RBROT 181224 KG, whiplash; voorschot € 13.000,00; uit info behandelende sector blijkt consistent, consequent en samenhangend klachtbeeld
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 181224 KG, whiplash; voorschot € 13.000,00; uit info behandelende sector blijkt consistent, consequent en samenhangend klachtbeeld
- degeneratieve afwijkingen kunnen onder omstandigheden rol spelen bij schadebegroting
- rb begroot VAV zelfstandig pakketbezorger; dat 25% van de winst fiscaal aan echtgenote is toegerekend speelt geen rol
3De beoordeling
3.1.
De vordering van [eiser] is een geldvordering. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
3.2.
Vast staat dat Allianz de aansprakelijkheid heeft erkend voor de door [eiser] als gevolg van het verkeersongeval geleden en te lijden schade. Partijen discussiëren over de hoogte van deze schade. In het bijzonder spitst de discussie zich toe op de vraag of sprake is van als gevolg van het ongeval bij [eiser] bestaande klachten en, zo ja, of deze klachten leiden tot beperkingen die leiden tot onder meer arbeidsongeschiktheid en een huishoudelijke hulpbehoefte bij [eiser] . De voorzieningenrechter beantwoordt beide vragen bevestigend.
Er is juridisch causaal verband tussen het verkeersongeval en de klachten van [eiser]
3.3.
Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast betreffende het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade in principe op [eiser] rust, met dien verstande dat in een zaak als deze aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. Het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten staat niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het gaat niet om medische maar om juridische causaliteit. De vraag naar het (juridisch) causaal verband tussen het ongeval en de klachten is, omdat het een juridisch oordeel betreft, voorbehouden aan de rechter. Voor het aanwezig zijn van dit juridisch causaal verband gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn.
3.4.
Enige objectivering van de – subjectieve – klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat hij of zij probeert de situatie ernstiger te laten overkomen dan deze is.
3.5.
Als onderbouwing van zijn verzoek heeft [eiser] diverse (medische) stukken in het geding gebracht. Deze stukken, en in het bijzonder het huisartsenjournaal en de verschillende brieven van de neuroloog en de fysiotherapeut die [eiser] heeft bezocht (alle onderdeel van bijlage 3 van [eiser] ), bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [eiser] gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde zin heeft. Het gaat daarbij in ieder geval om de door [eiser] genoemde nekklachten. [eiser] heeft de nekklachten in de periode na het verkeersongeval steeds benoemd in de contacten met zijn medisch behandelaars en hij heeft diverse behandelingen ondergaan gericht op het verminderen van deze door hem ervaren klachten. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval op dit punt sprake van een consistent, consequent en samenhangend klachtbeeld.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat [eiser] een verkeersongeval (een auto botste op de snelweg A16 achterop de stilstaande bestelbus van [eiser] ) is overkomen en dat juist een dergelijk ongeval tot het ontstaan van nekklachten kan leiden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] het bestaan van in ieder geval de nekklachten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor het oordeel dat de nekklachten niet reëel zijn of ingebeeld, voorgewend of overdreven bestaan onvoldoende aanknopingspunten. Dat Allianz kanttekeningen plaatst bij (de impact van) dit specifieke verkeersongeval en dat daar mogelijk nog extra onderzoek naar moet worden verricht, doet aan het voorgaande niet af. Daarbij weegt ook mee wat hierna wordt overwogen.
3.7.
De voorzieningenrechter komt vervolgens toe aan de beoordeling van de vraag of de nekklachten van [eiser] door het verkeersongeval zijn veroorzaakt.
3.8.
Uit de in het geding gebrachte medische informatie volgt dat de nekklachten van [eiser] zijn aangevangen na het verkeersongeval, dat zij sindsdien steeds in meerdere of mindere mate aanwezig zijn geweest en nog steeds voortduurden ten tijde van het laatste bezoek van [eiser] aan een medisch specialist. De beschikbare medische informatie bevat geen aanwijzingen dat [eiser] in het verleden vergelijkbare klachten heeft gehad. In het medisch dossier zijn ook geen aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [eiser] , als het verkeersongeval hem niet was overkomen, op dit moment de nekklachten ook zou hebben ontwikkeld.
