Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 310724 delay bij behandeling bij toeval gevonden niersteen; geen schending zorg- of informatieplicht

RBGEL 310724 delay bij behandeling bij toeval gevonden niersteen; geen schending zorg- of informatieplicht
- geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen 
desk. bericht internist t.z.v. delay bij behandeling niersteen

In vervolg op:
RBGEL 111023 deskundigenbericht vanwege delay bij behandeling niersteen, vraagstelling internist

2 De verdere beoordeling

2.1.

De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van

12 april 2023 en 11 oktober 2023.

2.2.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 oktober 2023 de internist prof. dr. Hoekstra (hierna: Hoekstra) als deskundige benoemd ter beantwoording van de in het tussenvonnis vermelde vragen.

Het definitieve deskundigenbericht

2.3.

Hoekstra heeft – nadat partijen gereageerd hebben op zijn conceptrapport – een definitief deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht. Dat luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“6. Samenvatting

Het gaat hier om een destijds 63 jarige man, met in de voorgeschiedenis hypertensie, hypercholesterolemie en adipositas bij voorheen ruime zout- en alcohol intake, die in december 2013 verwezen werd naar een internist vanwege pijn ter hoogte van en juist links naast de navel. Ter nadere diagnostiek is een echo onderzoek van de buik en een CT colon aangevraagd. Er bleek sprake van colonpoliepen, van twee buikwandbreukjes en er was een 3e bevinding: een klein concrement in het linker pyelum, door de internist geduid als toevalsbevinding. In het verslag van de radioloog schrijft deze: overweeg consult uroloog. Vervolgens zijn in twee ingrepen de buikwand defecten gesloten. Via coloscopie zijn 3 poliepen verwijderd waarvan er één een adenocarcinoom bevatte (in toto verwijderd). Disseminatie onderzoek vanwege dit coloncarcinoom was negatief. Er vond geen consult van de uroloog plaats. Of aan betrokkene is meegedeeld dat hij een niersteen had, is onduidelijk. De behandeling van de buikwanddefecten en de verwijdering van de colonpoliepen heeft geen invloed gehad op de buikpijn. In 2e instantie heeft de internist nog vele andere onderzoeken doen plaatsvinden op zoek naar de oorzaak van de pijn, maar zonder resultaat. Door de chirurg is betrokkene naar de pijn-poli verwezen, en later door de huisarts naar een internist in het Radboudumc voor een second opinion. Door hem is gedacht dat er sprake was van een ACNES (anterior cutaneous nerve entrapment syndrome). Door hem is niet de mogelijkheid van een niersteen als oorzaak van de pijn overwogen. Behandeling van de mogelijke ACNES heeft geen effect gehad, ook niet nadat andere behandelaars werden ingeschakeld. De pijn is in de loop der jaren vooral bestreden met onder andere morfine-preparaten, hetgeen overigens onvoldoende effect had op de pijn. In 2019 is bij een nieuwe CT scan gebleken dat het concrement in het linker pyelum flink gegroeid was. Dit concrement is vervolgens door de uroloog verwijderd. Kort daarop was betrokkene van zijn pijn verlost.

7 Beschouwing en conclusie

Hoe is te verklaren dat de internist in 2014 talloze onderzoeken heeft laten uitvoeren op zoek naar de oorzaak van de pijn ter plaatse van de navel en de gevonden niersteen ongemoeid heeft gelaten? De verklaring ligt in het gegeven dat een niersteen zeer zelden leidt tot pijn nabij of naast de navel. Om die reden heeft de internist het concrement opgevat als een toevalsbevinding die ongemoeid mocht worden gelaten. Dat de radioloog een consult van de uroloog in overweging gaf heeft zij om dezelfde reden slechts voor kennisgeving aangenomen. Een andere toevalsbevinding, d.w.z. de colonpoliepen die zeker ook niet geleid hebben tot pijn ten hoogte van de navel, heeft zij allerminst ongemoeid gelaten: integendeel, de poliepen zijn kort na ontdekking verwijderd en dat was zeer gewenst want in één der poliepen was reeds een adenocarcinoom aanwezig, dat bij disseminatie onderzoek nog niet gemetastaseerd bleek. Twee andere bevindingen, dat wil zeggen de buikwandbreukjes die wel degelijk een verklaring voor de pijn hadden kunnen zijn, heeft zij spoedig doen corrigeren. De niersteen heeft de internist beschouwd als een toevalsbevinding zonder directe consequenties voor de patiënt. Omdat met de gedetailleerde beeldvormende onderzoeken zoals CT en MRI nu eenmaal heel veel bevindingen worden gedaan die geen consequenties hebben voor de patiënt, is het in het algemeen zeer gewenst dat de aanvrager, in dit geval de internist, zijn patiënt behoedt voor zinloze diagnostiek ten aanzien van toevalsbevindingen. De deskundige meent dat de internist qua diagnostiek volgens de op dat moment voor haar geldende professionele standaard heeft gehandeld. Het is in dit verband vermeldenswaard dat ook de internist die een second opinion deed vanuit een academisch ziekenhuis ook de mogelijkheid van buikpijn rond de navel door een niersteen niet lijkt te hebben overwogen, net zo min als andere behandelaars/diagnosten betrokken bij de heer [eiser] . Of aan betrokkene door de internist is meegedeeld dat er bij hem sprake was van een niersteen is niet met zekerheid uit het dossier te achterhalen. Gezien de uitgebreidheid van de dossiervoering heeft de deskundige de indruk dat het waarschijnlijker is dat de internist de bevinding wel heeft meegedeeld aan betrokkene dan niet. Heel wel mogelijk is deze mededeling, als die al is gedaan, ondergesneeuwd in alle andere, en op dat moment veel relevantere bevindingen, zoals het pas ontdekte coloncarcinoom. Los van bovenstaande moet ter zijde worden opgemerkt dat het zeer betreurenswaardig is dat betrokkene vrijwel zeker vele jaren pijn en hinder heeft gehad van een niersteen, waarvan wel bekend was aan de internist dat die aanwezig was, maar waar geen actie op is ondernomen.

8 Beantwoording vraagstelling

Op grond van de gegevens van het vraaggesprek, de bevindingen van het lichamelijk onderzoek en de ter inzage verkregen informatie meen ik de door u gestelde vragen als volgt te moeten beantwoorden:

1. Wilt u op basis van het medisch dossier, de anamnese, en uw gesprekken met partijen (voor zover verricht) een beknopte chronologische beschrijving geven van het beloop van de geneeskundige behandeling van [eiser] in de periode van 2014-2019?

Zie “Bespreking relevante informatie” op blz 5.

U moet de volgende vraag (2) zo feitelijk mogelijk beantwoorden. U hoeft niet aan te geven in hoeverre een eventuele afwijking aanvaardbaar, redelijk of verwijtbaar is.

