Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 141222 Vordering t.o.v. Waarborgfonds afgewezen; plotseling remmen bestelbus is niet komen vast te staan

RBLIM 141222 Vordering t.o.v. Waarborgfonds afgewezen; plotseling remmen bestelbus is niet komen vast te staan

2
De feiten

2.1.
Op 6 februari 2017 heeft [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] een eenzijdig ongeval gehad toen hij met een quad op de [straat] te [plaats] reed.

2.2.
Op 27 juli 2017 heeft [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] WBF aangesproken voor de vergoeding van de door hem geleden schade.

2.3.
WBF heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen bij brief van 17 januari 2019.

2.4.
Uit een expertise ter beoordeling van het ongevalsletsel door Xpert Clinic van 22 augustus 2019 volgt dat het totale invaliditeitspercentage van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] 26% bedraagt.

2.5.
Op 11 november 2020 zijn de getuigen [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] , [getuige 1] en [getuige 2] gehoord tijdens een voorlopig getuigenverhoor dat op verzoek van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft plaatsgevonden.

2.6.
Bij brief van 9 februari 2021 heeft [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] het WBF verzocht haar standpunt omtrent de schadevergoedingsplicht te herzien.

2.7.
WBF volhardt in haar afwijzing van de schadevergoedingsplicht bij brief van 18 maart 2021.

2.8.
[oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] dagvaardt WBF bij exploot van 2 december 2021.

2.9.
Rechtbank Limburg wijst bij verstekvonnis van 19 januari 2022 de vorderingen van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] toe.

3
Het geschil

3.1.
[oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] is van mening dat het ongeval op 6 februari 2007 is veroorzaakt door het gevaarlijk rijgedrag van een onbekende chauffeur van een bestelbus die na het ongeval is doorgereden.

3.2.
Om die reden vordert [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] dat de rechtbank WBF bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. verklaart voor recht dat de onbekend gebleven, bestelbus c.q. de bestuurder daarvan aansprakelijk is voor het ongeval van 6 februari 2017 en dat WBF gehouden is de door [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van dat ongeval voor haar rekening te nemen althans dat [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] terecht aanspraak maakt op een vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade uit WBF;
2. WBF veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] te betalen, in verband met de door hem geleden c.q. nog te lijden materiële en immateriële schade, een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en te vereffenen volgens de wet, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2017, althans vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid, althans de dag van betekening dezer dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
3. WBF veroordeelt in de kosten van deze procedure.

3.3.
WBF voert verweer. Volgens WBF is niet komen vast te staan dat de onbekende bestelbus met aanhanger zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] .

4
De beoordeling

Tijdigheid verzet

4.1.
WBF is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 19 januari 2022. Het exploot van de dagvaarding in verzet is betekend op 25 februari 2022. De vraag die de rechtbank als eerste moet beantwoorden is of het verzet tijdig is gedaan.

4.2.
Op grond van artikel 143 Rv kan een gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet doen. Dit verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis in persoon, of na het plegen van enige daad door gedaagde waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Het exploot van dagvaarding van verzet is ruim vijf weken na de datum van het verstekvonnis betekend. [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzet daardoor niet tijdig is gedaan.

4.3.
Beide partijen hebben verklaard dat het verstekvonnis niet is betekend aan WBF. [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] stelt dat zijn advocaat hij mr. Gruben op 20 januari 2022 telefonisch in kennis heeft gesteld van het verstekvonnis. Omdat mr. Gruben in het verleden de contactpersoon was van WBF in deze zaak en hij WBF vertegenwoordigt, moet dit worden gezien als een daad van bekendheid van WBF. WBF betwist dat mr. Gruben haar vertegenwoordigde op het moment dat mr. Pennino contact met hem opnam over het verstekvonnis. Hij heeft WBF wel bijgestaan in het voorlopig getuigenverhoor in november 2020 en in correspondentie, maar na 18 maart 2021 lag de zaak stil. Mr. Gruben was niet bekend met de dagvaarding in deze procedure. Deze is niet betekend aan zijn kantoor, omdat WBF toen geen domicilie had gekozen bij mr. Gruben. Volgens WBF is er dan ook geen sprake van een daad van bekendheid.

4.4.
De rechtbank neemt, gelet op de uitlatingen van partijen, als vaststaand feit aan dat het verstekvonnis van 19 januari 2022 niet is betekend aan WBF in persoon. Dat de advocaat van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] mr. Gruben heeft geïnformeerd over het verstekvonnis kan niet worden gezien als een daad van bekendheid van WBF. Tegenover de betwisting door WBF heeft [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] namelijk onvoldoende gesteld om aan te nemen dat mr. Gruben WBF op dat moment vertegenwoordigde of namens WBF optrad. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzettermijn niet is aangevangen, waardoor WBF tijdig verzet heeft gedaan.

