Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 250909gebeurtenis met meer benadeelden; alle benadeelden kunnen hun vordering richten tot de eerst aangesproken partij

HR 250909 geen grief gericht tegen oordeel dat bij een gebeurtenis met meer benadeelden alle benadeelden hun op art. 25 lid 4 WAM gebaseerde vordering dienen te richten tot degene die als eerste door één van de benadeelden is aangesproken.
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 8 juni 1999 heeft op de A2 in Liempde, gemeente Boxtel, een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit ongeval raakte [verweerder 2] gewond en overleed [betrokkene 4], echtgenoot van [verweerster 1] en vader van hun drie minderjarige kinderen.
(ii) [Verweerder 2] en [betrokkene 4] zaten als passagier in een Toyota personenauto die eigendom was van de Duitse vennootschap Avis Autovermietung. De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurder van deze auto was verzekerd bij de Duitse verzekeraar Generali Lloyd Versicherungs AG (hierna: Generali).
In deze procedure is in plaats van Generali het Nederlands Bureau gedagvaard, dat op de voet van art. 2 lid 6 WAM de verplichting op zich heeft genomen schade veroorzaakt door buitenlandse voertuigen overeenkomstig de bepalingen van de WAM te vergoeden.
(iii) Bij het ongeval was verder betrokken een vrachtauto, die ingevolge de WAM was verzekerd bij Hannover International Insurance (Nederland) N.V.
De Toyota reed links van de vrachtauto, is daarmee in botsing gekomen en vervolgens over de kop geslagen.
(iv) De politie heeft het ongeval onderzocht, maar heeft de exacte toedracht niet kunnen achterhalen. De conclusie van de politie was dat er twee mogelijke oorzaken van de botsing waren (dan wel een combinatie daarvan), maar dat er geen bewijzen waren om deze oorzaken te staven: ofwel de bestuurder van de vrachtauto is naar links uitgeweken, ofwel de bestuurder van de Toyota is in slaap gevallen en naar rechts uitgeweken.
(v) Bij brief van 15 februari 2000 heeft de Association d'Assurance contre les Accidents (Service des actions récursoires) te Luxemburg zich tot Generali gewend. Deze brief betreft [verweerder 2] en het ongeval op 8 juni 1999, waarbij deze "Sozialversicherte(r)" gewond raakte. Hierin wordt onder meer het volgende vermeld:
"Da es sich hier um einen Unfall handelt, der nach den bestehenden gesetzlichen Bestimmungen als ersatzpflichtig anerkannt und infolgedessen zu entschädigen ist, sind wir berechtigt, aufgrund obengenannter Bestimmungen Ersatz zu fordern für die Aufwendungen, die uns aus obigem Unfallereignis entstanden sind.
Den genauen betrag unserer Auslagen werden wir Ihnen zu gegebener Zeit mitteilen."

3.2.1 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 23 juni 2004, na verwerping van een aantal thans niet meer van belang zijnde verweren, nadere inlichtingen gevraagd, onder meer over de, zoals de rechtbank het in rov. 2.4 van het eindvonnis van 23 februari 2005 formuleerde "nog aan de orde zijnde vraag, of een benadeelde zijn op art. 25 lid 4 WAM gebaseerde vordering dient te richten tot degene die hij zelf als eerste heeft aangesproken, dan wel tot degene die als eerste door één van de benadeelden is aangesproken en daarna ook de vorderingen van alle andere benadeelden moet afwikkelen". In rov. 2.5 van het eindvonnis overwoog de rechtbank dat op basis van een redelijke uitleg van de wet mede in het licht van het stelsel van de WAM en de strekking van de derde EG-richtlijn, deze vraag in laatstbedoelde zin moet worden beantwoord. In rov. 2.6 overwoog de rechtbank vervolgens:
"Uit het voorgaande volgt dat het Nederlands Bureau jegens zowel [verweerster 1] als [verweerder 2] als eerst aangesprokene geldt, omdat de in Luxemburg gevestigde sociale verzekeraar als eerste van alle door het ongeval van 8 juni 1999 getroffen benadeelden actie heeft ondernomen door bij brief van 15 februari 2000 de door het Nederlands Bureau vertegenwoordigde buitenlandse verzekeraar Generali aan te spreken. De primaire vorderingen van [verweerster 1] en [verweerder 2] jegens het Nederlands Bureau tot vergoeding van bij staat op te maken schade zijn daarom toewijsbaar. Aan de subsidiaire vorderingen tegen de andere gedaagden komt de rechtbank niet toe."

3.2.2 Het Nederlands Bureau heeft in hoger beroep één grief voorgesteld, luidende als volgt:
"Ten onrechte heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch in haar vonnis van 23 februari 2005 onder 2.6 geoordeeld dat het Nederlands Bureau zowel jegens [verweerster 1] als jegens [verweerder 2] als eerst aangesprokene geldt, omdat de in Luxemburg gevestigde sociale verzekeraar als eerste van alle door het ongeval op 8 juni 1999 getroffen benadeelden actie heeft ondernomen door bij brief van 15 februari 2000 de door het Nederlands Bureau vertegenwoordigde buitenlandse verzekeraar Generali aan te spreken."

3.2.3 In aanmerking genomen dat de grief zich richtte tegen rov. 2.6 en niet (mede) tegen rov. 2.4 en 2.5 van het eindvonnis van de rechtbank, en gelet op de toelichting op deze grief, zoals samengevat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6, alsmede op het geheel ontbreken in de memorie van grieven van enige verwijzing of argumentatie betreffende de door de rechtbank aanvaarde wetsuitleg ten aanzien van art. 25 lid 4 WAM (het middel noemt ook geen stellingen noch de vindplaats daarvan in de gedingstukken), kan de conclusie geen andere zijn dan dat het Nederlands Bureau in hoger beroep niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat bij een gebeurtenis met meer benadeelden alle benadeelden hun op art. 25 lid 4 WAM gebaseerde vordering dienen te richten tot degene die als eerste door één van de benadeelden is aangesproken en die daarom ook de vorderingen van alle andere benadeelden moet afwikkelen. Het Nederlands Bureau bestreed slechts dat het op basis van de in 3.1 (v) vermelde brief als eerst aangesprokene kon gelden, maar keerde zich niet tegen de vermelde uitleg van art. 25 lid 4 WAM. Waar tegen het oordeel van de rechtbank dienaangaande geen voldoende kenbare grief was gericht, lag de uitleg van art. 25 lid 4 WAM buiten de rechtsstrijd van partijen. Het hof is daarom terecht uitgegaan van de juistheid van dat oordeel.

3.2.4 Het voorgaande brengt mee dat de onderdelen 1 en 3 die berusten op het uitgangspunt dat in de appelgrieven van het Nederlands Bureau wèl een grief tegen rov. 2.5 van het eindvonnis van de rechtbank lag besloten, niet tot cassatie kunnen leiden.

3.2.5 Ook onderdeel 2, waarin het Nederlands Bureau alsnog beschouwingen wijdt aan de in hoger beroep niet bestreden uitleg van art. 25 lid 4 WAM, kan op grond van het voorgaande niet tot cassatie leiden.
LJN BJ1245