2. a. Heeft de behandelend internist drs. [betrokkene 1] gedurende de behandeling van [eiser] van 30 januari 2014 tot 23 augustus 2019 naar uw oordeel gehandeld volgens de op dat moment voor haar geldende professionele standaard(en)?

Ja, daarover bestaat bij de deskundige geen twijfel. Ten overvloede: met drs. [betrokkene 1] heeft de deskundige noch professioneel, noch privé ooit contact gehad.

2. b. In dien niet volgens de professionele standaard(en) is gehandeld, kunt u dan vermelden in hoeverre dat niet is gebeurd en hoe er anders had moeten en kunnen worden gehandeld?

Niet van toepassing.

3. Kunt u aangeven of, en zo ja op welk moment, drs. [betrokkene 1] de buikpijnklachten van [eiser] in verband had moeten brengen met het aangetroffen concrement pyelum zoals te zien op de CT-colon van 18 februari 2014?

Op de vraag zoals die hierboven is geformuleerd is het antwoord: nee, internist [betrokkene 1] had de buikklachten niet in verband hoeven te brengen met het concrement in het linker pyelum.

4. Kunt u aangeven of [betrokkene 1] [eiser] had moeten doorverwijzen naar een uroloog. Indien doorverwijzing had moeten plaatsvinden, wilt u in uw beantwoording ook erop ingaan of doorverwijzing had moeten plaatsvinden naar aanleiding van de CT-colon en het verslag van de radioloog [betrokkene 2] (beiden van 18 februari 20 14), of in mei 2014 nadat de behandelingen aan de hernia’s epigastrica en de darmpoliepen hadden plaatsgevonden, of wellicht op een later concreet moment?

Nee, internist [betrokkene 1] behoefde de heer [eiser] niet door te verwijzen naar de uroloog, noch naar aanleiding van de CT abdomen, noch naar aanleiding van de opmerking van de radioloog dat een consult van de uroloog te overwegen was, noch op een later tijdstip. De presentatie van de pijn was dermate atypisch dat verwijzing niet logisch was.

5. Kunt u aangeven of, en zo ja op welk moment, [eiser] naar aanleiding van de CT-colon en/of het verslag van de radioloog [betrokkene 2] (beiden van 18 februari 2014) had moeten worden geïnformeerd over a. het aangetroffen concrement pyelum en b. de mogelijke behandelwijze daarvan?

Patiënten dienen adequaat geïnformeerd te worden over uitslagen van onderzoek uitgevoerd door c.q. aangevraagd door internisten. Hoe relevanter de uitslag (denk aan premaligne of potentieel maligne nevenbevindingen), des te dringender de verplichting om de patiënt adequaat te informeren. Het geconstateerde concrement in het linker pyelum heeft de internist, alleszins begrijpelijk, beschouwd als een toevalsbevinding, ook al moet een en ander achteraf niet zo geduid worden. Het is niet zo dat de internist altijd alle toevalsbevindingen met de patiënt dient te bespreken. Het zal duidelijk zijn dat de huidige beeldvormende technieken heel veel toevalsbevindingen aan het licht brengen. Het is ondoenlijk en ook niet gewenst om al deze bevindingen te bespreken. Overigens zou men uit bovenstaande vraagstelling kunnen destilleren dat de internist de patiënt niet geïnformeerd heeft. De deskundige heeft in de stukken noch het bewijs gevonden van informatie, noch van non-informatie.

6. Kunt u aangeven of, en zo ja op welk moment, [eiser] had moeten worden geadviseerd de niersteen te laten verwijderen?

Dat had geadviseerd moeten worden zodra duidelijk was dat er redelijke mate van waarschijnlijkheid was dat de niersteen in medisch opzicht tot ongewenste gevolgen leidde, zoals pijn, urineweginfecties, verslechtering van de nierfunctie e.d. Nu het zeer onwaarschijnlijk was dat de pijn ter hoogte van de navel berustte op een niersteen, was evaluatie van de steen via een consult van de uroloog niet noodzakelijk.

7. Indien uw antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, zijn er redenen op grond waarvan een redelijk handelend patiënt zou hebben afgezien van die behandeling? Zo ja, welke redenen en waren die redenen aanwezig bij [eiser] ?

Niet van toepassing.

8. Kunt u aangeven of de buikpijnklachten waarvoor [eiser] in 2014 door de huisarts is doorverwezen naar het CWZ kunnen zijn veroorzaakt door het op de CT-colon van 18 februari 2014 aangetroffen concrement pyelum? Wilt u bij uw antwoord ook betrekken of de buikpijnklachten, geheel of gedeeltelijk, (mede) konden worden veroorzaakt door de overige medische problematiek bij [eiser] , waaronder de hernia’s epigastrica, darmpoliepen, levercyste, slokdarmontsteking, ACNES en/of rectumcarcinoom?

Met de kennis van heden acht de deskundige het zeer waarschijnlijk dat de buikpijn die reeds in 2014 bestond, veroorzaakt is door het concrement in het pyelum. Het gegeven dat betrokkene enkele dagen na de niersteen verwijdering in 2019 van zijn klachten af was, is hierbij relevant. Het is onwaarschijnlijk dat buikwand herniaties belangrijk hebben bijgedragen aan de klachten. Het is uitgesloten dat darmpoliepen, de levercyste, de slokdarmontsteking en het later geconstateerde rectumcarcinoom de klachten zouden hebben veroorzaakt. ACNES is een syndroom dat inderdaad kan leiden tot buikpijn c.q. buikwandpijn. Achteraf is het zeer onwaarschijnlijk dat er sprake geweest is van een ACNES.

9. Indien uw antwoord op vraag 8 (gedeeltelijk) bevestigend luidt, kunt u dan vermelden (in percentages) in hoeverre het aangetroffen concrement pyelum en/of de overige medische problemen de buikklachten kunnen hebben veroorzaakt en vermelden met welke mate van waarschijnlijkheid u tot dat oordeel komt?

Het antwoord zeer waarschijnlijk spreekt voor zich. Een percentage noemen acht de deskundige ondoenlijk.

10. Kunt u voormelde vragen vanuit uw expertise beantwoorden of is daarvoor (ook) een deskundig oordeel van een arts met een ander specialisme, zoals bijvoorbeeld een uroloog, noodzakelijk?

Neen. Het betreft hier een ziektegeschiedenis van een patiënt die naar de internist is verwezen. Over de kwaliteit van handelen van die internist wordt een oordeel gevraagd. Naar het oordeel van de deskundige is het niet bijdragend om een andere medisch specialist met een ander referentiekader om diens oordeel te vragen.

11. Heeft u nog opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak door de rechter?

Neen.