3.9.
Allianz heeft gesteld (en [eiser] heeft dat op zich niet weersproken) dat [eiser] voor het verkeersongeval al degeneratieve afwijkingen had. Maar anders dan Allianz doet voorkomen, volgt uit de brief van 10 juni 2024 van de neuroloog [persoon A] niet dat [eiser] ’s nekklachten het gevolg zijn van de degeneratieve afwijkingen aan zijn nek- en lendenwervels. In die brief staat als conclusie namelijk het volgende:
“Bespreking en conclusie:
1. Veel nekpijn na flexie-extensietrauma.
2. Persisterende tintelingen rechter hand, passend bij radiculaire prikkeling C6 en/of C7 rechts, op basis van genoemde degeneratieve afwijkingen.
3. Geen aanwijzingen voor lumbale radiculaire prikkeling op de beeldvorming lumbaal.”.
Dat de degeneratieve afwijkingen van [eiser] wellicht uiteindelijk zouden hebben kunnen leiden tot de nekklachten en (een deel van) de overige gezondheidsklachten van [eiser] doet aan het voorgaande niet af. Voor juridische causaliteit is namelijk niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente klachten en/of de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Het uitgangspunt is dat Allianz [eiser] moet nemen zoals hij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie tot ontwikkeling of het in stand houden van bepaalde klachten. Dit is slechts anders in het geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als het slachtoffer zich van zijn of haar kant, mede in aanmerking genomen zijn persoonlijkheidsstructuur, onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Dat daarvan sprake is, is niet door Allianz gesteld en is ook overigens niet gebleken. Wel kunnen de gestelde pre-existente klachten en/of predispositie onder omstandigheden een rol spelen bij de schadebegroting en dan met name bij de vraag of ook zonder verkeersongeval dezelfde of soortgelijke klachten later toch zouden zijn ontstaan en, zo ja, wanneer (de looptijddiscussie).
3.10.
Het juridisch causaal verband tussen het verkeersongeval en in ieder geval de nekklachten van [eiser] is gelet op al het voorgaande naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
Causaal verband klachten-beperkingen-schade
3.11.
Allianz stelt dat [eiser] nog 2,5 maand na het ongeval heeft doorgewerkt en in die periode ook veel heeft gewerkt en dat niet goed te begrijpen is hoe hij dit heeft kunnen doen en dat hij dan ineens als gevolg van de aanrijding in het geheel niet meer kan werken.
3.12.
[eiser] heeft ter zake aangevoerd dat hij de eerste weken na het ongeval doorwerkte, omdat hij dacht dat het vanzelf wel goed zou komen, hij zich niet te snel ziek wilde melden om de relatie met zijn opdrachtgever goed te houden en omdat hij het zich als zelfstandige financieel niet kon permitteren om te stoppen met werken. Bovendien, zo stelt [eiser] , heeft zijn raadsvrouw al in een vroeg stadium aan Allianz aangegeven dat het werken [eiser] te zwaar viel en hij een tijdje wilde stoppen met werken en dat hij hier graag afspraken over wilde maken met Allianz. Allianz is hier niet op ingegaan en heeft pas in een laat stadium (namelijk op 2 mei 2024) aansprakelijkheid erkend en wilde daarna eerst meer onderzoek om de situatie te beoordelen. Eerst eind mei 2024 betaalde Allianz voor het eerst een voorschot aan [eiser] .
3.13.
