Overslaan en naar de inhoud gaan

Rechtbank Overijssel 040913 onvoldoende informatie voor oordeel over causaal verband; deskundigenoordeel nodig

Rechtbank Overijssel 040913 onvoldoende informatie voor oordeel over causaal verband; deskundigenoordeel nodig;
- geen kostenvergoeding: verzoeker kon niet volstaan met het overleggen van (niet recente) medische info uit de behandelend sector 

De feiten

2.1 Op 20 september 2010 is [verzoeker] een verkeersongeval overkomen, waarbij hij als fietser is aangereden door een automobilist, die verzekerd was bij De Noordhollandsche.

2.2 De Noordhollandsche heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval jegens [verzoeker] erkend. 2.3

Op 9 februari 2011 is [verzoeker] wederom een verkeersongeval overkomen, waarbij als fietser is aangereden door een automobilist, die verzekerd was bij ASR.

2.4 ASR heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval jegens [verzoeker] erkend.

2.5 Tussen partijen bestaat verschil van mening over de omvang van de door [verzoeker] geclaimde schade, hetgeen zich in het bijzonder toespitst op de vraag naar het causaal verband tussen de verkeersongevallen en de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen.

3 Het deelgeschil

3.1 [verzoeker] verzoekt de rechtbank te bepalen dat de door hem geleden schade, thans begroot op € 75.000,00, kan worden toegerekend aan de hem overkomen ongevallen van 20 september 2010 en 9 februari 2011. Voorts verzoekt [verzoeker] te bepalen dat ASR en De Noordhollandsche hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade. Daarnaast verzoekt [verzoeker] te bepalen dat een tijdsbesteding van 35 uren (tot op heden) redelijk is in de zin van artikel 6:96 BW en ASR en De Noordhollandsche te veroordelen in de kosten van deze procedure, te begroten op een bedrag van € 4.040,19.

3.2 [verzoeker] stelt daartoe dat hij bij het ongeval op 20 september 2010 letsel heeft opgelopen, bestaande uit rug-, knie-, nek- en elleboogklachten. Ook heeft [verzoeker] psychische klachten opgelopen. Relatief gezien was de (letsel)schade echter te overzien; na een aantal maanden kon [verzoeker] weer voorzichtig deelnemen aan het dagelijks leven. Na het ongeval op 9 februari 2011 ondervond [verzoeker] zeer veel pijn. [verzoeker] is ter plaatse verzorgd en door de politie naar huis gebracht. Thuis bleken de klachten echter voor dusdanig veel pijn te zorgen dat [verzoeker] met zijn broer naar de huisartsenpost is gegaan. De lichamelijke klachten werden daar verder verzorgd en met behulp van pijnmedicatie leek het fysieke ongemak onder controle te houden. Psychisch gezien bleken de problemen echter nog groter dan de fysieke klachten. Korte tijd na het tweede ongeval werd [verzoeker] door de huisarts gediagnosticeerd met een posttraumatische stress-stoornis. De huisarts heeft [verzoeker] doorverwezen naar psycholoog Hogenberg, verboden aan Mediant. De behandeling bij deze psycholoog werd op 3 januari 2012 afgesloten. Alhoewel de psycholoog constateerde dat er “enige verlichting” is opgetreden, heeft hij toch moeten concluderen dat [verzoeker] nog niet genezen was. Om die reden is [verzoeker] doorverwezen naar Het Roessingh, alwaar hij nog steeds onder behandeling staat. Uit de door hem overgelegde medische informatie blijkt dat [verzoeker] voorafgaand aan de ongevallen in goede gezondheid verkeerde. Alle medische berichten wijzen erop dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval emotionele problemen heeft gekregen. Dit duidt volgens hem op een medisch causaal verband, inhoudende dat in ieder geval een juridisch causaal verband met de ongevallen aangenomen kan worden. Hierbij is niet aan te geven welk ongeval het meest heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel, doch voor [verzoeker] is dit in feite ook irrelevant nu dat een kwestie is tussen De Noordhollandsche en ASR.

[verzoeker] begroot zijn schade thans op € 75.000,00, bestaande uit de schade aan het vervoersmiddel, de kleding en overige ad € 2.000,00, de schade wegens verlies aan verdienvermogen ad € 46.035,00, schade wegen verlies aan zelfredzaamheid en smartengeld.

3.3 ASR en De Noordhollandsche hebben de verzoeken van [verzoeker] gemotiveerd betwist. In het navolgende zal de voorzieningenrechter voor zover nodig nader op deze verweren ingaan.

4 De beoordeling

4.1 Het meest verstrekkende verweer van De Noordhollandsche is dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure nu [verzoeker] zijn schade volledig voorlegt aan de rechtbank. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.