(…)”

2.4.

Naar aanleiding van de reacties van partijen op het conceptrapport heeft Hoekstra het volgende opgenomen in het deskundigenbericht:

“Op 21 december 2023 is het conceptrapport naar partijen gestuurd met het verzoek binnen 4 weken te reageren.

Wij ontvingen een reactie d.d. 29 januari 2024 van mr. M.S.E. van Beurden, advocaat voor Centramed. Er werd aangegeven dat het rapport was voorgelegd aan de betrokken specialist en het ziekenhuis. Het rapport en conclusies zijn helder en er waren geen vragen of opmerkingen naar aanleiding van het concept rapport.

Wij ontvingen een reactie d.d. 30 januari 2024 van mr. E.E. Frenken (…). Daarbij ontvingen wij ook een reactie d.d. 15 januari 2024 van [betrokkene 3] , uroloog. Beide reacties zijn toegevoegd als bijlagen.

Reactie op de e-mail d.d. 30 januari 2024 van mevrouw mr. E.E. Franken, advocaat

Op diverse punten ben ik het niet eens met de zienswijze van mevrouw mr. Franken. De drie belangrijkste punten heb ik hieronder verwoord.

1e Ik bestrijd dat ik de klachten van betrokkene onvolledig heb weergegeven. De centrale klacht was pijn rond c.q. juist links van de navel. Dat is wat betrokkene destijds heeft aangegeven richting [betrokkene 1] en dat is ook wat betrokkene zo heeft aangegeven tijdens het gesprek met mij op 23-11-‘23. Het is deze zeer atypische presentatie die de diagnostiek zo moeilijk heeft gemaakt. Zo moeilijk dat noch de verwijzend huisarts, noch de internist [betrokkene 1] , noch de opererend chirurg [betrokkene 4] , noch de internist [betrokkene 5] in het Radboudumc die een second opinion uitvoerde en daar alle tijd en aandacht voor heeft gehad (immers, een second opinion in een academisch ziekenhuis geldt terecht als hoog op de ladder van superieure diagnostiek bij onbegrepen klachten), noch vele andere medici de juiste diagnose hebben kunnen stellen. Deze zeer atypische presentatie heeft geleid tot een heel late diagnose en dat is enerzijds heel verdrietig geweest voor betrokkene, maar anderzijds ook wel begrijpelijk omdat zelfs de geheel onafhankelijke uroloog [betrokkene 3] deze presentatie als zeer zeldzaam beschouwt.

2e Mr. Frenken verklaart dat de verslagleggend radioloog [betrokkene 2] in zijn verslag van de CT-colon n.a.v. het concrement in het pyelum links ‘geadviseerd’ heeft tot een consult van de uroloog. Maar deze radioloog heeft geschreven: “consult uroloog te overwegen”. Mr. Frenken schrijft immers op bladzijde 4 van haar e-mail: “Client blijft van mening dat hij door mevrouw [betrokkene 1] nooit gewezen is op het vermoeden van de aanwezigheid van de niersteen [noch dus het advies van de radioloog om te worden doorverwezen naar de uroloog]”. Het is een wezenlijk verschil of een collega-specialist iets aan een andere specialist adviseert dan wel in overweging geeft. Het eerste heeft de lading van vrijblijvendheid, het tweede heeft een dwingende lading. Het is verbazingwekkend dat de mevrouw Frenken, die immers jurist is, tot dit onjuiste en stemming makende citaat komt. Op bladzijde 5 van haar e-mail schrijft mr. Frenken: “Vaststaat immers dat niet is verteld dat doorverwijzing naar de uroloog geadviseerd was”. Een advies dat dus nooit gegeven is. Overigens, ook in haar pleitnota van 22-5-2022 schrijft mr. Frenken op bladzijde 11 punt 28 dat [betrokkene 1] betrokkene “niet doorverwezen heeft naar uroloog ondanks advies radioloog daartoe”. Een advies dat dus nooit heeft plaatsgevonden. Tot driemaal toe stelt mr. Frenken daarmee de zaak onjuist voor.

3e Tenslotte wijs ik, wellicht ten overvloede, op het evidente gevaar van ‘hindsight bias’ in beoordelingen zoals deze. Hoe makkelijk is het niet om met de kennis van achteraf te begrijpen hoe de diagnostiek beter had gekund, zoals mr. Frenken doet. En natuurlijk had de diagnostiek bij betrokkene met de kennis van nu beter gekund. Niettemin is het mijn oordeel dat de internist [betrokkene 1] gehandeld heeft als een redelijk bekwaam arts (ik gebruik hier de formulering die in het medisch tuchtrecht gebruikelijk is) en gedurende de behandeling van betrokkene gehandeld heeft volgens de geldende professionele standaard.

Reactie op het schrijven d.d. 15 januari 2024 door medisch adviseur de heer [betrokkene 3] , uroloog

Er zijn drie aspecten van het schrijven waarop ik graag reageer.

1e De heer [betrokkene 3] schrijft “dat uit de anamnese nu zonneklaar is dat niemand betrokkene in 2014 heeft meegedeeld dat op de CT-colon ook een niersteen was gezien”. Deze stelling bestrijd ik. Of de aanwezigheid van de niersteen destijds door de internist met betrokkene besproken is, blijft juist onzeker. Veel aandacht zal tijdens dat consult zijn uitgegaan naar de buikwandbreuken en naar de toevalsbevinding: tweetal darmpoliepen: deze laatste was niet een geruststellende bevinding. Zoals bij de aansluitende endoscopie bleek, bevatte één van deze poliepen kanker. Er bestaat betrouwbaar onderzoek over datgene wat een patiënt onthoudt wanneer hij kennis neemt van uitslagen van onderzoek uit de mond van zijn/haar dokter. Slechts een fractie onthoudt hij/zij daarvan.

2e Het is goed om te vernemen uit het schrijven van de heer [betrokkene 3] , uroloog, dat ook in zijn overtuiging een niersteen slechts zeer zelden, ik herhaal, zeer zelden leidt tot pijn nabij de navel. Het betreft een aandoening die in de ervaring van de orgaanspecialist, i.e. de uroloog, zeer zelden als oorzaak optreedt bij deze klachten, is het daarvan redelijk te verwachten dat een internist-generalist die geconfronteerd wordt met zeer complexe problematiek (buikwand hernia’s, colonpoliepen, coloncarcinoom met mogelijk metastasering) daar haar onderzoek op richt?

