Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch 090611 geschil over bewijswaarde observatieonderzoek en causaal verband; verzoek afgewezen

Rb Den Bosch 090611 geschil over bewijswaarde observatieonderzoek en causaal verband afgewezen. Wijze van indienen verzoeken zinloos, begroting van deze kosten kan achterwege blijven.
2.1.  [partij B] is op 4 september 1992 slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Hij reed op zijn bromfiets langs een auto die stilstond naast de rijbaan. Op het moment dat [partij B] de auto passeerde sloeg het linkerportier van de auto open, waardoor hij ten val kwam. [partij B] heeft hierbij letsel opgelopen. Reaal erkent aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van dit ongeval.

2.2.  [partij B] stelt dat hij sinds het ongeval hevige pijn heeft in het linkerschoudergebied met uitstraling naar de hand, dat een beperkte beweeglijkheid van de nek en linkerschouder is vastgesteld, dat sprake is van krachtsverlies in de gehele linkerarm, en dat de tastzin is verminderd. [partij B] stelt dat hij door het ongeval volledig en blijvend is uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker.

2.3.  In 2007 heeft Reaal een onderzoek laten uitvoeren door onderzoeks- en adviesbureau [XXX]. Bij dit onderzoek is [partij B] enkele dagen zonder dat hij dat wist op straat geobserveerd en gefilmd. In het onderzoeksrapport staat vermeld en op de filmbeelden is te zien dat [partij B] in verschillende situaties zijn linkerarm gebruikt.

2.4.  [partij B] geeft aan dat het deelgeschil ziet op het volgende.
[partij B] stelt dat de onderhandelingen over de betaling van schadevergoeding stagneren omdat partijen het niet eens zijn over de bewijsrechtelijke waarde van de resultaten van het observatieonderzoek. Reaal neemt het standpunt in dat de observaties bewijzen dat [partij B] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij ernstig beperkt is in het gebruik van zijn linkerarm. Reaal heeft daarom een eerder aanbod voor een slotbetaling van EUR 50.000,- drastisch verlaagd tot een aanbod voor een slotbetaling van EUR 2.500,-. [partij B] meent echter dat de observaties helemaal niet bewijzen dat hij niet is beperkt in het gebruik van zijn linkerarm. Primair wil hij daarom een beslissing daarover van de rechtbank. [partij B] wil daarnaast ook vastgesteld zien dat de klachten en beperkingen van [partij B] in voldoende causaal verband staan met het ongeval in 1992.

2.5.  Volgens [partij B] zullen de gevraagde oordelen kunnen leiden tot het hervatten van de onderhandelingen om te komen tot een vaststellingsovereenkomst en hij verzoekt de rechtbank daarom kort gezegd om:
(1) een oordeel uit te spreken over de bewijsrechtelijke waarde van de resultaten van het observatieonderzoek in relatie tot de omvang van de schadevergoedingsverplichting aan de zijde van Reaal,
(2) vast te stellen dat de klachten en beperkingen van [partij B] in voldoende causaal verband staan met het ongeval van 4 september 1992 en dientengevolge de schade wegens verlies arbeidsvermogen volledig vergoed dient te worden door Reaal, subsidiair dat [partij B] aanspraak maakt op een schadevergoeding uit hoofde van economische kwetsbaarheid;
(3) de kosten van de onderhavige procedure te begroten en Reaal te veroordelen in deze kosten.

2.6.  Reaal voert verweer.

2.7.  Door Reaal is tevens een tegenverzoek ingediend. Reaal verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat [partij B] geen blijvende klachten en beperkingen ondervindt als gevolg van het ongeval van 4 september 1992, althans niet dusdanige klachten dat hij daardoor op enige wijze wordt beperkt in zijn vermogen inkomsten door arbeid te verwerven.

De beoordeling

Verzoek (1)

2.8.  Uit de toelichting van mr. Gersjes ter zitting begrijpt de rechtbank dat [partij B] de rechtbank vraagt de waarde van de beelden te bepalen en te bepalen in hoeverre de filmbeelden al dan niet van doorslaggevende betekenis zijn, nu de betekenis van die beelden partijen verdeeld houdt.

