Rb Den Haag 190417 Vastpakken fietser door bestuurder van stilstaand busje; bestuurder aansprakelijk; geen WAM-dekking
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 190417 Vastpakken fietser door bestuurder van stilstaand busje; bestuurder aansprakelijk; geen WAM-dekking
2 De feiten
2.1.
Op 20 augustus 2015 heeft zich in de Peperstraat te Delft een incident (verder: het voorval) voorgedaan, waarbij [verzoeker] knieletsel heeft opgelopen. [verzoeker] was die dag samen met zijn echtgenote aan het fietsen. In de smalle Peperstraat stond (in de voor [verzoeker] tegenovergestelde rijrichting) een vrachtwagen op de rijbaan geparkeerd in verband met het uitladen van vracht. In de Peperstraat bevond zich tevens in de rijrichting van [verzoeker] een bestelbus die werd bestuurd door [verweerder sub 1] ; dat voertuig was destijds tegen wettelijke aansprakelijkheid (verder WAM) verzekerd bij ASR.
2.2.
Bij het passeren van de bestelbus, die zich op dat moment ter hoogte van de uitladende vrachtwagen bevond, heeft [verzoeker] , zittend op zijn fiets, een klap gegeven op de bestelbus, omdat hij meende dat [verzoeker] een gevaarlijke situatie voor fietsers creëerde. Daarop heeft [verweerder sub 1] vanuit het openstaande raam van zijn -toen stilstaande- bestelbus [verzoeker] kort vastgepakt aan de rechtermouw van diens overhemd, waardoor [verzoeker] uit balans is geraakt en zijn rechterknie heeft bezeerd aan de bestelbus.
2.3.
[verzoeker] heeft bij het voorval een breuk in de knie opgelopen en is tot op heden daarvoor twee keer geopereerd. Er is nog geen medische eindtoestand. [verzoeker] , die zelfstandige is, lijdt schade als gevolg van het door het voorval ontstane letsel, waaronder inkomensschade.
2.4.
Bij strafvonnis van 2 september 2016 heeft de politierechter van deze rechtbank [verweerder sub 1] inzake het voorval veroordeeld tot een geldboete van € 750 wegens mishandeling en de vordering benadeelde partij van [verzoeker] toegewezen tot een bedrag van € 6.734,36. [verweerder sub 1] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat [verweerder sub 1] en ASR aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit het voorval en tevens voor recht te verklaren dat sprake is van verzekeringsdekking onder de WAM. Daarnaast verzoekt [verzoeker] de kosten van het deelgeschil te begroten en [verweerder sub 1] en ASR in die kosten te veroordelen.
3.2.
[verweerder sub 1] en ASR voeren verweer. De stellingen en weren van partijen zullen hierna voor zover van belang worden besproken.
4 De beoordeling
4.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek heeft de advocaat van [verweerder sub 1] te kennen gegeven dat [verweerder sub 1] weliswaar hoger beroep heeft ingesteld tegen het strafvonnis, maar dat hij de civielrechtelijke aansprakelijkheid gaaf en onvoorwaardelijk erkent. Daarmee is de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] jegens [verzoeker] gegeven.
4.2.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het voorval valt onder de WAM-dekking van de bestelbus en of ASR om die reden jegens [verzoeker] gehouden is tot schadevergoeding. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat sprake is van dekking; het betreft een WAM-situatie, omdat het voorval verband houdt met het gebruik van het motorvoertuig door [verweerder sub 1] , aldus [verzoeker] . [verweerder sub 1] heeft zich ter zitting achter die visie van [verzoeker] geschaard. ASR betwist echter dat zij onder de gegeven omstandigheden WAM-dekking dient te verlenen en meent, kort gezegd, dat hier sprake is van een ruzie die niet is gedekt.
4.3.
Artikel 3 lid 1 WAM bepaalt:
“De verzekering moet tegen betaling van een enkele premie, gedurende de gehele looptijd van de verzekering, met inbegrip van de perioden waarin het motorrijtuig zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, dekken de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede worden vervoerd (…)”
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voormeld artikel ruim moet worden uitgelegd, nu doelstelling van de WAM is bescherming te bieden aan slachtoffers van verkeersongevallen die zijn veroorzaakt door gemotoriseerd verkeer. Dat betekent echter niet dat de dekking onbegrensd is, zoals ASR terecht naar voren heeft gebracht. Voorwaarde voor WAM-dekking blijft dat de schade een gevolg is van verwezenlijking van een aan het gemotoriseerd verkeer verbonden risico. Met ASR is de rechtbank van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet. Daartoe is van belang dat vast staat dat het letsel van [verzoekers] enkel en alleen is veroorzaakt doordat [verweerder sub 1] (hoogstwaarschijnlijk uit boosheid over het feit dat [verzoeker] kort daarvoor een klap op de bestelbus had gegeven) [verzoeker] aan zijn mouw heeft getrokken, waardoor hij uit balans is geraakt en zijn knie heeft bezeerd. Een dergelijk feitencomplex is wel te duiden als een ruzie die zijn oorzaak vindt in het verkeer, maar niet als een verwezenlijking van het risico dat verbonden is aan het gemotoriseerd verkeer. [verzoeker] is dan ook niet aan te merken als verkeersslachtoffer; zijn schade houdt geen verband met een risico dat eigen is aan het gebruik van een gemotoriseerd voertuig. Het enkele feit dat [verweerder sub 1] op het moment dat hij [verzoeker] beetpakte in de bestelbus zat, maakt dat niet anders. De door [verzoeker] ter onderbouwing van zijn stelling genoemde uitspraken zien op andere situaties en leiden evenmin tot een ander oordeel.
4.5.
Dat leidt tot de slotsom dat ASR geen WAM-dekking hoeft te verlenen en dus niet aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] ; uitsluitend [verweerder sub 1] is jegens [verzoeker] aansprakelijk.
4.6.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.7.
[verzoeker] heeft verzocht de kosten te begroten op € 3.164,82, vermeerderd met de kosten betreffende de zitting. ASR en [verweerder sub 1] hebben geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank zal de met de zitting gemoeide tijd stellen op twee uur, hetgeen leidt tot een extra bedrag van € 602,82 (op basis van een uurtarief van € 235, vermeerderd met kantoorkosten en BTW). Tevens zal bij de begroting het in rekening gebrachte griffierecht van € 288 worden verdisconteerd. Dat leidt tot een totale kostenbegroting van € 4.055,64.
4.8.
De verzochte veroordeling tot betaling van deze kosten zal jegens ASR worden afgewezen nu zij niet aansprakelijk is, maar jegens [verweerder sub 1] worden toegewezen, omdat zijn aansprakelijkheid vast staat. ECLI:NL:RBDHA:2017:5212