Rb Rotterdam 260613 geleende, onverzekerde auto ontploft; bestuurder heeft geen aanspraak op WAM-verzekeraar ogv na-risico
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 260613 geleende, onverzekerde auto ontploft; bestuurder heeft geen aanspraak op WAM-verzekeraar ogv na-risico;
- gevorderd mbt verzoekschrift 11,24 uur x € 245,-; verdere behandeling begroot op € 1.000,- incl kk en btw; totaal begroot € 4.531,61
2. De vaststaande feiten
In het kader van dit deelgeschil staat tussen partijen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.Op 17 maart 2009 was [BETROKKENE] als bestuurder van een voertuig — een personenauto van het merk BMW met kenteken JH-GZ-01 — betrokken bij een ongeval. Na het tanken van LPG bij een tankstation is het voertuig, bij het wegrijden, ontploft en in de brand gevlogen. Daarbij heeft [BETROKKENE] (ernstig) letsel opgelopen in de vorm van brandwonden in zijn gezicht en hals en aan zijn armen en benen.
2.2. Het ongeval kon ontstaan doordat het mogelijk was om de vulslang van de LPGpomp op de vulnippel van de BMW aan te sluiten, terwijl de LPG-tank in het voertuig ontbrak. Hierdoor is de LPG in de kofferruimte van de BMW terecht gekomen.
2.3.[VERZEKERAAR] is als laatst aangemelde WAM-verzekeraar op grond van artikel 13 lid 4 WAM in het kader van het na-risico door [BETROKKENE] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
3 . Het geschil
3.1. Het verzoek, zoals dit uit het verzoekschrift blijkt en ter zitting is toegelicht, strekt er — kort en zakelijk samengevat — toe te bepalen dat [VERZEKERAAR] gehouden is tot vergoeding aan [BETROKKENE] van geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval, zulks onder begroting en veroordeling van [VERZEKERAAR] in de kosten van het deelgeschil.
3.2. [VERZEKERAAR] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna — voor zover van belang — ingegaan.
4 . De beoordeling
4.1.[BETROKKENE] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het ongeval onder de dekking van de WAM valt. [VERZEKERAAR] heeft zich ter afwering van het verzoek (primair) beroepen op de uitsluiting in artikel 4 lid 1 WAM. Het debat tussen partijen heeft zich in dat kader toegespitst op de vraag of de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM van toepassing is, ook als de bestuurder zelf geen enkel verwijt zou treffen ten aanzien van de bij hem ontstane schade. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
4.2. Sedert 1 januari 1965 verplicht de WAM tot het sluiten van een verzekering ter dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven. De aanspraak zelf wordt bepaald door het burgerlijk recht of door speciale wetten. Bij de verzekering zijn de volgende personen betrokken: (a) degene op wie de verplichting tot verzekering rust, (b) de verzekeraar, (c) de verzekeringnemer (d.i. degene die, als wederpartij van de verzekeraar, de verzekering sluit), (d) de verzekerde (d.i. degene wiens aansprakelijkheid overeenkomstig de bepalingen van de wet is gedekt) en (e) de benadeelde (d.i. hij die schade heeft geleden welke grond oplevert voor toepassing van de wet). Van belang is dat de benadeelde zijn schade niet slechts op de aansprakelijke persoon (verzekerde) kan verhalen, doch dat hij daarnaast een eigen recht jegens de verzekeraar heeft (artikel 6 WAM). Laat de wet in het algemeen bedingen in de verzekeringsovereenkomst toe die de verplichtingen van de verzekeraar tegenover de aansprakelijke persoon (verzekerde) beperken, anderzijds ontzegt zij de verzekeraar jegens
de benadeelde een beroep op deze beperkingen (artikel 5 en 11 WAM). Aldus moet onderscheid worden gemaakt tussen dekking (het product dat een verzekerde krijgt van zijn verzekeraar) en 'WAM-dekking' (de aanspraak die een benadeelde krachtens de WAM heeft op grond van de verzekering, waarbij hijzelf geen partij is). Alleen de in de WAM toegestane uitsluitingen (waaronder de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM) of beperkingen op de dekking (artikel 3 WAM) kunnen een benadeelde, die van zijn rechtstreekse aanspraak jegens de WAM-assuradeur gebruik maakt, worden tegengeworpen.
Dat geldt dus bijvoorbeeld niet voor een in de polis opgenomen uitsluiting in geval van dronkenschap van de bestuurder.
4.3. In artikel 3 lid 1 WAM is omschreven wie de personen zijn wier aansprakelijkheid door de verzekering moet worden gedekt. Tot die personen behoort onder meer de bestuurder van het motorrijtuig. De bestuurder van het motorrijtuig is mitsdien verzekerde in de zin van de wet zijn en zijn aansprakelijkheid is overeenkomstig de wet gedekt. De bestuurder van het motorrijtuig kan tevens benadeelde in de zin van de wet zijn, namelijk als hij niet voor het ongeval aansprakelijk, maar wel daardoor getroffen is. In artikel 3 lid 2, 3, 4 en 5 wordt nader bepaald welke schade moet worden vergoed, namelijk iedere aan personen en goederen toegebrachte schade. Met betrekking tot aan personen toegebrachte schade vloeit uit de aard van de WAM zelf voort, dat de voor de schade aansprakelijke verzekerde zijn verzekeraar niet tot vergoeding van zijn eigen schade kan aanspreken.