2.9.  [partij B] meent dat die beelden niets bewijzen en voert daartoe het volgende aan. Uit de observaties blijkt weliswaar dat [partij B] zijn linkerarm gebruikt, maar hij ondervindt daarbij de nodige pijn. Die pijn is op de filmbeelden niet zichtbaar omdat [partij B] dit voor de buitenwereld wil verbergen, maar de pijnklachten zijn er wel degelijk en langdurige arbeid kan hij daarom niet verrichten. [partij B] meent dat met de laatste keuringsgegevens, die dateren uit 2005 (producties 5 en 6 bij het verzoekschrift), voldoende is aangetoond dat sprake is van nog altijd voortdurende arbeidsongeschiktheid door ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen.

2.10.  Reaal voert ter verweer onder meer aan dat zij haar standpunt - dat geen sprake is van blijvende beperkingen bij [partij B] als gevolg van het ongeval in 1992 - niet alleen baseert op de resultaten van het observatieonderzoek. De medisch adviseur van Reaal kwam op basis van het medisch dossier van [partij B] eerder al tot de conclusie dat sprake is van volledig genezen ongevalsletsel zonder objectiveerbare klachten. Omdat partijen het hierover niet eens konden worden, is gezamenlijk een medische expertise gevraagd van dr. [S], chirurg/traumatoloog. Reaal heeft het expertiserapport van [S] van 23 maart 2006 in het geding gebracht, waarin deze concludeert dat er op zijn vakgebied weinig met [partij B] aan de hand is. Vervolgens zijn partijen een psychiatrische expertise overeengekomen door dr. A. [Z]. Diens rapport van 6 september 2007, met daarin de conclusie dat geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld, is door Reaal ook in het geding gebracht. Volgens Reaal blijkt uit met name de expertise van [S] dat er lichamelijk niets meer aan de hand is met [partij B] en dat hij zijn klachten overdrijft. Ook de schaderegelaar van Reaal had die indruk naar aanleiding van gesprekken die hij met [partij B] voerde in 1995 en nadien. De resultaten van het observatieonderzoek bevestigen dat die indruk juist is en vormen een extra ondersteuning voor het standpunt dat geen sprake meer is van beperkingen, aldus Reaal.

2.11.  De rechtbank zal het verzoek sub (1) afwijzen. [partij B] wil dat de rechtbank de waarde van de filmbeelden op zichzelf beoordeelt, maar de rechtbank kan op basis van alleen de filmbeelden niet beoordelen wat de waarde daarvan is. Een dergelijke beoordeling is zinloos als daarbij niet ook de overige informatie van het geval betrokken wordt, reden waarom het verzoek geen kans van slagen heeft.
Voor zover toch is bedoeld de beelden te beoordelen gezien in samenhang met de andere beschikbare informatie komt de rechtbank tot de conclusie dat beoordeling van dat verzoek de onderhandelingen niet zal kunnen vlottrekken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Door [partij B] is in zijn verzoekschrift ten onrechte de indruk gewekt dat Reaal haar weigering om nog verdere schadevergoeding te betalen uitsluitend baseert op de filmbeelden. [partij B] vermeldt in zijn verzoekschrift wel dat partijen een lang traject van deskundigenberichten en medische adviezen hebben doorlopen, maar van de inhoud van die berichten en adviezen heeft [partij B] geen melding gedaan. Hij heeft deze berichten en adviezen ook niet in het geding gebracht. Uit wat Reaal echter nadien in het verweerschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht blijkt dat Reaal ook zonder deze filmbeelden van mening is dat bij [partij B] geen sprake is van blijvende klachten en dat de filmbeelden die mening ondersteunen. Reaal beroept zich er onder meer op dat diverse artsen vraagtekens hebben geplaatst bij de verklaringen van [partij B] over zijn pijnklachten. Reaal beroept zich ook op de rapportages van de twee onafhankelijk medisch deskundigen die mede in opdracht van [partij B] hebben gerapporteerd. Deze twee deskundigen hebben geen afwijkingen kunnen vaststellen. Deskundige [S] heeft onder meer geconstateerd dat de bewegingsbeperkingen van [partij B] bij onderzoek aanzienlijk minder zijn als [partij B] wordt afgeleid, en dat de spieren in de linkerarm van [partij B] normaal zijn ontwikkeld en dat hij die arm dus meer gebruikt dan hij zelf verklaart. De rechtbank heeft de filmbeelden bekeken en daarop gezien dat [partij B] zijn linkerarm ogenschijnlijk zonder terughoudendheid gebruikt, wat de indruk geeft dat geen sprake is van beperkingen. Ook een beperkte beweeglijkheid van de nek is op de filmbeelden niet te zien. De rechtbank is van oordeel dat Reaal zich ter onderbouwing van haar standpunt (mede) op die filmbeelden mag beroepen. De rechtbank constateert tevens dat zij op basis van de filmbeelden niet kan beoordelen of [partij B] bij het (langdurig) verrichten van bepaalde soorten arbeid wellicht klachten aan zijn arm, schouder of nek zou ondervinden. Reaal beroept zich echter zoals gezegd niet uitsluitend op de filmbeelden en de vaststelling door de rechtbank dat de filmbeelden op zichzelf nog niet bewijzen dat [partij B] geen beperkingen ondervindt in het gebruik van zijn linkerarm, zoals [partij B] voorstaat in deze deelgeschilprocedure, zal de onderhandelingen daarom niet kunnen vlottrekken als vereist ingevolge artikel 1019z Rv.