3e Het is ten ene male onjuist dat door mij gesteld is “dat de internist het volste recht had om de toevalsbevinding niet met betrokkene te delen”. De uitdrukking ‘het volste recht hebben’ is in deze context wat verbazingwekkend. Natuurlijk deelt de internist in opzet altijd alle voor de patiënt relevante bevindingen met zijn/haar patiënt. Nee, door mij is gesteld dat het niet goed doenlijk is om altijd alle toevalsbevindingen die geen consequenties hebben of lijken te hebben en die gedaan zijn bij zeer uitgebreide beeldvorming (ik noem: een galblaas poliepje, een klein solitair colon divertikel wanneer bijvoorbeeld gezocht wordt naar alvleesklierkanker) mede te delen aan c.q. te bespreken met de patiënt. Dit gold in deze casus des te meer nu er andere, deels bedreigende bevindingen waren, zoals colonpoliepen waarvan er één darmkanker bleek te bevatten, iets waar betrokkene destijds is gecureerd. Misschien niet een heel onbelangrijk gegeven in deze casus. Ik kan mij goed voorstellen dat destijds veel, zo niet alle aandacht van de internist en de patiënt naar die bevindingen is uitgegaan. (…)”

De reactie van partijen op het deskundigenbericht

2.5.

CWZ c.s. is van mening dat het deskundigenonderzoek zorgvuldig en volgens de regels heeft plaatsgevonden en dat het deskundigenbericht geen aanknopingspunten bevat waaruit volgt dat sprake is van tekortkomingen in het handelen en/of nalaten van CWZ en/of van internist [betrokkene 1] bij de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Volgens CWZ c.s. is zij niet gehouden de door [eiser] gestelde schade te vergoeden en dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek.

2.6.

In zijn conclusie na deskundigenbericht stelt [eiser] dat er steekhoudende en zwaarwegende redenen zijn op grond waarvan het deskundigenbericht van Hoekstra buiten beschouwing moet worden gelaten. Het deskundigenbericht is volgens [eiser] niet zorgvuldig opgesteld, niet gedocumenteerd en niet deugdelijk gemotiveerd en Hoekstra heeft in redelijkheid niet tot zijn oordeel kunnen komen. [eiser] heeft (naar de rechtbank begrijpt) de volgende concrete bezwaren tegen het deskundigenbericht:

  1. Hoekstra heeft de klachten van [eiser] niet correct en niet volledig weergegeven, waardoor ook de conclusies van Hoekstra niet juist zijn,

  2. Hoekstra gaat niet in op de uitgebreide en onderbouwde opmerkingen van [eiser] op het conceptrapport, wat in strijd is met de Leidraad deskundigen in civiele zaken,

  3. Hoekstra heeft alleen bij de advocaat van [eiser] het procesdossier opgevraagd en niet de daadwerkelijke CT scan (het beeldmateriaal).

Gelet op wat eerder in de procedure is gesteld, gelet op de rapporten van de medisch adviseurs van [eiser] , uroloog [betrokkene 3] en internist [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ), en gezien de informatie van websites van ziekenhuizen die [eiser] bij zijn conclusie in het geding heeft gebracht, staat volgens hem vast dat i) zijn buikklachten gerelateerd hadden moeten worden aan de niersteen, ii) hij doorverwezen had moeten worden naar een uroloog, iii) hij geïnformeerd had moeten worden over het advies van de radioloog om hem door te verwijzen naar een uroloog en (iv) hij de niersteen had laten verwijderen zodra hij van het bestaan daarvan of van voormeld advies op de hoogte was geweest.

2.7.

CWZ c.s. heeft in haar akte van 24 april 2024 gereageerd op het rapport van [betrokkene 6] van 18 maart 2024 dat door [eiser] bij zijn conclusie na deskundigenbericht is overgelegd. CWZ c.s. voert aan dat [betrokkene 6] een zeer sturende opdracht heeft gekregen van [eiser] omdat aan [betrokkene 6] is gevraagd om de eerdere beoordeling van [betrokkene 3] van het conceptrapport van Hoekstra te onderschrijven. Verder merkt CWZ c.s. op dat partijen zijn gebonden aan het rapport van Hoekstra, dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van steekhoudende bezwaren waardoor dit anders zou zijn en dat het advies van [betrokkene 6] dit niet anders maakt.

De beoordeling van het deskundigenbericht

2.8.

Uit het deskundigenbericht van Hoekstra volgt dat internist [betrokkene 1] [eiser] heeft behandeld volgens de op dat moment voor haar geldende professionele standaard. Volgens Hoekstra leidt een niersteen zeer zelden tot pijn nabij of naast de navel en heeft [betrokkene 1] de niersteen opgevat als een toevalsbevinding van de CT-colon zonder directe consequenties voor [eiser] , die ongemoeid kon worden gelaten. Aangezien beeldvormende onderzoeken zoals een CT heel veel (toevals)bevindingen geven, die geen consequenties hebben voor de patiënt, is het in het algemeen gewenst dat de patiënt wordt behoedt voor zinloze diagnostiek. Niet alle toevalsbevindingen hoeven met de patiënt te worden besproken. De deskundige kan uit het dossier overigens niet achterhalen of de niersteen wel of niet is besproken met [eiser] . Andere (wel relevante) toevalsbevindingen – de colonpoliepen en de buikwandbreukjes – heeft [betrokkene 1] wel laten behandelen en de buikwandbreukjes hadden de buikpijn kunnen verklaren. De deskundige acht het vermeldenswaardig dat geen van de andere behandelaars/diagnosten en ook de internist die de second opinion deed, de niersteen als mogelijke oorzaak van de buikpijn rond de navel (lijken te) hebben overwogen. [betrokkene 1] had de buikpijnklachten van [eiser] niet in verband hoeven te brengen met de niersteen zoals te zien op de CT-colon en hoefde [eiser] ook niet door te verwijzen naar een uroloog. Met kennis van heden acht Hoekstra het zeer waarschijnlijk dat de buikpijn, die reeds in 2014 bestond, is veroorzaakt door de niersteen, acht hij het zeer onwaarschijnlijk dat de buikpijn kwam door de buikwandbreukjes en is het volgens hem uitgesloten dat de pijn kwam door de darmpoliepen, levercyste, slokdarmontsteking en het rectumcarcinoom. De pijn kan zijn veroorzaakt door ACNES, maar het is achteraf zeer onwaarschijnlijk dat sprake is geweest van ACNES, aldus Hoekstra.

2.9.

[eiser] heeft bezwaren aangevoerd tegen het deskundigenbericht en wenst dat het buiten beschouwing wordt gelaten. De rechtbank stelt voorop dat de rechter vrij is in de waardering van het rapport van de deskundige. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies van de deskundige zal volgen, moet de rechter alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking nemen en op basis daarvan in volle omvang toetsen of er aanleiding is van de conclusies af te wijken (Hoge Raad 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5172). In het licht van de in deze zaak door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om van de conclusies van de deskundige af te wijken. Dit wordt hierna toegelicht.

