat de schade van [X] met uitkering van het voorschot is vergoed, hetgeen op basis van de thans voorhanden zijnde informatie nu juist niet kan worden vastgesteld. Dit terwijl in reconventie een verwijzing naar de schadestaat is gevorderd, waarvoor aannemelijkheid van de mogelijkheid van schade is vereist en aan welk vereiste in casu is voldaan.
5.26.
De rechtbank gaat er wel vanuit dat [X] met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen thans zijn volledige medewerking zal verlenen en de voor begroting van de schade benodigde gegevens zoveel mogelijk zal verstrekken. Bij gebreke daarvan zal de rechtbank alsnog de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
5.27.
In afwachting van voormelde aktewisseling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBOVE:2016:997