Verzoek (2)

2.12.  [partij B] vraagt de rechtbank in zijn verzoek sub (2) om vast te stellen dat de klachten en beperkingen van [partij B] in voldoende causaal verband staan met het ongeval uit 1992 en dientengevolge de schade wegens verlies arbeidsvermogen volledig vergoed dient te worden door Reaal, subsidiair dat [partij B] aanspraak maakt op een schadevergoeding uit hoofde van economische kwetsbaarheid.

2.13.  [partij B] heeft dit verzoek in zijn verzoekschrift niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft [partij B] aangegeven dat verzoek (2) slechts een subsidiair verzoek betreft. Desgevraagd heeft [partij B] dit verzoek nader onderbouwd door te stellen dat het causaal verband met het ongeval voldoende vaststaat omdat hij het hele medische circuit heeft doorlopen, hij al die jaren arbeidsongeschikt is geweest en hij als bijstandsgerechtigde is vrijgesteld van de sollicitatieplicht vanwege zijn medische beperkingen.

2.14.  Reaal meent dat dit verzoek moet worden afgewezen, kort gezegd omdat [partij B] geen bewijs levert van zijn stelling dat sprake is van blijvende klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval.

2.15.  De rechtbank zal het verzoek sub (2) afwijzen, alleen al omdat nu juist geen overeenstemming tussen partijen bestaat over de vraag welke klachten en beperkingen zich bij [partij B] hebben voorgedaan en nog altijd voordoen. De omvang en duur van de klachten en beperkingen is nog een belangrijk geschilpunt tussen partijen. Zolang daarover geen duidelijk bestaat wordt niet toegekomen aan de vraag naar het bestaan van causaal verband tussen die klachten en beperkingen en het ongeval. Voorts is niet duidelijk of en in welke zin partijen nog zullen twisten over dit causaal verband op het moment dat omvang en duur van de klachten en beperkingen wel vaststaan.
Daar komt bij dat [partij B] zijn verzoek ook volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Zijn stellingen zijn heel summier en op basis van de twee producties die door [partij B] in het geding zijn gebracht (producties 5 en 6) kan de rechtbank onmogelijk komen tot de vaststelling dat [partij B] als gevolg van het ongeval blijvend ernstige beperkingen ondervindt bij het gebruik van zijn linkerarm. [partij B] had daartoe uitvoeriger stellingen moeten innemen en meer relevante medische stukken in het geding moeten brengen. [partij B] heeft dit niet gedaan en heeft ook niet gereageerd op de medische stukken die door Reaal zijn overgelegd, waaronder de onafhankelijke medische expertises die mede op zijn verzoek zijn opgesteld en waarop Reaal haar twijfel over de gestelde beperkingen van [partij B] baseert.

Verzoek (3)

2.16.  [partij B] vraagt de rechtbank in zijn verzoek sub (3) om de kosten die hij heeft moeten maken in verband met deze procedure te begroten en Reaal te veroordelen tot vergoeding van deze kosten.

2.17.  [partij B] heeft een opgave toegestuurd van de gemaakte kosten. Gevraagd wordt een vergoeding voor 6 uur (2,75 uur voor opstellen verzoekschrift, 2 uur voor bestuderen verweerschrift en opstellen pleitaantekeningen, en 1,2 uur voor reistijd/-kosten naar de rechtbank) en voor de nog onbekende tijd die gemoeid zal zijn met de behandeling ter zitting. Zijn raadsman hanteert daarbij een uurtarief van EUR 300,- exclusief BTW met verwijzing naar een advies van de Advocaten voor Slachtoffers voor Personenschade (ASP). Het betreft een verhoogd tarief wegens ervaring/specialisme.