Niet correcte en/of onvolledige weergave van de klachten van [eiser]

2.10.

[eiser] stelt dat Hoekstra zijn (buik)pijnklachten niet correct en niet volledig heeft weergegeven omdat Hoekstra alleen uitgaat van pijnklachten links van de navel, terwijl [eiser] ook pijn bij het bewegen in de linkerbuikhelft had en op 16 mei 2014 telefonisch heeft meegedeeld dat hij aanvalsgewijze pijn in zijn rug had. Die andere klachten – die volgens [eiser] juist heel goed passen bij een niersteen links – blijken volgens [eiser] uit het dossier. Aangezien Hoekstra de klachten niet correct/volledig weergeeft, zijn zijn conclusies ook onjuist omdat die alleen zijn gebaseerd op pijn rond de navel. [betrokkene 1] had de klachten dan ook (gelijk na de CT-scan, dan wel op een later moment) in verband moeten brengen met de niersteen en Hoekstra had tot die conclusie moeten komen, aldus [eiser] .

2.11.

De rechtbank overweegt dat [eiser] dit punt ook al heeft voorgelegd aan Hoekstra naar aanleiding van het conceptrapport en dat Hoekstra hierop heeft gereageerd in zijn deskundigenbericht (zie onder 2.4). Hoekstra schrijft – samengevat – dat hij bestrijdt dat hij de klachten van [eiser] onvolledig heeft weergegeven, dat de centrale klacht was pijn rond c.q. juist links van de navel en dat dit is wat [eiser] destijds heeft meegedeeld aan – onder andere – [betrokkene 1] en ook tijdens zijn gesprek met Hoekstra. Hoekstra schrijft ook dat deze atypische presentatie de diagnostiek zo moeilijk heeft gemaakt, zodat ook de andere betrokken behandelaars/medici niet de juiste diagnose hebben kunnen stellen.

2.12.

[eiser] stelt dat Hoekstra de stelling (inhoudende dat Hoekstra de klachten onvolledig weergeeft) niet kan weerleggen door te vermelden dat [eiser] tijdens het gesprek met Hoekstra (tien jaar na de eerste klachten) als centrale klacht pijn links van de navel heeft aangeven. De rechtbank constateert echter dat uit de reactie van Hoekstra blijkt dat hij zich niet alleen hierop baseert, maar ook op wat [eiser] destijds heeft meegedeeld aan [betrokkene 1] , zodat die stelling wordt verworpen.

2.13.

[eiser] betoogt verder dat niet vaststaat dat pijn rond de navel de centrale klacht was omdat (uit het dossier blijkt dat) hij ook andere klachten heeft meegedeeld aan (onder meer) [betrokkene 1] , en dat die andere klachten wel zeer goed kunnen passen bij een niersteen. Of dit juist is, behoort echter niet tot het expertisegebied van de rechtbank: daarvoor is juist de deskundige ingeschakeld. De rechtbank kan de conclusies van Hoekstra in dit kader volgen, zoals hierna wordt toegelicht. De rechtbank gaat verder voorbij aan de door [eiser] overgelegde informatie van websites van diverse ziekenhuizen nu dit algemene informatie is die niet is toegespitst op de situatie van [eiser] .

2.14.

Hoekstra had de beschikking over de medische stukken en heeft deze opgesomd en samengevat op pagina’s 5 en 6 van zijn deskundigenbericht. Uit deze opsomming blijkt dat [eiser] pijn rond de navel expliciet heeft genoemd bij zijn eerste consult bij [betrokkene 1] op 30 januari 2014, bij het poliklinische consult van 10 september 2014, bij de second opinion van 15 januari 2015 en bij de poliklinische consulten van 18 april 2016 en 26 januari 2017. Bij de weergave van het eerste consult van 30 januari 2014 en bij de poliklinische consulten van 10 september 2014 en 26 januari 2017 staat verder – samengevat weergegeven – dat de pijn bij de navel ontstaat bij het opstaan en weg gaat bij liggen/zitten en dat deze pijn [eiser] beperkt bij het lopen. Pijn aan de rest van de buik wordt (alleen) vermeld bij de second opinion van 15 januari 2015 op de volgende wijze: “(…)Anamnese: pijn links van de navel soms uitstralend naar de gehele bovenbuik, niet naar rug. (…)”. Aanvalsgewijze pijn wordt uitsluitend genoemd in de notitie van de AIOS heelkunde van 16 mei 2014 (zie rechtsoverweging 2.4 van het tussenvonnis van 11 oktober 2023), wat een telefoonnotitie is van kort na de buikoperatie van 12 mei 2014. Naar het oordeel van de rechtbank kon Hoekstra daaruit genoegzaam afleiden dat de pijn rond de navel de centrale pijnklacht van [eiser] was. Indien in de weergave van de medische stukken door Hoekstra een omissie zou zitten, dan had het op de weg van [eiser] gelegen om daarover een concrete opmerking te maken naar aanleiding van het conceptrapport en te verwijzen naar specifieke (medische) stukken. [eiser] heeft dat echter niet gedaan. Het enkele verwijzen naar hetgeen in de conclusie van antwoord is vermeld, is daartoe onvoldoende. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van het deskundigenbericht op dit punt.

2.15.

Hoekstra noemt in zijn deskundigenbericht (onder meer in antwoord op vraag 4 en in reactie op de vragen van [eiser] ) de centrale klacht van buikpijn rond de navel een voor een niersteen atypische pijnklacht, wat volgens hem juist de diagnostiek moeilijk maakte en de reden is dat [betrokkene 1] [eiser] niet hoefde door te verwijzen naar de uroloog. De rechtbank acht ook deze conclusie navolgbaar omdat – zoals Hoekstra ook benoemt – feit is dat niet alleen [betrokkene 1] maar ook de andere betrokken medici en behandelaars de pijn lange tijd niet in verband brachten met de niersteen. Ook de eigen medisch adviseur van [eiser] , uroloog [betrokkene 3] , verklaart dat een oordeel in deze zaak niet eenvoudig is omdat de pijnklacht rond de navel atypisch is voor een niersteen (zie het rapport van [betrokkene 3] van 31 januari 2022 zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.19 van het tussenvonnis van 12 april 2023).

2.16.

De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stellingen van [eiser] dat Hoekstra de klachten van [eiser] niet correct en volledig heeft weergegeven en dat daarom de conclusies van het deskundigenbericht onjuist zijn.

Onvoldoende ingaan op opmerkingen naar aanleiding van het concept rapport

2.17.

