Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220120 KG; zonder deskundigenoordeel is causaliteit onvoldoende aannemelijk; invloed Delta V

RBROT 220120 KG; betaling (nader) voorschot afgewezen; zonder deskundigenoordeel is causaliteit onvoldoende aannemelijk; invloed Delta V
- dat eiser medewerking aan nader onderzoek afhankelijk maakt van voorschot, draagt niet bij aan constructieve afwikkeling

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – wat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen – maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.

Dit betekent dat betaling van het door [eiser] gevorderde voorschot alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat Allianz aansprakelijk is voor de door hem gestelde schade en dat deze schade hoger is dan het tot op heden uitgekeerde voorschot van € 8.500,00. De discussie van partijen spitst zich met name toe op het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade.

4.2.
In een bodemprocedure, en ook in een deelgeschil, geldt als uitgangspunt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade in beginsel op [eiser] rust. Voor het aanwezig zijn van het juridisch causaal verband gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn. Enige objectivering van de (subjectieve) klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

4.3.
Allianz heeft gemotiveerd betwist dat [eiser] (alle) door hem gestelde klachten heeft en dat deze klachten het gevolg zouden kunnen zijn van het ongeval. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op de geringe delta-v en op het ontbreken van objectivering van de klachten van [eiser] . Daarnaast heeft zij gesteld dat de geconstateerde breuk in C7 niet het gevolg van de aanrijding kan zijn. Een dergelijke breuk kan in een tijdsbestek van 3 maanden geconsolideerd zijn, terwijl de breuk die bij [eiser] op 23 mei 2019 is geconstateerd nog niet geconsolideerd was en daarom van later datum moet zijn. Daarnaast betwist Allianz dat de gestelde klachten leiden tot beperkingen en de schade zoals door [eiser] gesteld.

4.4.
Anders dan [eiser] kennelijk meent, volgt het causaal verband tussen zijn klachten en de aanrijding niet zonder meer uit de door hem overgelegde verklaringen van de door hem geraadpleegde (medisch) specialisten. Deze specialisten hadden immers niet tot taak om de medische causaliteit vast te stellen en zij verklaren enkel op basis van de door [eiser] gegeven informatie. Hierbij valt op dat [eiser] steeds heeft verklaard dat hij ‘hard van achteren is aangereden’, terwijl dat vooralsnog geen steun vindt in de feiten.

4.5.
Hoewel de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door [eiser] ervaren klachten, is het tot op heden niet zonder meer aannemelijk dat deze klachten te herleiden zijn tot de aanrijding. Zo dient onderzocht te worden of de objectiveerbare breuk in C7 een gevolg is van de aanrijding. Deze breuk is immers pas zo’n 3 maanden na de aanrijding geconstateerd. Weliswaar is daarbij gezegd dat de breuk ‘ongeveer 3 maanden oud is’, maar daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat deze gerelateerd is aan de aanrijding. Daar komt nog bij dat niet uitgesloten is dat de datering van de breuk (mede) ingegeven kan zijn door de gegevens die [eiser] heeft verstrekt. Voorts is onzeker of alle door [eiser] gestelde klachten en beperkingen zijn te verklaren door die breuk of dat deze op andere wijze zijn terug te voeren op de aanrijding.

4.6.
Gelet op de geringe impact van de aanrijding, zoals berekend door MVOA, kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de aanrijding de oorzaak is van alle klachten. Weliswaar heeft [eiser] de uitkomsten van het delta-v onderzoek betwist, maar hij heeft daar geen eigen onderzoek tegenover gesteld. Hij kan Allianz ook niet tegenwerpen dat zijn auto niet in het onderzoek is betrokken, nu hij geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Overigens heeft [eiser] ook niet weersproken dat de schade aan zijn auto gering was. Een geringe snelheidsverandering komt overeen met de geringe materiële schade aan de beide auto’s en het feit dat de aanrijding vlak na een verkeersdrempel plaatsvond. Dat [eiser] tijdens de aanrijding naar eigen zeggen met een snelheid van (ten minste) 30 km/u reed, sluit ook niet uit dat het snelheidsverschil tussen de beide auto’s de door MVOA berekende waarde heeft gehad. [eiser] heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat de delta-v hoger moet zijn geweest dan de door MVOA berekende waarde. Op zichzelf is juist dat een geringe delta-v niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten van de benadeelde. Het is echter wel een omstandigheid die in aanmerking moet worden genomen bij het antwoord op de vraag óf sprake is van causaal verband.

4.7.
Om de klachten en het causaal verband te beoordelen is een deskundigenonderzoek nodig, waarvan Allianz, zoals zij ter zitting heeft herhaald, de kosten zal dragen. Hoewel partijen sinds begin augustus 2019 discussie hebben over de causaliteit en zij het over de noodzaak van dit onderzoek eens zijn, is dit nog altijd niet in gang gezet.

4.8.
Het standpunt van (de advocaat van) [eiser] om zijn medewerking aan een expertise afhankelijk te maken van de betaling van een voorschot draagt niet bij aan een constructieve afwikkeling van deze zaak en is daarmee ook niet in zijn belang. In de gegeven omstandigheden waarin het causaal verband niet direct voor de hand ligt, dient de causaliteit nu eenmaal nader te worden onderzocht. Zelfs wanneer de verwijten aan het adres van Allianz over tot de stroeve afwikkeling van de zaak terecht zijn, ontslaat dat [eiser] niet van zijn plicht om medewerking te verlenen aan die afwikkeling. Niet valt in te zien dat het uitblijven van de expertise, en daarmee van een mogelijk nader voorschot, aan Allianz moet worden toegerekend.

Bij gebrek aan een medisch deskundig oordeel is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op dit moment (nog) niet verantwoord is om de gestelde causaliteit aan te nemen. Pas wanneer causaliteit op grond van een (voorlopig) deskundigenoordeel voldoende aannemelijk is, ligt (verdere) bevoorschotting voor de hand. Daarmee is niet gezegd dat dan alle door [eiser] begrote kosten (verlies arbeidsvermogen, studievertraging, huishoudelijke hulp) voor vergoeding in aanmerking komen.ECLI:NL:RBROT:2020:901