Mede gelet op de plausibele verklaring van [eiser] voor zijn doorwerken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het causaal verband tussen het ongeval en de schade bestaande uit onder meer verlies van arbeidsvermogen doorbroken te achten vanwege de (enkele) omstandigheid dat [eiser] na het ongeval nog een periode substantieel heeft doorgewerkt. In dit verband kan ook niet worden weggedacht dat uit de overgelegde medische informatie volgt dat [eiser] in die periode meerdere keren bij zijn huisarts en fysiotherapeut is geweest in verband met zijn (nek)klachten en sterke pijnstilling heeft geslikt in verband met deze klachten.
Allianz moet een aanvullend voorschot van € 13.000,00 aan [eiser] betalen
3.14.
De voorzieningenrechter komt tot slot toe aan de vraag of Allianz aan [eiser] een aanvullend voorschot op de schade als gevolg van het verkeersongeval moet betalen en, zo ja, hoe hoog dat aanvullend voorschot dan moet zijn.
3.15.
Allianz betwist de hoogte van het inkomen dat [eiser] stelt te hebben gehad als hij was blijven werken. Daarover overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [eiser] heeft sinds in ieder geval medio april 2024 geen inkomsten meer uit zijn werkzaamheden als pakketbezorger. Het is voldoende aannemelijk dat [eiser] in de situatie waarin hem geen verkeersongeval was overkomen nu nog als pakketbezorger aan het werk was en in de toekomst ook nog kon zijn, bij zijn huidige werkgever óf bij een andere koeriersdienst. De stellingen van Allianz over de (gebreken aan de) vergunningen van de huidige opdrachtgever van [eiser] en de daaraan door haar gekoppelde conclusie dat het maar de vraag is of [eiser] na september 2024 voor deze opdrachtgever kon blijven werken, gaan er aan voorbij dat het gelet op de aard van de door [eiser] geboden dienstverlening erg voor de hand ligt dat [eiser] ook zo bij een andere koeriersdienst aan de slag had gekund. De voorzieningenrechter begroot het verlies aan arbeidsvermogen van [eiser] globaal op basis van de nu beschikbare gegevens op een bedrag van (afgerond) € 2.208,00 netto per maand. Daarbij gaat de voorzieningenrechter uit van de door de advocaat van [eiser] achter haar pleitnotities gevoegde berekening, met dien verstande dat – gelet op de gemotiveerde bezwaren van Allianz tegen die berekening – de omzet over 2024 wordt begroot op een bedrag van € 55.000,00, de post “Brandstof en overig” wordt begroot op € 14.000,00 en de post “Evt. aanvullende kosten” wordt begroot op € 1.000,00. Dit resulteert in een fictieve brutowinst van € 29.896,00 over 2024. De voorzieningenrechter schat (op grove wijze) in dat van een dergelijke brutowinst ongeveer € 26.500,00 aan fictieve nettowinst overblijft en dus een fictief netto inkomen in 2024 van (afgerond) € 2.208,00 per maand (€ 26.500,00 gedeeld door twaalf maanden).
3.16.
Allianz heeft nog aangevoerd dat [eiser] ten onrechte de volledige (fictieve) bruto winst van de vof aan zichzelf toerekent terwijl uit de financiële stukken van de vennootschap onder firma over de jaren die aan Allianz zijn toegestuurd blijkt dat 25% van de winst aan de echtgenote is toegerekend. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. De keuzes die [eiser] en zijn echtgenote hebben gemaakt over de verdeling van de winst van hun vennootschap onder firma kunnen betrekkelijk willekeurig zijn en zullen, voor zover dit de winstverdeling en de toekenning van het salaris betreft, veelal ingegeven zijn door fiscale motieven, waardoor het gezamenlijk inkomen zo groot mogelijk wordt. In ieder geval weerspiegelen de eigendomsverhoudingen, de winstverdeling en het feitelijk salaris dat aan [eiser] is toegekend niet, althans niet zonder meer, de waarde van het arbeidsvermogen van [eiser] . Van deze omstandigheden moet daarom bij de begroting van de arbeidsvermogensschade geabstraheerd worden. In aanmerking nemende dat niet is gesteld of gebleken dat de echtgenote van [eiser] enige werkzaamheden voor de vennootschap onder firma verrichtte en er dus vanuit moet worden gegaan dat de pakketbezorgerswerkzaamheden van [eiser] de enige werkzaamheden waren die voor de vennootschap onder firma werden verricht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de volledige fictieve brutowinst aan [eiser] toekomt.