[eiser] stelt verder dat Hoekstra onvoldoende ingaat op (onderbouwde) opmerkingen van [eiser] naar aanleiding van het conceptrapport, wat volgens hem in strijd is met de Leidraad deskundigen in civiele zaken. De rechtbank begrijpt dat het volgens [eiser] hierbij om de volgende punten gaat:

  1. Hoekstra gaat niet in op de uitgebreide en onderbouwde opmerkingen van [eiser] dat en op welk moment [betrokkene 1] de klachten in verband had moeten brengen met de niersteen en [eiser] had moeten doorverwijzen naar de uroloog, terwijl die onderbouwing heeft plaatsgevonden met medische rapportages van [betrokkene 3] en [betrokkene 6] en verwijzingen naar websites van ziekenhuizen en afbeeldingen,

  2. Hoekstra heeft niet gereageerd op het onderbouwde betoog van [eiser] dat bij een niersteen met een grootte van meer dan 5 mm actief beleid moet worden gevoerd omdat een dergelijke niersteen niet spontaan loost,

  3. Hoekstra heeft ondanks het verzoek van [eiser] ten onrechte niet de passages uit zijn rapport verwijderd die gaan over of [eiser] ooit is gewezen op het vermoeden van de aanwezigheid van de niersteen. Wat Hoekstra in dit kader schrijft is onjuist en die vraag is bovendien niet aan Hoekstra ter beantwoording voorgelegd door de rechtbank.

2.18.

Hiervoor is uiteengezet waarom de rechtbank de conclusie van Hoekstra dat [betrokkene 1] [eiser] niet hoefde door te verwijzen naar de uroloog voldoende kan volgen. Ook is toegelicht waarom de rechtbank voorbijgaat aan de overgelegde algemene informatie afkomstig van websites van ziekenhuizen. Dat ook Hoekstra door deze informatie niet zijn conclusies heeft gewijzigd, acht de rechtbank dan ook niet onzorgvuldig. De rechtbank merkt verder op dat de reactie van [eiser] op het conceptrapport en de conclusie na deskundigenbericht, grotendeels dezelfde inhoud hebben. Beiden zijn een betoog waarom de standpunten van [eiser] juist zijn en beide stukken bevatten weinig concreet geformuleerde bezwaren tegen het (concept)deskundigenbericht. Indien Hoekstra in zijn reactie bezwaren over het hoofd heeft gezien, dan betekent dit dan ook niet per definitie dat de deskundige onzorgvuldig te werk is gegaan of zijn conclusies ondeugdelijk heeft onderbouwd.

2.19.

Ten aanzien van de door [eiser] overgelegde rapporten van zijn medisch adviseurs (uroloog [betrokkene 3] en internist [betrokkene 6] ) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank kent aan het deskundigenbericht van Hoekstra meer waarde toe dan aan de medisch adviezen van [betrokkene 3] en [betrokkene 6] , voor zover deze met het deskundigenbericht in tegenspraak zijn. Hoekstra is een door de rechtbank benoemde (door partijen voorgedragen) deskundige internist, aan wie een vraagstelling is voorgelegd waarop beide partijen invloed hebben kunnen uitoefenen en partijen zijn aan de uitkomsten van het deskundigenbericht van Hoekstra in beginsel gebonden. Daarentegen zijn zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 6] eenzijdig door [eiser] ingeschakeld. [betrokkene 3] is bovendien uroloog terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat een internist de aangewezen specialist is om het handelen van [betrokkene 1] als internist te toetsen (zie rechtsoverweging 4.23 uit het tussenvonnis van 12 april 2023). [betrokkene 6] is weliswaar internist, maar in het rapport van [betrokkene 6] van 18 maart 2024 staat dat hem is gevraagd om de eerdere beoordeling van [betrokkene 3] van het (concept) expertiserapport van Hoekstra te onderschrijven. Dit is een sturende opdracht aangezien [betrokkene 3] het niet eens is met de bevindingen van Hoekstra. Daarnaast roept dit de vraag op in hoeverre [betrokkene 6] zijn opinie als internist uit, aangezien hem wordt gevraagd om de visie van een uroloog [betrokkene 3] te onderschrijven. Ook blijkt niet dat [betrokkene 6] alle medische informatie bij zijn visie heeft betrokken. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat het rapport van [betrokkene 6] dateert van (een maand) na het definitieve rapport van Hoekstra en dat Hoekstra hiervan dus geen kennis van heeft genomen of hierop heeft kunnen reageren. Van de reactie van [betrokkene 3] op het conceptrapport heeft Hoekstra wel kennis genomen en hierop heeft hij ook gereageerd in zijn deskundigenbericht (zie 2.4). Hetgeen [betrokkene 3] en [betrokkene 6] naar voren brengen leidt echter niet ertoe dat sprake is van een ondeugdelijke rapportage door Hoekstra, zoals hierna wordt toegelicht.

2.20.

Uit de rapporten van [betrokkene 3] en [betrokkene 6] volgt – samengevat – dat volgens hen de aanwezigheid van een niersteen, ook al is dit een toevalsbevinding en was deze (aanvankelijk) relatief klein, een actief beleid en doorverwijzing naar de uroloog rechtvaardigt, ongeacht de symptomatologie. Uit het rapport van Hoekstra begrijpt de rechtbank dat volgens hem bij een CT-scan veel toevalsbevindingen aan het licht komen, dat het niet goed doenlijk is om altijd alle toevalsbevindingen die geen consequenties hebben of lijken te hebben mede te delen aan de patiënt, dat de pijn atypisch was voor een niersteen en dat hij zich bij deze complexe problematiek goed kan voorstellen dat de aandacht van de internist en [eiser] naar de andere bevindingen is gegaan (de colonpoliepen, buikwandbreukjes en coloncarcinoom). De rechtbank constateert dat hier sprake is van het uiteenlopen van deskundige meningen aangezien er blijkbaar geen protocollen of richtlijnen op dit punt zijn. [betrokkene 3] en [betrokkene 6] verwijzen ook niet naar protocollen of richtlijnen. De conclusie van Hoekstra is echter deugdelijk onderbouwd en te volgen, ook in het licht van de opmerkingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 6] , zodat de rechtbank aan hun andersluidende mening voorbij gaat.

2.21.

[betrokkene 3] heeft in zijn reactie op het conceptrapport vermeld dat de conclusie van Hoekstra dat [betrokkene 1] het volste recht had om de niersteen, die een toevalsbevinding was, niet aan [eiser] mee te delen, onjuist is, omdat uit de WGBO-normen (Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst) volgt dat elke patiënt een zwaarwegend recht op informatie heeft. In het deskundigenbericht heeft Hoekstra in reactie hierop vermeld dat hij niet heeft gesteld dat [betrokkene 1] dit ‘volste recht’ had. Hoekstra schrijft dat hij alleen heeft gesteld dat het niet goed doenlijk is om altijd alle toevalsbevindingen die geen consequenties hebben of lijken te hebben mede te delen aan de patiënt en dat dit in de casus van [eiser] te meer gold nu er andere, deels bedreigende bevindingen waren en het goed voor te stellen is dat destijds alle aandacht van de internist naar die laatstgenoemde bevindingen gegaan. Daarmee heeft Hoekstra afdoende gereageerd op de opmerking van [betrokkene 3] , zodat de rechtbank de stelling van [eiser] op dit punt passeert.

