Rb Den Haag 050813 causaal verband tussen ontbreken blaasbel en overlijden; nadere bewijsvoering noodzakelijk, verzoek afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 050813 causaal verband tussen ontbreken blaasbel en overlijden; nadere bewijsvoering noodzakelijk, verzoek afgewezen;
- omkeringsregel; nog niet duidelijk of het gevaar zich ook verwezenlijkt heeft;
- kosten gevorderd 12,6 uur x € 220,-- + BTW; begroot obv 10 uur totaal € 2.936,--
2 De feiten
2.1.
Verzoekster is weduwe van wijlen de heer [X] (hierna: [X]).
2.2.
[X], die sinds 2003 een hoge dwarslaesie had, verbleef na een operatie in april 2009 in het revalidatiecentrum Rijndam in Rotterdam.
2.3.
Op 2 september 2009 werd [X] opgenomen in het ziekenhuis voor de behandeling van een doorligplek. Op 3 september 2009 werd in verband hiermee een operatie uitgevoerd, waarbij tevens een colostoma werd aangelegd. Op 6 september 2009 heeft vervolgens een revisieoperatie plaatsgevonden. Deze operatie was noodzakelijk, omdat de doorbloeding van het colostoma onvoldoende was.
2.4.
[X] werd na de revisieoperatie teruggeplaatst op de verpleegkundige afdeling. Op de kamer was, hoewel daar door verzoekster uitdrukkelijk om was verzocht, geen functionerende blaasbel aanwezig. In eerste instantie heeft [X] korte tijd op een vierpersoonskamer gelegen. Daarna is hij op een eenpersoonskamer gelegd, alwaar hij periodiek, te weten elk half uur, door de verpleging werd gecontroleerd.
2.5.
Op 7 september 2009 heeft [X] meermalen gebraakt. Gelet hierop kreeg [X] een maagsonde.
2.6.
Op 8 september 2009 werd [X] naar de IC overgebracht. Op de IC werden de longen van [X] uitgezogen. Gedurende deze behandeling was sprake van een hartstilstand, waarop [X] kortdurend is gereanimeerd. Hierop herstelde de bloedcirculatie.
2.7.
Op 9 september 2009 werd een bronchoscopie, een onderzoek waarbij de luchtwegen van binnen worden bekeken via een door de mond of neus ingebrachte bronchoscoop, uitgevoerd.
2.8.
In het medisch dossier van [X] is vermeld dat de ernstige gezondheidsproblemen van [X] het gevolg zijn geweest van het verslikken in eigen braaksel waardoor de ademhaling bemoeilijkt was geraakt en een longontsteking was opgetreden (aspiratiepneumonie).
2.9.
Op 25 september 2009 werd [X] teruggeplaatst op de verpleegkundige afdeling. Vanaf dit moment was een goed werkende blaasbel aanwezig.
2.10.
In de medische stukken is opgenomen dat [X] op 7 oktober 2009 vanwege zijn opnieuw verslechterde situatie werd overgeplaatst naar de IC.
2.11.
Op 9 november 2009 werd [X] uit het ziekenhuis ontslagen, omdat hij had uitgesproken niet verder behandeld te willen worden. Op 10 november 2009 is [X] thuis overleden.
2.12.
Bij brief van 12 november 2009 is het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de onzorgvuldige behandeling van [X].
2.13.
Bij brief van 26 mei 2010 heeft het ziekenhuis enkel aansprakelijkheid erkend voor het feit dat tijdens de opname van [X] niet de specifieke bewaking (de aanwezigheid van een blaasbel) is geboden waar door verzoekster uitdrukkelijk om was verzocht.
2.14.
Op 3 juli 2010 heeft verzoekster bij de politie aangifte gedaan van het nalatig handelen van het ziekenhuis. Bij brief van 21 juli 2011 heeft de officier van justitie te Rotterdam verzoekster laten weten het ziekenhuis, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, niet te vervolgen ter zake van dood door schuld en/of het opzettelijk in een hulpeloze toestand brengen of laten van een hulpbehoevende. Naar aanleiding van deze sepotbeslissing is verzoekster een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gestart bij het Gerechtshof te Den Haag. In deze procedure is nog geen eindbeslissing gegeven.