4.2 Een deelgeschil is een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen terzake tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv). Met andere woorden: de rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Ofschoon duidelijk is dat nog de nodige stappen gezet moeten worden, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Hetgeen partijen verdeeld houdt, betreft in essentie de vraag naar het causaal verband tussen de ongevallen, de door [verzoeker] ervaren klachten en de schade. De rechtbank is van oordeel dat de vraag naar het causaal verband in beginsel binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv valt. Met een oordeel over het causaal verband kan de ontstane impasse tussen partijen in beginsel worden doorbroken en zouden de onderhandelingen over de (omvang van de) schade in principe kunnen worden voortgezet. De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. 4.3

Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht dient, om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek, eerst te worden beoordeeld of de door [verzoeker] gestelde klachten bestaan en vervolgens of deze door de ongevallen zijn veroorzaakt. Het ligt op de weg van [verzoeker] om het bestaan van deze klachten en het oorzakelijk verband tussen deze klachten en de ongevallen te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen.

4.4 [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn klachten zijn ontstaan door de ongevallen brieven van Mediant d.d. 10 mei 2011, 21 oktober 2011en 3 januari 2012, brieven van Het Roessingh d.d. 31 mei 2012, 20 juni 2012 en 28 februari 2013 en een brief van de huisarts d.d. 26 november 2012 overgelegd. Deze informatie is beoordeeld door de medisch adviseur van ASR. In haar advies van 6 mei 2013 concludeert de medisch adviseur van ASR dat het zeer twijfelachtig is dat er bij [verzoeker] sprake is van PTSS ten gevolge van louter en alleen het ongeval van 9 februari 2011. Het is volgens haar niet te verklaren dat [verzoeker] nog steeds ongevalsgebonden lichamelijke klachten ervaart. Het is volgens haar wel aannemelijk dat er eerdere psychotrauma of andere life-events hebben plaastgevonden, die de oorzaak zijn van zijn aanhoudende psychische en lichamelijke klachten. De medisch adviseur acht het niet ondenkbaar dat [verzoeker] psychische traumatische ervaringen heeft gehad in zijn land van herkomst.

In dat kader verzoekt de medisch adviseur van ASR om toezending van het MOA (Medisch Opvang Asielzoekers) dossier, alsmede het verslag van de ambulancebroeders, de gegevens van de psychiater van het Roessingh en de actuele gegevens over het revalidatieprogramma. De Noordhollandsche heeft hieraan toegevoegd dat uit de overgelegde informatie kan worden afgeleid dat [verzoeker] zich na het ongeval in september 2010 eenmalig heeft gemeld bij de huisarts met rugpijn. Uit de brief van de huisarts van 26 november 2011 blijkt dat de huisarts daarover heeft gezegd dat het ging om aspecifieke rugklachten, soortgelijk aan de klachten die [verzoeker] daarvoor al had geuit. Het ongeval in september 2010 heeft derhalve volgens De Noordhollandsche niet tot op financiële wijze te waarderen schade geleid.

4.5 De rechtbank is van oordeel dat zij gelet op de gemotiveerde betwisting door ASR en De Noordhollandsche bij de huidige stand van zaken geen definitieve beslissing kan nemen ten aanzien van het bestaan van de door [verzoeker] gestelde klachten en het bestaan van een causaal verband tussen deze klachten en de ongevallen. [verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld -de nu voorhanden zijnde gegevens zijn daarvoor in elk geval niet toereikend- dat sprake is van de door hem gestelde klachten en het vereiste causaal verband tussen deze klachten en de hem overkomen ongevallen. Dit klemt temeer nu [verzoeker] enkel (niet recente) medische gegevens uit de behandelend sector heeft overgelegd. 4.6

Uit het bovenstaande volgt dat om een beslissing te kunnen nemen op de vraag of de door [verzoeker] gestelde klachten bestaan en of deze in causaal verband staan met het ongeval een onafhankelijke deskundige zal moeten worden geraadpleegd. Beantwoording van dit deelgeschil zal derhalve veel tijd in beslag nemen en kostbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Het verzoek zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.

4.7 Afwijzing van het verzoek als zodanig staat niet in de weg aan het begroten van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv. Daarbij dient de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. 4.8

Bij de toetsing van de redelijkheid om de kosten van rechtsbijstand te maken en de redelijkheid van de omvang van die kosten komt betekenis toe aan het antwoord op de vraag of het voorgelegde deelgeschil zodanig is onderbouwd dat een toewijzende beslissing daarop mogelijk is. Indien, zoals in het onderhavige geval, verschil van mening bestaat over de causaliteitsvraag had [verzoeker] naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met het enkel overleggen van (niet recente) medische informatie uit de behandelend sector. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het doel van de deelgeschilprocedure is duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen partijen verdeeld houdt, in dit geval met name het causaal verband. Daar komt bij dat ASR en De Noordhollandsche het verzoek van [verzoeker] gemotiveerd hebben betwist en [verzoeker] heeft nagelaten nadien recente en aanvullende medische informatie in het geding te brengen. Gelet hierop is voor een veroordeling van ASR en De Noordhollandsche in de kosten van deze procedure geen plaats. Het daartoe strekkende verzoek zal derhalve worden afgewezen. ECLI:NL:RBOVE:2013:2083