2.22.

[betrokkene 6] heeft in zijn rapport opgemerkt dat de radioloog in het CT-verslag heeft geadviseerd om de uroloog te consulteren. Hoewel Hoekstra niet van dit rapport van [betrokkene 6] kennis heeft genomen, is dit een opmerking die eerder door [eiser] is gemaakt en waarop Hoekstra heeft gereageerd in zijn deskundigenbericht. De rechtbank begrijpt deze reactie zo, dat volgens Hoekstra de radioloog de internist geen advies heeft gegeven om door te verwijzen naar een uroloog en dat er een wezenlijk verschil is tussen het in overweging geven en adviseren. Het eerste is veeleer een vrijblijvende suggestie en heeft geen dwingende lading, zoals een advies, aldus Hoekstra. Uit de beschouwing en conclusie van Hoekstra volgt dat [betrokkene 1] de suggestie van de radioloog (verwijzing naar een uroloog) voor kennisgeving aan mocht nemen en dat zij daarop geen actie had behoeven te ondernemen. Zowel [betrokkene 6] als [eiser] is op dit (gemotiveerde) antwoord van Hoekstra niet ingegaan. De rechtbank kan de toelichting van Hoekstra op dit punt volgen, zodat deze stelling van [eiser] wordt gepasseerd.

2.23.

[eiser] stelt dat Hoekstra – ondanks zijn verzoek daartoe – de passages die gaan over of [eiser] ooit is gewezen op het vermoeden van de aanwezigheid van de niersteen, niet uit het deskundigenbericht heeft verwijderd. Uit de reactie op het conceptrapport blijkt inderdaad dat [eiser] dit aan Hoekstra heeft verzocht, al noemt [eiser] niet welke specifieke passages volgens hem verwijderd moeten worden. De rechtbank gaat er vanuit dat [eiser] doelde op de volgende passage uit het antwoord van Hoekstra op vraag 5: “overigens zou men uit de bovenstaande vraagstelling kunnen destilleren dat de internist de patiënt niet geïnformeerd heeft. De deskundige heeft in de stukken noch het bewijs gevonden van informatie, noch van non-informatie.” Daarnaast doelde [eiser] waarschijnlijk op een passage onder het tussenkopje ‘beschouwing en conclusie’, waarin staat – samengevat – dat niet met zekerheid uit het dossier is te achterhalen of aan [eiser] is medegedeeld dat hij een niersteen heeft, maar dat Hoekstra gezien de uitgebreidheid van het dossier de indruk heeft dat het waarschijnlijker is dat het wel is besproken dan dat het niet is gebeurd en dat de mededeling mogelijk is ondergesneeuwd bij alle andere bevindingen (zoals het coloncarcinoom). In het definitieve rapport ziet de rechtbank geen verwijderde passages.

2.24.

De rechtbank heeft niet aan de deskundige gevraagd te onderzoeken of [betrokkene 1] de niersteen daadwerkelijk heeft besproken met [eiser] . De rechtbank begrijpt echter uit voornoemd citaat dat vraag 5 de deskundige niet geheel duidelijk was, en dat hij de opmerking heeft gemaakt om zijn antwoord nader te duiden. Dit acht de rechtbank begrijpelijk. De hiervoor vermelde passage onder het tussenkopje ‘beschouwing en conclusie’ in het deskundigenrapport zal de rechtbank buiten beschouwing laten bij haar oordeel, aangezien voormelde vraag niet voorlag aan de deskundige. Verder is Hoekstra nader ingegaan op het onderwerp vanwege de opmerkingen op het conceptrapport van [betrokkene 3] ‘dat uit de anamnese nu zonneklaar is dat niemand betrokkene in 2014 heeft meegedeeld dat op de CT-colon ook een niersteen was gezien’. Dat Hoekstra hierop ingaat acht de rechtbank begrijpelijk, omdat [betrokkene 3] met die opmerking een conclusie trekt uit het conceptrapport, die volgens Hoekstra niet klopt. Hoekstra schrijft immers dat hij die stelling bestrijdt en dat juist onzeker is of de niersteen ooit is besproken. Al met al geeft Hoekstra informatie over een vraag die hem niet is gesteld, al acht de rechtbank begrijpelijk waarom dit is gebeurd. Dit maakt echter niet dat het gehele deskundigenbericht buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit kan immers worden opgelost door uitsluitend acht te slaan op de uitspraak van de deskundige dat niet blijkt uit het medisch dossier of [eiser] wel of niet is geïnformeerd over de niersteen, wat overigens niet in tegenspraak is met de stellingen van [eiser] .

2.25.

Gezien het voorgaande is onvoldoende reden om het deskundigenbericht van Hoekstra (volledig) buiten toepassing te laten omdat Hoekstra onvoldoende is ingegaan op opmerkingen naar aanleiding van het conceptrapport.

Niet opvragen CT-scan

2.26.

[eiser] schrijft in zijn conclusie na deskundigenbericht “opvallend tot slot is overigens dat de heer Hoekstra enkel bij de advocaat van eiser het procesdossier heeft opgevraagd, doch niet de daadwerkelijke CT scan (het beeldmateriaal) waar het in deze kwestie met name om draait. En waarop dus de niersteen en de omvang daarvan te zien is.” Dezelfde opmerking heeft [eiser] gemaakt in zijn reactie op het conceptdeskundigenbericht. Hierop is door Hoekstra niet expliciet gereageerd. De rechtbank kan zich echter voorstellen dat deze opmerking, die niet als een concrete vraag of verzoek is geformuleerd, aan de aandacht van Hoekstra is ontsnapt. Daarbij komt dat op pagina 6 van het deskundigenbericht, onder de bespreking van de relevante informatie uit 2019, is vermeld: “30-8: bespreking met uroloog Radboud UMC; niersteen thans 15 mm, eerder, d.w.z. in 2014, 7 mm (…)”. Daaruit blijkt dat Hoekstra wel degelijk kennis heeft genomen van de omvang van de niersteen zoals die was geconstateerd in 2014 en in 2019. [eiser] heeft niet toegelicht, laat staan onderbouwd, waarom het opvragen van het beeldmateriaal van de CT-scan dan alsnog cruciaal is en welke gevolgen die omissie volgens hem heeft voor het deskundigenbericht. Bovendien had het op de weg gelegen van [eiser] om – indien hij cruciaal achtte dat Hoekstra het originele beeldmateriaal zou bekijken – dat te vermelden in zijn akte van 24 mei 2023, waarin hij zich immers mocht uitlaten over het voorgenomen deskundigenbericht. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank passeert gezien het voorgaande de stelling van [eiser] op dit punt.

