Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 151020 Bergingskosten vrachtwagen: zaakschade of zuivere vermogensschade? schade is te verhalen obv de WAM

RBDHA 151020 Bergingskosten vrachtwagen: zaakschade of zuivere vermogensschade? schade is te verhalen obv de WAM

5
Beoordeling

5.1.
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of [naam vereniging] gehouden is de kosten te voldoen die Rijkswaterstaat heeft gemaakt naar aanleiding van drie ongevallen met vrachtwagens. Vast staat dat het gaat om drie uit het buitenland afkomstige en in het buitenland verzekerde vrachtwagens en dat [naam vereniging] aansprakelijkheid (op grond van de WAM) heeft erkend voor deze ongevallen. Partijen twisten over de vraag of bergingskosten vallen onder de schadedefinitie c.q. dekking van artikel 3 lid 2 WAM.

5.2.
Het gaat hier dus om uitleg van een bepaling van de WAM. Daarbij moet zowel de inhoud van de Benelux-overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheids-verzekering inzake motorrijtuigen (van 24 mei 1966), als de zogeheten Europese WAM-richtlijn (Richtlijn 2009/103/EG, hierna: de Richtlijn) worden betrokken.

5.3.
In artikel 3 van de Gemeenschappelijke bepalingen behorende bij voornoemde Benelux-overeenkomst is onder paragraaf 1 (kort gezegd) vastgelegd dat de verzekering de burgerrechtelijke aansprakelijkheid moet dekken. Onder paragraaf 2 staat vervolgens: ‘de verzekering moet de schade omvatten, welke aan personen en aan goederen wordt gebracht ( ... )’. Ook in artikel 3 van de Richtlijn is vastgelegd dat de wettelijke aansprakelijkheid voor voertuigen door een verzekering moet zijn gedekt en dat deze verzekering zowel materiële schade als lichamelijk letsel moet dekken. De verplichte dekking van de WAM-verzekering in Nederland is – in lijn met de hiervoor genoemde Richtlijn en de Benelux-overeenkomst – vastgelegd in artikel 3 WAM. Uit lid 1 van dit artikel volgt onder meer dat de verzekering de burgerrechtelijke aansprakelijkheid moet dekken. In artikel 3 lid 2 WAM staat vervolgens: ‘De verzekering moet de schade omvatten, welke aan personen en aan zaken wordt toegebracht ( ... )’.

5.4.
Aldus verplicht artikel 3 lid 2 WAM tot dekking van personen- en zaakschade; andere vormen van schade hoeven volgens de WAM niet te worden gedekt. Aangenomen moet worden dat ‘zuivere vermogensschade’, dat wil zeggen: zuiver economisch of financieel nadeel, niet onder de verplichte dekking van de WAM valt.

5.5.
In deze zaak twisten partijen over de vraag of de bergingskosten zijn aan te merken als zaakschade, of als zuivere vermogensschade.

5.6.
Zaakschade is schade die het gevolg is van de beschadiging, vernietiging of het verlies van een zaak. Die schade bestaat niet alleen uit de waardevermindering van de betreffende zaak, maar ook uit schade die uit de beschadiging voortvloeit, zoals bijvoorbeeld expertisekosten en kosten van tijdelijke vervanging. Naar het oordeel van de kantonrechter moeten dus ook de gevolgen van zaaksbeschadiging worden gerekend tot schade waarvoor op grond van de WAM dekking moet worden geboden, zij het binnen redelijke grenzen.

5.7.
Rijkswaterstaat heeft ten aanzien van de drie schadegevallen onweersproken gesteld dat deze hebben geleid tot schade aan het wegdek. Voorts heeft [naam vereniging] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze schade aan het wegdek in alle gevallen pas kon worden hersteld na het verwijderen van de vrachtwagen. De berging van de vrachtwagens hing in alle drie de gevallen dus noodzakelijkerwijs en direct samen met (de reparatie van) de schade die door deze vrachtwagens was veroorzaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter moeten de bergingskosten in de in de onderhavige zaak gepresenteerde gevallen daarom in redelijkheid worden aangemerkt als zaakschade, zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 WAM.

5.8.
Hetgeen [naam vereniging] overigens als verweer heeft aangevoerd, stuit op dit oordeel af.

5.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat de bergingskosten in de onderhavige zaak op grond van de WAM dienen te worden vergoed. Het door Rijkswaterstaat gevorderde bedrag, tegen de hoogte waarvan geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.

5.10.
[naam vereniging] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden begroot. ECLI:NL:RBDHA:2020:10359