2.18.  Reaal voert verweer en meent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW.
Reaal stelt onder meer dat [partij B] door het selectief en niet volledig naar waarheid aanvoeren van feiten in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv en bovendien het vertrouwen heeft ondermijnd dat tussen partijen nodig is om een vaststellingsovereenkomst te bereiken. Deze procedure is dus onnodig aanhangig gemaakt en bij voorbaat kansloos.
Daarbij heeft Reaal gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij bezwaar heeft tegen het gehanteerde uurtarief van EUR 300,- exclusief BTW.

2.19.  De rechtbank overweegt als volgt. De kosten die een benadeelde partij maakt voor een deelgeschilprocedure komen in beginsel, mits in redelijkheid gemaakt, in aanmerking voor volledige vergoeding door de aansprakelijke partij. Deze kosten dienen ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv door de rechtbank in de beschikking te worden begroot. De rechter neemt daarbij in aanmerking alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is. Indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, komen de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking.

2.20.  De rechtbank is van oordeel dat de kosten die [partij B] heeft gemaakt voor de onderhavige deelgeschilprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. [partij B] had moeten beseffen dat het op deze wijze indienen van verzoeken zinloos is. De rechtbank acht hierbij in het bijzonder van belang dat [partij B] een onjuiste of althans een verre van volledige voorstelling van zaken heeft gegeven door relevante informatie niet in het geding te brengen. Alleen daarom al kon de rechtbank onmogelijk komen tot toewijzing van de verzoeken. De kosten die [partij B] heeft gemaakt voor de behandeling van dit deelgeschil komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van deze kosten kan achterwege blijven.

Tegenverzoek

2.21.  Reaal vraagt de rechtbank vast te stellen dat [partij B] geen blijvende klachten en beperkingen ondervindt als gevolg van het ongeval van 4 september 1992, althans niet dusdanige klachten en beperkingen dat hij daardoor op enigerlei wijze wordt beperkt in zijn vermogen inkomsten door arbeid te verwerven.

2.22.  Reaal heeft de expertiserapporten van [S] en [Z] in het geding gebracht, alsmede een door de medisch adviseur van Reaal gemaakte samenvatting van het medisch dossier van [partij B]. Reaal heeft uitvoerig aangegeven dat en waarom uit deze stukken en uit de observaties zou blijken dat bij [partij B] geen sprake is van blijvende beperkingen als gevolg van het ongeval.

2.23.  [partij B] heeft ter zitting niet op de inhoud van de expertiserapporten gereageerd. [partij B] heeft aangegeven nog altijd pijnklachten te hebben en alleen wat te fietsen en boodschappen te doen, zoals op de filmbeelden te zien is, maar verder niet veel te bewegen.

2.24.  De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de medische expertises, met name het uitvoerige rapport van [S] waarvan de inhoud door [partij B] niet gemotiveerd is weersproken, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat de door [partij B] gepresenteerde klachten niet stroken met de bevindingen van de artsen, dat [partij B] minder pijnklachten heeft dan hij zelf verklaart en dat hij zijn arm meer kan gebruiken - en in de praktijk ook meer gebruikt – dan hij zelf verklaart. Dat [partij B] nog altijd volledig arbeidsongeschikt is, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Het gaat de rechtbank evenwel te ver om op basis van de informatie die er nu ligt te oordelen dat [partij B] op dit moment geen enkele beperking meer ondervindt bij het verrichten van arbeid. [S] constateert dat er op zijn vakgebied weinig met [partij B] aan de hand is, maar wijst er in zijn rapport nog wel op dat mogelijk wat subjectieve klachten bestaan in verband met een geconstateerde verbreding van het ventrale uiteinde van de linker eerste rib. Hij geeft aan dat deze klachten lang niet zo erg zijn als betrokkene aangeeft gelet op het spiervolume van de linkerschouder en –arm (waaruit immers blijkt dat hij die schouder en arm normaal gebruikt), maar [S] geeft er verder geen oordeel over omdat dit buiten zijn vakgebied ligt. De rechtbank kan daarom niet beoordelen in hoeverre dit [partij B] zou kunnen beperken bij het verrichten van (productie)werk. Het verzoek zal daarom als (thans) onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Hierbij zij opgemerkt dat het aan [partij B] is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk nog klachten ondervindt en daardoor nog altijd niet kan werken. LJN BQ7692