2.27.

Alles overziend zijn de bezwaren van [eiser] tegen het deskundigenbericht niet voldoende steekhoudend en zwaarwegend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en de conclusies van de deskundige. De rechtbank zal de bevindingen en de conclusies uit het deskundigenbericht van Hoekstra daarom overnemen en tot de hare maken.

Beoordeling van de vorderingen

2.28.

Hoekstra acht zeer waarschijnlijk dat de buikpijnklachten van [eiser] , die reeds in 2014 bestonden, zijn veroorzaakt door de niersteen. Hoewel Hoekstra hieraan geen percentage verbindt, staat hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de in 2014 geconstateerde niersteen de pijnklachten bij [eiser] heeft veroorzaakt en dat er (dus) causaal verband is tussen de aanwezigheid van de niersteen en de pijnklachten. Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van de gestelde tekortkomingen van [betrokkene 1] /CWZ ten aanzien van de zorgplicht en de informatieplicht.

2.29.

In navolging van de bevindingen van Hoekstra is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 1] de buikpijnklachten in februari dan wel mei 2014 niet in verband had hoeven te brengen met de niersteen die te zien was op de CT-colon en dat [betrokkene 1] [eiser] toen en ook niet op een later moment had hoeven doorverwijzen naar een uroloog. In antwoord op vraag 6 heeft Hoekstra verder verklaard dat het verwijderen van de niersteen pas geadviseerd had moeten worden zodra er een redelijke mate van waarschijnlijkheid was dat de niersteen in medisch opzicht tot ongewenste gevolgen leidde. Gelet op de plaats van de pijn, was evaluatie van de niersteen via een consult van de uroloog niet noodzakelijk, aldus Hoekstra. In augustus 2019 is de niersteen weer gezien op een CT-scan en mede naar aanleiding daarvan is de operatie ingepland in december 2019, waarbij de niersteen werd verwijderd. In een brief aan de huisarts van 23 augustus 2019 (zie onder 2.13 in het tussenvonnis van 12 april 2013) schrijft [betrokkene 1] in dat verband “De uroloog verwacht niet dat de klachten van de buik daardoor verklaard worden (…)”. Er zijn dus ook geen aanwijzingen dat [betrokkene 1] in de periode na mei 2014 tot 23 augustus 2019 de niersteen in verband had hoeven brengen met de buikpijnklachten van [eiser] of hem had moeten doorverwijzen naar een uroloog.

Het voorgaande betekent dat [betrokkene 1] , dan wel CWZ haar zorgplicht jegens [eiser] niet heeft geschonden (artikel 7:453 BW).

2.30.

Ten aanzien van de vraag of is voldaan is aan de informatieplicht van artikel 7:448 BW, oordeelt de rechtbank als volgt.

Niet kan worden vastgesteld of de aanwezigheid van de niersteen door [betrokkene 1] wel of niet is besproken met [eiser] . Uit telefoonnotitie van de AIOS van 16 mei 2014 kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de niersteen wel met [eiser] is besproken. Naar het oordeel van de rechtbank, kan dat echter in het midden blijven. Uit het antwoord van Hoekstra op vraag 5 volgt dat het alleszins begrijpelijk is dat [betrokkene 1] de niersteen destijds als toevalsbevinding heeft beschouwd en dat zij de aanwezigheid van de niersteen daarom niet met [eiser] had behoeven te bespreken. Uit de opmerkingen van Hoekstra onder het kopje “beschouwing en conclusie” volgt dat [betrokkene 1] om dezelfde reden (een toevalsbevinding) de opmerking van de radioloog om een consult van de uroloog te overwegen naast zich neer mocht leggen. Verder heeft Hoekstra in reactie op het commentaar van [eiser] toegelicht dat het in overweging geven van een consult bij een uroloog iets anders is dan een advies om door te verwijzen naar een uroloog. Ook daaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] een eventueel consult van de uroloog niet met [eiser] behoefde te bespreken.

Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 1] , dan wel CWZ haar informatieplicht jegens [eiser] niet heeft geschonden.

Conclusie

2.31.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dus niet komen vast te staan dat [betrokkene 1] of CWZ zijn tekortgeschoten in hun zorgplicht en/of informatieplicht jegens [eiser] . Dat betekent dat CWZ c.s. niet gehouden is tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] . Zijn vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

Proceskosten

2.32.

[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van CWZ c.s. worden begroot op:

- griffierecht

 

676,00

 

- salaris advocaat

 

2.149,00

(3,5 punten × € 614,00)

- nakosten

 

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

 

3.003,00

 

2.33.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.34.

Ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek door Hoekstra overweegt de rechtbank dat deze kosten voor rekening van [eiser] komen. Het voorschot van € 6.924,35 is conform het tussenvonnis van 11 oktober 2023 reeds gedeponeerd door [eiser] . Bij declaratie van 28 februari 2024 heeft de deskundige € 6.769,11 in rekening gebracht. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat hij zich niet met de inhoud van het deskundigenbericht kan verenigen en omdat ten onrechte één uur á € 225,00 ter zake van kwaliteitscontrole door een medisch adviseur in rekening is gebracht. Bij declaratie van 29 februari 2024, bij de rechtbank ingekomen op 12 maart 2024 heeft de deskundige voor “beantwoording aanvullende vragen” nog € 1.089,00 ( 4 uur x € 225,00 + btw) in rekening gebracht. In reactie op het bezwaar van [eiser] heeft de deskundige meegedeeld dat een dergelijk kwaliteitscontrole altijd wordt uitgevoerd, dat hieraan meer uren zijn besteed, maar dat daarvoor maar één uur in rekening is gebracht. De rechtbank acht dat niet onredelijk. De overige bezwaren van [eiser] tegen de declaratie betreffen de inhoud daarvan. Die bezwaren gaan niet op, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Verder heeft de deskundige na vragen van de rechtbank over de tweede declaratie de hoogte daarvan bij factuur van 19 juli 2024 teruggebracht tot € 155,24. Dat komt neer op ongeveer een half uur tijdsbesteding, die de deskundige bij vergissing nog niet had opgenomen in zijn einddeclaratie. De rechtbank acht ook dat niet onredelijk. De beide declaraties komen daarmee in totaal uit op € 6.924,35, zijnde het bedrag van het reeds betaalde voorschot. De rechtbank zal de definitieve hoogte van het loon en de schadeloosstelling van Hoekstra aldus vaststellen in een separate beschikking. ECLI:NL:RBGEL:2024:4913