3.17.
Het totale verlies aan arbeidsvermogen van [eiser] over de periode van medio april 2024 tot en met de maand december 2024 wordt aldus begroot op € 18.768,00 (€ 2.208,00 per maand × 8,5 maanden). Bij dit bedrag moeten de door [eiser] in zijn schadebegroting genoemde posten voor medische kosten van € 985,00, huishoudelijke hulp van € 2.239,00 en smartengeld (voorschot) van € 1.250,00 worden opgeteld (zie bijlage 9 bij dagvaarding). Allianz heeft de verschuldigdheid daarvan niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Deze kosten zien ook op de periode tot en met de maand december 2024. De totale schade van [eiser] over de periode tot en met december 2024 wordt daarom begroot op € 23.242,00.
3.18.
Allianz heeft tot nu toe in totaal € 15.000,00 aan voorschotten op de schade die het gevolg is van het verkeersongeval aan [eiser] betaald. Dat dekt dus niet de over de periode tot en met de maand december 2024 begrote schade van [eiser] . Het is bovendien niet de bedoeling dat [eiser] over een maand opnieuw een kort geding moet starten om een aanvullend voorschot van Allianz te krijgen, terwijl aannemelijk is dat [eiser] niet per 1 januari 2025 weer volledig hersteld is en er nog behandelingen van een cesartherapeut van € 425,00 bekostigd moeten worden. Aan de andere kant geldt ook dat de cesartherapie die [eiser] heeft gehad enige verlichting van de klachten blijkt te hebben geboden en [eiser] met het toe te kennen voorschot een intensieve vervolgtherapie bij de cesartherapeut kan ondergaan. Dit, in combinatie met de omstandigheid dat [eiser] inmiddels gedurende drie dagen per week een aantal uur per dag aan het re-integreren is in zijn werk, maakt dat de voorzieningenrechter ook rekening moet houden met de mogelijkheid dat herstel binnen enkele maanden in het verschiet ligt. De voorzieningenrechter houdt bij het toe te kennen voorschot daarom ook rekening met een verlies aan arbeidsvermogen in de twee maanden na 1 januari 2025. Daarbij weegt mee dat Allianz tot nu toe niet voortvarend heeft gehandeld bij het afwikkelen van deze kwestie, waaronder met name het verkrijgen van een onafhankelijke medische en arbeidskundige expertise, en het maar de vraag is of hierna wel voortvarend door Allianz gehandeld gaat worden. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat de advocaat van [eiser] meerdere keren heeft aangedrongen op voortvarend handelen in het belang van herstel bij [eiser] . Voortvarend handelen in kwesties als deze mag op grond van de Gedragscode Behandeling Letselschade zeker van Allianz worden verwacht.
3.19.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een aanvullend voorschot van € 13.000,00 toe te wijzen. Voor toewijzing van een hoger bedrag is op dit moment onvoldoende grond. Een belangenafweging maakt dat het (spoedeisend) belang van [eiser] bij voldoening van dit voorschot in de gegeven situatie zwaarder weegt dan het door Allianz gestelde restitutierisico. De voorzieningenrechter geeft Allianz een termijn van twee weken na vandaag om het aanvullende voorschot aan [eiser] te betalen.
De proceskosten
3.20.
Allianz is voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De voorzieningenrechter geeft Allianz daarvoor een termijn van veertien dagen na aanschrijving daartoe door [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 1.325,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.745,97 ECLI:NL:RBROT:2024:12889