Hof 's-Hertogenbosch 290113 ongeval met uitgeleende garage-auto; samenloop dekking vervangende auto met zachte- en garageverzekering met harde na-u clausule
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 290113 ongeval met uitgeleende garage-auto; samenloop dekking vervangende auto met zachte- en garageverzekering met harde na-u clausule
4. De beoordeling
4.1.1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.1 vastgesteld van welke feiten in het onderhavige geding moet worden uitgegaan. Hiertegen is geen grief gericht. Het hof neemt deze feiten in het navolgende over en vult deze waar nodig aan.
4.1.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) De heer [eigenaar] (hierna [eigenaar]) is eigenaar (geweest) van de auto, merk Volkswagen, type Golf VR6 met kenteken [KENTEKEN]. Voor deze auto was bij de rechtsvoorgangster van Goudse door de vader van [eigenaar], [vader eigenaar], een WAM-verzekering afgesloten onder polisnummer [polisnummer 1]. In de Aanvullende Voorwaarden behorend bij die verzekering is onder meer vermeld (productie 3 inleidende dagvaarding):
“Mits hiervoor op het polisblad een afzonderlijke is verzekerd, geldt voor Wettelijke Aansprakelijkheid: Met voorbijgaan van hetgeen anders in de Algemene Voorwaarden of het bijbehorende polisblad mocht zijn bepaald, wordt deze verzekering geacht aan de door of krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen gestelde eisen te voldoen.”
(…)
2.6 Tijdelijke vervanging
(…)
Indien het motorrijtuig wegens reparatie- of revisiedoeleinden tijdelijk vervangen wordt door een naar type en prijsklasse gelijksoortig en niet aan een verzekerde toebehorend motorrijtuig, is ook dit vervangende motorrijtuig gedurende deze vervangingstermijn op dezelfde voorwaarden verzekerd als het motorrijtuig, voor zover geen beroep kan worden gedaan op een andere verzekering, al dan niet van oudere datum.”
(ii) [eigenaar] heeft de auto op 3 november 2008 ter reparatie afgeleverd bij Garage [X.] in IJzendijke (hierna de garage). De garage heeft aan [eigenaar] een auto uit haar bedrijfsvoorraad ter beschikking gesteld, merk Peugeot, type 306 met kenteken [KENTEKEN](‘de Peugeot’). De garage had voor de Peugeot bij Aegon een garageverzekering afgesloten onder polisnummer [polisnummer 2]. In de op die verzekering van toepassing zijnde Voorwaarden Garageverzekering is onder meer vermeld (productie 1 inleidende dagvaarding):
“Met voorbijgaan aan hetgeen anders in deze voorwaarden mocht zijn bepaald, wordt de aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen geacht aan de door of krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) gestelde eisen te voldoen.
(…)
1.6. Vervangend motorrijtuig
Verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade, toegebracht met of door een aan verzekeringnemer toebehorend motorrijtuig, dat is verhuurd of ter beschikking is gesteld aan een cliënt, wiens:
1.6.1. eigen motorrijtuig gedurende dezelfde tijd ter behandeling aan de verzekeringnemer is toevertrouwd;
1.6.2. (…)
De uit 1.6 voortvloeiende dekking geldt niet indien blijkt dat de door 1.6 gedekte aansprakelijkheid eveneens op (een) andere verzekering(en) is gedekt of daarop zou zijn gedekt indien 1.6 niet zou hebben bestaan.”
(iii) [eigenaar] heeft op 9 november 2008 omstreeks 7.40 uur met de Peugeot een motorrijder van achteren aangereden. Dit ongeval vond plaats in België op de E34 (A11) nabij kilometerpaal 3.3. [eigenaar] reed op dat moment met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur en verkeerde onder invloed van alcohol. De motor werd bestuurd door de heer [slachtoffer] uit [woonplaats] (België), die als gevolg van het ongeval is overleden.
(iv) Tussen (de rechtsvoorgangster van) Goudse en Aegon is kort na het ongeval een discussie ontstaan over de vraag wie van partijen de afhandeling van de schade van de nabestaanden op zich diende te nemen. Uiteindelijk heeft Aegon de afhandeling op zich genomen. Aegon heeft in verband daarmee aan de nabestaanden een bedrag betaald ter hoogte van € 17.705,86.
4.2.1. Aegon heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
a) een verklaring voor recht dat Goudse op grond van de bij haar afgesloten verzekering gehouden is dekking te verlenen voor de door benadeelden geleden en nog te lijden schade en derhalve gehouden is (verdere) schadeafwikkeling ter hand te nemen;
b) een verklaring voor recht dat Goudse op grond van subrogatie en/of op grond van artikel 15 lid 1 WAM en/of op grond van cessie gehouden is tot betaling aan Aegon van bedragen die zij aan de nabestaanden van het slachtoffer heeft betaald dan wel zal betalen;
c) veroordeling van Goudse tot terugbetaling aan Aegon van het reeds door Aegon betaalde bedrag van € 17.705,86 en eventueel nog te verrichten betalingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data zoals genoemd in de inleidende dagvaarding randnummer 16, respectievelijk de data van betaling, tot aan de dag der algehele voldoening;
d) veroordeling van Goudse in de kosten van de procedure, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Aegon heeft hieraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat zij de behandeling van de claim van de nabestaanden van de heer [slachtoffer] onverplicht op zich heeft genomen. Nu zij een harde samenloopclausule hanteert en Goudse een zachte, dient Goudse de schadebehandeling over te nemen en de aan de nabestaanden uitgekeerde bedragen aan haar te betalen, aldus Aegon.