3 Het geschil
3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
I. te bevestigen dat causaal verband moet worden aangenomen tussen het ontbreken van de vereiste blaasbel en het overlijden van [X] en te bepalen dat de schade verder in overleg tussen partijen dient te worden geregeld;
II. de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten op een bedrag van € 3.354,12 conform productie 11 en deze kosten toe te wijzen.
3.2.
Verzoekster stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld door gedurende de eerste periode van de opname van [X] geen blaasbel ter beschikking te stellen, hoewel [X] door zijn hoge dwarslaesie op het gebruik van een dergelijke blaasbel was aangewezen om het verplegend personeel te kunnen waarschuwen. Volgens verzoekster is in dit geval de omkeringsregel van toepassing en is het causaal verband tussen het ontbreken van de vereiste bewaking en het overlijden van [X] in beginsel gegeven en is het aan het ziekenhuis om te bewijzen dat [X] ook zou zijn overleden als de vereiste bewaking zou hebben plaatsgevonden. Nu het ziekenhuis dergelijk bewijs niet heeft geleverd, moet worden aangenomen dat het overlijden van [X] in causaal verband staat met het ontbreken van een blaasbel, aldus verzoekster.
3.3.
Het ziekenhuis voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Relatieve competentie
4.1.
Op grond van artikel 1019x Rv dient een verzoekschrift ter behandeling van een deelgeschil te worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt. In het onderhavige geval is, nu het ziekenhuis in Rotterdam is gevestigd, in beginsel de rechtbank Rotterdam relatief bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Het ziekenhuis heeft echter uitdrukkelijk verklaard geen beroep te zullen doen op de relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank. Gelet hierop zal de rechtbank verwijzing naar de rechtbank Rotterdam achterwege laten en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.2.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het door verzoekster voorgelegde verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.3.
Vast staat dat gedurende de eerste dagen van de opname van [X] in het ziekenhuis in strijd met de veiligheidsvoorschriften geen deugdelijk alarmsysteem aanwezig was, hoewel [X] – gezien zijn lichamelijke beperkingen – op een dergelijk systeem was aangewezen om het verplegend personeel te kunnen waarschuwen. Hiervoor heeft het ziekenhuis aansprakelijkheid erkend. Het ziekenhuis betwist echter dat tussen het ontbreken van de voorgeschreven blaasbel en het overlijden van [X] causaal verband bestaat. De bewijslast ten aanzien van dit causale verband rust in beginsel op verzoekster (artikel 150 Rv).
4.4.
De rechtbank overweegt dat, om een oordeel te kunnen geven over het causale verband tussen het ontbreken van de vereiste blaasbel en het overlijden van [X], de voor die beoordeling relevante feiten dienen vast te staan. In het onderhavige geval kan de rechtbank de van belang zijnde feiten echter onvoldoende vaststellen.
4.5.
Partijen verschillen met name van mening over de vraag hoe vaak [X] gedurende zijn opname is gereanimeerd. Volgens het ziekenhuis is alleen sprake geweest van een reanimatie nadat [X] op 8 september 2009 op de IC een hartstilstand kreeg, terwijl verzoekster stelt dat [X] reeds op de verpleegkundige afdeling is gereanimeerd nadat hij daar zonder ademhaling en hartslag werd aangetroffen en is hij nog een tweede keer gereanimeerd op de IC. Verzoekster stelt dat zij dit heeft vernomen van een tweetal artsen van de afdeling Thoraxchirurgie, op welke afdeling [X] volgens haar korte tijd heeft verbleven alvorens hij – in een comatoestand – naar de IC werd gebracht. In de visie van verzoekster hadden de complicaties die uiteindelijk hebben geleid tot het overlijden van [X] voorkomen kunnen worden als [X] adequaat in de gelegenheid was gesteld om alarm te slaan.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het door verzoekster gestelde verloop van de gebeurtenissen op 8 september 2009 niet blijkt uit het medisch dossier van [X]. De rechtbank acht het van cruciaal belang dat er op dit punt alsnog duidelijkheid komt. Indien immers komt vast te staan dat [X], zoals het ziekenhuis stelt, eenmalig een hartinfarct heeft gehad op de IC, ziet de rechtbank vooralsnog onvoldoende aanleiding voor het vaststellen van causaal verband tussen het ontbreken van de vereiste blaasbel en het overlijden van [X]. Een dergelijk causaal verband acht zij echter mogelijk wel aanwezig, indien conform de stelling van verzoekster blijkt dat [X] op de verpleegafdeling, toen er geen blaasbel aanwezig was, reeds een hartinfarct heeft gekregen.