Artikel 4 WAM bevat een limitatieve opsomming van de risico's die van de verzekering kunnen worden uitgesloten. Blijkens artikel 4 lid 1 WAM behoeft niet te worden gedekt de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt. Uit het voorgaande volgt dat de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM enkel die bestuurder betreft, die op grond van artikel 3 lid 1 WAM in zijn hoedanigheid van benadeelde aanspraak op de verzekering zou kunnen maken. Uitsluiting krachtens artikel 4 lid 1 WAM heeft tot gevolg dat de benadeelde geen aanspraak op een uitkering jegens de verzekeraar (volgens artikel 6 WAM) kan doen gelden.
4.4. Uit artikel 13 lid 4 WAM volgt dat onder bepaalde omstandigheden de verplichtingen van de verzekeraar jegens de benadeelden blijven voortduren, ook als de verzekerde aan de overeenkomst geen rechten meer kan ontlenen. Deze bepaling heeft niet de strekking iets af te doen aan de beëindiging van de overeenkomst tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. Dit brengt mee dat indien de verzekeraar aansprakelijk wordt gesteld voor schade uit een ongeval, dat heeft plaatsgevonden in het in artikel 13 lid 4 WAM gebeurde tijdvak, de benadeelde in beginsel tot niet meer gerechtigd is dan datgene waartoe de wet verplicht, tenzij sprake is van bedingen in de (beëindigde) verzekeringsovereenkomst die de verplichtingen van de verzekeraar tegenover de (voormalig) verzekeringnemer verruimen. Gesteld noch gebleken is dat de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM in de op de (beëindigde) verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde polisvoorwaarden op enigerlei wijze weer is ingesloten. Integendeel, uit die voorwaarden, waarvan de toepasselijkheid op de laatstelijk bestaande verzekeringsovereenkomst niet langer wordt betwist, blijkt dat geen dekking wordt gegeven voor de aansprakelijkheid voor personenschade die is toegebracht aan de bestuurder van de personenauto waarmee het ongeval is veroorzaakt (artikel 9 lid 6 van de polisvoorwaarden model W 07-1). Met andere woorden: dat de WAM-verzekering met betrekking tot de BMW inmiddels was geëindigd, leidt er niet toe dat op [VERZEKERAAR] (in het kader van het na-risico) meer verplichtingen rusten dan tijdens de looptijd van de verzekering het geval was.
4.5. Het is juist dat de WAM in de loop van de jaren een zekere ontwikkeling heeft ondergaan waarbij onder meer is voorzien in een beperking van de kring van slachtoffers die van aanspraken op grond van de WAM kunnen worden uitgesloten. De wet biedt evenwel geen steun aan de gedachte dat de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM niet toepasselijk is op de bestuurder die niet tevens de verzekeringnemer is, wanneer de vordering gesteund is op aansprakelijkheid wegen een gebrek aan het motorrijtuig.
Anders dan [BETROKKENE] heeft betoogd kan voor die uitleg van het begrip "bestuurder" ook geen steun worden gevonden in de rechtspraak van het Benelux Gerechtshof. Dat volgens sommige commentatoren wenselijk zou zijn de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM niet tot de hier bedoelde bestuurders te doen uitstrekken, maakt niet dat het begrip "bestuurder" bij de huidige tekst van de wet al in die zin zou moeten worden uitgelegd. Dat een dergelijke bepaling in diverse modelverzekeringscontracten zou zijn opgenomen (zoals [BETROKKENE] stelt en [VERZEKERAAR] betwist), doet daaraan niet af Vast staat dat een dergelijke bepaling niet is opgenomen in de op de (beëindigde) verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde polisvoorwaarden.
4.6.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [VERZEKERAAR] zich terecht heeft beroepen op de uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 1 WAM, zodat het verzoek derhalve reeds op deze grond moet worden afgewezen. Dit betekent dat de overige stellingen van partijen onbesproken kunnen blijven.
4.7.In het verzoekschrift verzoekt [BETROKKENE] (ook) veroordeling van [VERZEKERAAR] in de kosten van de deelgeschilprocedure. Dit zal worden afgewezen omdat in dit deelgeschil niet is vast komen te staan dat [VERZEKERAAR] aansprakelijk is voor de door [BETROKKENE] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt evenwel dat ook als het verzoek wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat van deze situatie sprake is, is weliswaar door [VERZEKERAAR] gesteld, maar dat standpunt wordt door de rechtbank verworpen. Mede tegen de achtergrond van het nu in deelgeschil gevoerde partijdebat over de reikwijdte van artikel 4 lid 1 WAM kan het door [BETROKKENE] ingediende verzoekschrift niet als bij voorbaat volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.
4.8. De rechtbank overweegt dat de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is. Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van de onderhandelingen.
4.9. Bij het verzoekschrift heeft mr. Meijer een specificatie gevoegd van de tot het moment van het indienen van het verzoekschrift gemaakte kosten, die EUR 3.456,61 bedragen (11,24 uren x EUR 245,= exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW). Die kosten komen de rechtbank redelijk voor. De met de verdere behandeling van de zaak gemoeide kosten, waaronder de tijd besteed aan het bijwonen van de mondelinge behandeling ter zitting en het opstellen van pleitaantekeningen, zullen door de rechtbank worden begroot op EUR 1.000,=, te vermeerderen met het door [BETROKKENE] betaalde (in debet gestelde deel van het) griffierecht van EUR 75,=, in totaal dus EUR 4.531,61. wetdeelgeschillen.info, ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBROT:2013:5181