4.2.2. De rechtbank heeft in haar vonnis voor recht verklaard dat Goudse op grond van de bij haar afgesloten verzekering gehouden is dekking te verlenen voor de door de benadeelden geleden en nog te lijden schade en derhalve gehouden is de verdere schadeafwikkeling ter hand te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Goudse gehouden is tot betaling aan Aegon van de door Aegon reeds betaalde en nog te betalen bedragen aan de nabestaanden van het slachtoffer. Voorts heeft de rechtbank Goudse veroordeeld tot betaling aan Aegon van een bedrag van € 17.705,86 en van eventueel nog te verrichten betalingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2009 over € 1.663,98 en vanaf 4 mei 2009 over € 16.041,88, met veroordeling van Goudse in de kosten van het geding.
Het hof overweegt als volgt.
4.3. Partijen zijn het erover eens dat in het onderhavige geval Nederlands recht van toepassing is, zodat het hof daarvan uitgaat.
4.4. Goudse voert in de eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat beide partijen als WAM-verzekeraar stonden geregistreerd en derhalve sprake is van twee naast elkaar bestaande WAM-verzekeringen. Het hof begrijpt de stellingen van Goudse aldus dat zij betoogt dat zij geen dekking hoeft te bieden vanwege het enkele feit dat de verzekering, voor zover het de vervangende auto betreft, niet was geregistreerd bij de RDW. Naar het oordeel van het hof is dit standpunt onjuist. Om aan te nemen dat sprake is van een WAM-verzekering is immers voldoende dat de verzekering de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekt waartoe een vervangend motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, terwijl uitdrukkelijk is bepaald dat de verzekering geacht wordt te voldoen aan de door of krachtens de WAM gestelde eisen (de zogenaamde WAM-strik). Inschrijving in het register van de RDW is voor het bestaan van een WAM-verzekering geen - bij of krachtens de WAM gestelde - voorwaarde (vgl. HR 19 maart 2004, NJ 2004, 372). Nu is gesteld noch gebleken dat de polissen niet aan voornoemde omschrijving voldoen, gaat het hof ervan uit dat beide verzekeringen zijn aan te merken als WAM-verzekering. De eerste grief wordt verworpen.
4.5. Goudse voert in de tweede grief aan dat geen sprake is van samenloop van verzekeringen, omdat haar polis in het onderhavige geval geen dekking biedt. Zij voert ter onderbouwing aan dat de Volkswagen Golf van [eigenaar] op het moment van het ongeval niet wegens reparatie- of revisiedoeleinden in de garage was, zodat artikel 2.6 van haar Aanvullende Voorwaarden niet van toepassing is. Het hof kan Goudse niet volgen in dit standpunt. Naar het oordeel van het hof moet onder de zinsnede “wegens reparatie- of revisiedoeleinden” mede worden verstaan een situatie als de onderhavige waarin de auto in de garage was gestald in afwachting van de mededeling van [eigenaar] of hij de auto wel of niet wilde laten repareren. Vaststaat immers dat de auto naar de garage is gebracht met het doel deze te laten onderzoeken en eventueel te laten repareren. Dat [eigenaar] eerst eind november 2008 aan de garage heeft laten weten dat hij de auto wilde laten repareren, doet hier niet aan af. Op het moment van het ongeval gebruikte [eigenaar] immers de vervangende auto. Voorts zou aanvaarding van de opvatting van Goudse ertoe leiden dat per geval zou moeten worden bekeken of de auto ten tijde van het ongeval nog in reparatie was dan wel reeds klaar was om opgehaald te worden. Naar het oordeel van het hof leidt dit in concrete gevallen tot ongewenste onduidelijkheid over de dekking. Het hof is dan ook van oordeel dat artikel 2.6 van de Aanvullende Voorwaarden in het onderhavige geval van toepassing is naast artikel 1.6 van de door Aegon gehanteerde Voorwaarden Garageverzekering. Dat, volgens Goudse, haar verzekering niet kentekengebonden is en de verzekering van Aegon wel, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. Zoals hiervoor is overwogen, zijn beide verzekeringen immers aan te merken als WAM-verzekering.