4.7.
Overigens bestaat evenmin duidelijkheid over de vraag of [X] is overleden ten gevolge van een aspiratiepneumonie (een longontsteking als gevolg van verslikking) dan wel ten gevolge van een bacteriële longontsteking die in de loop van de opname – in ieder geval vóór 8 september 2009 – is ontstaan. Hoewel in de medische stukken is opgenomen dat sprake is geweest van een aspiratiepneumonie, is daar volgens het ziekenhuis – gezien het betoog van longarts prof. dr. [C], die de zaak op verzoek van het ziekenhuis op basis van het medisch dossier heeft onderzocht – achteraf bezien naar alle waarschijnlijkheid geen sprake van geweest. In dit verband heeft het ziekenhuis erop gewezen dat er bij de bronchoscopie op 9 september 2009 geen voedselresten in de longen van [X] zijn aangetroffen.
4.8.
De rechtbank concludeert dat het door verzoekster gestelde causale verband tussen het onzorgvuldig handelen van het ziekenhuis en het overlijden van [X] onder de huidige omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
4.9.
Met betrekking tot het beroep van verzoekster op de omkeringsregel overweegt de rechtbank als volgt. Voor toepassing van deze regel is ingevolge vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden zich heeft verwezenlijkt. In het onderhavige geval betreft de geschonden norm het niet ter beschikking stellen van een blaasbel. Dat die norm specifiek strekt tot bescherming tegen het gevaar dat – in het bijzonder bij een patiënt die door ernstige lichamelijke beperkingen zelf niet in staat is om de verpleging te waarschuwen – problemen niet tijdig worden onderkend, staat naar het oordeel van de rechtbank vast. Gelet op de over de relevante feiten bestaande onduidelijkheden, zoals hiervoor weergegeven, staat op dit moment echter niet vast dat dit gevaar zich hier ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. De vraag of voldaan is aan de vereisten voor toepassing van de omkeringsregel kan thans derhalve niet worden beantwoord.
4.10.
Evenmin kan van een proportionele aansprakelijkheid worden uitgegaan. Hieraan wordt immers pas toegekomen als het causaal verband tussen de normschending en de schade vast staat of kan worden aangenomen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek nadere bewijsvoering (in de vorm van getuigenverhoren en – voor zover mogelijk – een onafhankelijk deskundigenonderzoek) noodzakelijk is. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat wanneer de investering in tijd, geld en moeite wordt afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren, het verzoek om te bevestigen dat causaal verband moet worden aangenomen tussen het ontbreken van de vereiste blaasbel en het overlijden van [X] op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen. Gelet hierop moet ook het in het verlengde hiervan liggende verzoek om te bepalen dat de schade verder in overleg tussen partijen dient te worden geregeld worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.12.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.13.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat voor begroting van de kosten ook plaats is in geval van afwijzing van het verzoek. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie in dit geval geen sprake is, nu het verzoekster niet al op voorhand duidelijk had moeten zijn dat het verzoek niet zou slagen. De rechtbank acht het derhalve redelijk dat de met de onderhavige procedure gemoeide kosten zijn gemaakt. De stelling van het ziekenhuis dat de schade van verzoekster minimaal is – nog daargelaten dat dit thans niet, althans onvoldoende vast staat – doet daar niet aan af. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.
4.14.
Mr. De Klerk stelt, onder verwijzing naar productie 11 bij het verzoekschrift, een bedrag van € 3.354,12 aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van 12,6 uur, een uurtarief van € 220,-- en 21% BTW.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat het aantal in rekening gebrachte uren, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil, bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 10 uur in totaal. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 2.662,-- (10 uur x € 220,--, vermeerderd met 21% BTW). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door verzoekster betaalde griffierecht van € 274,--, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 2.936,--.
4.16.
De kosten van dit deelgeschil komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking wanneer alsnog in rechte komt vast te staan dat er een causaal verband tussen het ontbreken van de vereiste blaasbel en het overlijden van [X] bestaat of moet worden aangenomen. ECLI:NL:RBDHA:2013:10367