Aansprakelijkheid ongeval

4.5.
Volgens [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] reed hij op 6 februari 2017 op de [straat] te [plaats] achter een bestelbus met aanhangwagen. Omdat de aanhangwagen van de bestelbus met zijn linker wiel de trottoirrand van een vluchtheuvel raakte, begon de aanhangwagen te slingeren. [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] stelt dat hij voldoende afstand hield, maar dat de bestuurder van de bestelbus plotseling hard heeft geremd en abrupt tot stilstand kwam, waardoor [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] moest uitwijken. Hierdoor raakte zijn quad ook de vluchtheuvel en werd hij gelanceerd. Daarbij kwam hij met de quad in de struiken aan de linkerkant van de weg en reed hij tegen een verkeersbord aan. [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] is daarbij uit de quad gevlogen, heeft de gevel van [adres 2] geraakt en is met zijn linker hand door de ruit van [adres 1] gevallen waarbij het letsel aan zijn arm is ontstaan. De bestuurder van de bestelbus is na het ongeval doorgereden en [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft het kenteken niet kunnen zien. Om die reden stelt [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] dat WBF, op grond van artikel 25 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (hierna: WAM), gehouden is de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade voor haar rekening te nemen.

4.6.
Op grond van artikel 25 lid 1 sub a WAM kan een benadeelde, wanneer er een burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de door een motorvoertuig veroorzaakte schade bestaat, een recht op schadevergoeding tegen het WBF geldend maken wanneer niet kan worden vastgesteld wie de aansprakelijke persoon is, tenzij aannemelijk is, dat de benadeelde niet tot die vaststelling heeft gedaan, wat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht.

4.7.
Niet in geschil is dat onbekend is wie de bestuurder van de bestelbus is. Verder is niet gesteld of gebleken dat [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] verweten kan worden dat de identiteit van de bestuurder niet is vastgesteld. Dat betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of voldaan is aan het vereiste dat een burgerrechtelijke aansprakelijkheid bestaat voor de door een motorvoertuig veroorzaakte schade. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de bestuurder van de bestelbus het ongeval van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft veroorzaakt door plotsklaps hard te remmen. Op grond van de artikelen 149 lid 1 en artikel 150 Rv moet [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] voldoende feitelijk en onderbouwd stellen en, in geval van een gemotiveerde betwisting, bewijzen dat de bestuurder van de bestelbus onrechtmatig heeft gehandeld.

4.8.
WBF betwist gemotiveerd de stelling van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] dat de bestelbus met aanhangwagen plots fors remde en tot stilstand kwam, zonder dat daarvoor enige verkeersnoodzaak bestond. Volgens WBF blijkt uit de voorlopige getuigenverklaringen dat niemand het door [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] gestelde remmen door de bestuurder van de bestelbus heeft bevestigd.

4.9.
[oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft verklaard dat hij moest uitwijken omdat de bestelbus plotseling remde. Omdat [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] partij is in deze procedure en de bewijslast van zijn stelling op hem rust, is hijpartijgetuige in de zin van artikel 189 jo. artikel 164 Rv. Dat betekentdat het bewijs niet enkel kan worden geleverd door een getuigenverklaring van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] . In artikel 164 lid 2 Rv ligt immers besloten dat de verklaring van een partijgetuige over door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, als geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van de partijgetuige geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592 (Taams / Boudeling). [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] is de enige die heeft verklaard dat de bestuurder van de bestelbus heeft geremd en zelfs tot stilstand is gekomen. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de andere getuigen. Immers, getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de bestelbus met normale snelheid reed en dat de aanhangwagen met de bestelbus mee reed. Volgens de getuigenverklaring zoals opgenomen in het proces-verbaal van de politie weet getuige [getuige 1] niet of de bestuurder van de bestelbus heeft geremd. Getuige [getuige 2] heeft tijdens de voorlopige getuigenverhoren verklaard dat zij heeft gezien dat de aanhangwagen tegen de vluchtheuvel aan reed en begon te slingeren, maar zij weet niet of de bus heeft stilgestaan. In de overige door [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] overgelegde stukken ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten waaruit het gelijk van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] kan worden afgeleid.

4.10.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat uit hetgeen door [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] naar voren is gebracht niet kan worden vastgesteld dat het ongeval is veroorzaakt door onrechtmatig handelen door de bestuurder van de bestelbus, waardoor [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] gedwongen werd uit te wijken. De rechtbank acht daarom geen termen aanwezig [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] toe te laten tot nadere bewijslevering.

4.11.
Op basis van het voorgaande zullen de vorderingen van [oorspronkelijke eisende partij, gedaagde partij in verzet] worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2022:10344