4.6.1. Tussen partijen staat vast dat Aegon in artikel 1.6 een zogenaamde harde samenloopclausule hanteert en Goudse in artikel 2.6 een zachte samenloopclausule. De clausule van Aegon sluit immers niet alleen de dekking door de verzekeringsovereenkomst waarin zij is opgenomen uit, maar bepaalt tevens dat die verzekering in het geval van samenloop geheel moet worden weggedacht. Dit heeft tot gevolg dat de vraag welke verzekering dekking verleent, moet worden beoordeeld alsof zich in het geheel geen samenloop voordoet, zodat ook de in de voorwaarden van de andere verzekering opgenomen zachte clausule niet van toepassing is (vgl. HR 13 januari 2006, NJ 2006, 282). Dit betekent dat Goudse in beginsel gehouden is dekking te verlenen op haar verzekering.
4.6.2. Goudse voert in de derde grief aan dat niet alleen van belang is wie van partijen de hardste samenloopclausule hanteert, maar ook welke van de polissen de sterkste dekkingsaanspraken biedt. Zij beroept zich op een uitsluiting in haar polisvoorwaarden. Haar verzekeringnemer, de vader van [eigenaar], heeft bij het aangaan van de verzekering relevante informatie verzwegen. Deze informatie was volgens Goudse zo essentieel dat zij, indien zij daarvan wel op de hoogte was geweest, geen verzekeringsovereenkomst met de vader van [eigenaar] zou hebben gesloten. Zij heeft de verzekering volgens haar stellingen op grond van artikel 7:929 BW opgezegd per 15 augustus 2009 (productie 2 conclusie van antwoord). Nu zij zich kan beroepen op een uitsluitingsgrond en Aegon niet, biedt de polis van Aegon sterkere dekkingsaanspraken, zodat Aegon de schade van de nabestaanden dient te vergoeden, aldus Goudse.
Het hof begrijpt de stellingen van de Goudse aldus, dat zij aan haar beroep op de onderhavige uitsluiting niet het gevolg verbindt dat in het geheel geen sprake is van samenloop, doch dat, gegeven de beide aanspraken, Aegon de sterkste dekkingsaanspraak biedt en aldus de schade dient te dragen.
4.6.3. Het standpunt van Goudse komt erop neer dat zij de uitsluitingsgrond die zij meent te kunnen inroepen tegen haar verzekerde redelijkerwijs ook kan inroepen tegen Aegon. Het hof is van oordeel dat deze stelling niet opgaat. Indien de benadeelden, zijnde de nabestaanden van de heer [slachtoffer], Goudse hadden aangesproken, had zij de schade aan hen moeten vergoeden. Een uitsluitingsgrond als door Goudse bedoeld kan immers niet aan de benadeelden worden tegengeworpen. Gelet hierop kan Goudse naar het oordeel van het hof de betreffende uitsluitingsgrond redelijkerwijs evenmin tegen Aegon inroepen. Dit past naar het oordeel van het hof in het stelsel van art. 7:961 BW. Dit zou anders kunnen zijn wanneer de verzekeraar wordt aangesproken tot betaling door haar verzekerde. In een dergelijk geval zal de verzekeraar een uitsluitingsgrond die zij tegen haar verzekerde kan inroepen onder omstandigheden ook tegen de regresnemende verzekeraar kunnen inroepen. Nu het in het onderhavige geval echter gaat om schade van de benadeelden, gaat het beroep op de uitsluitingsgrond niet op. Dit neemt niet weg dat het Goudse vrijstaat om te trachten de bedragen die zij aan de nabestaanden moet uitkeren te verhalen op [eigenaar].
Daarnaast overweegt het hof voorts nog als volgt. Het verhaalsrecht van Aegon is een zelfstandig recht en gegrond op artikel 7:961 BW. Het verhaalsrecht ontstaat aldus niet als gevolg van subrogatie, hoofdelijke verbondenheid of overgang van de vordering. Hieruit volgt dat Goudse de verweermiddelen die zij kan aanwenden om een claim van haar verzekerde af te weren niet tevens kan inroepen tegen de regresnemende verzekeringsmaatschappij op grond van de artikelen 6:11, 6:102 of 6:145 BW. Goudse kan zich tegenover Aegon aldus evenmin beroepen op (gestelde) dwaling als gevolg van het handelen van haar verzekeringnemer, noch op door haar verzekeringnemer al dan niet gepleegd bedrog. Ook de redelijkheid en billijkheid noopt niet tot een andere uitkomst. De derde grief wordt verworpen.
4.7. Het bewijsaanbod van Goudse wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
Conclusie
4.8.1. Nu Aegon de hardste samenloopclausule hanteert en, zoals uit het voorgaande volgt, Goudse zich tegenover Aegon niet kan beroepen op de betreffende uitsluitingsgrond, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Goudse gehouden is de schadeafwikkeling van Aegon over te nemen en de door Aegon aan de nabestaanden betaalde bedragen aan haar te vergoeden. De rechtbank heeft de vorderingen van Aegon dan ook terecht toegewezen. Ook de vierde grief wordt verworpen. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. LJN BZ0396