Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 250423 overlijdensschade uit SVI; door ass. ingediende voorwaardelijke vordering ex 843a Rv afgewezen nu niet aan voorwaarden is voldaan

GHARL 250423 overlijdensschade uit SVI; door ass. ingediende voorwaardelijke vordering ex 843a Rv afgewezen nu niet aan voorwaarden is voldaan

In vervolg op:
RBGEL 130422 Begroting overlijdenschade uit SVI-verzekering; verdeling variabele kosten; derving levensonderhoud en zelfwerkzaamheid
- huishoudelijke hulp en adm. werkzaamheden overledene begroot tot 75 jaar
- BGK gevorderd € 34.574,82; toegewezen € 20.000,00

RBGEL 140421 begroting overlijdenschade transportondernemer, vorderingsrecht vennoot/dochter, dochter, partner
- geen aanleiding uitkering uit ongevallenverzekering buiten beschouwing te laten;
- eindleeftijd zelfwerkzaamheid (onderhoud in natura) 70
- rendement en inflatie 1 % en 1% gedurende de eerste vijf jaar en daarna van 3% en 2% redelijk; beroep op achterhaalde jurisprudentie afgewezen
- advocaatkosten tzv voorlopig deskundigenbericht proceskosten die in bodemzaak zullen worden geliquideerd

2
De kern van de zaak

2.1.
Op 6 februari 2013 is [de erflater] bij een verkeersongeval met zijn vrachtwagen om het leven gekomen. [de nabestaanden] c.s. zijn de nabestaanden van [de erflater] . Zij vorderen in deze procedure schadevergoeding van WAM-verzekeraar Bovemij. Volgens hen is Bovemij uit hoofde van de schadeverzekering inzittenden (SVI) gehouden de schade te vergoeden die [de nabestaanden] c.s. lijdt als gevolg van het overlijden van [de erflater] . De belangrijkste component van de gevorderde schadevergoeding betreft compensatie voor gederfd levensonderhoud. Partijen zijn niet alleen verdeeld over de vraag óf er aanspraak op deze schadevergoeding is, maar ook over de berekeningswijze en de hoogte ervan.

2.2.
De rechtbank heeft, kort gezegd, de vorderingen van [nabestaande2] en van [nabestaande1] tot vergoeding van gederfd levensonderhoud afgewezen. De aanspraak van [nabestaande3] tot vergoeding van gederfd levensonderhoud heeft de rechtbank begroot op € 32.414,95. Na aftrek van het door Bovemij betaalde voorschot van € 25.000 kwam de rechtbank op een aan [nabestaande3] toewijsbaar bedrag van € 7.414,95. Van de overige vorderingen van [de nabestaanden] c.s. is een gedeelte toegewezen.

2.3.
[de nabestaanden] c.s. zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank en hebben hoger beroep ingesteld. Bovemij heeft vervolgens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een voorwaardelijke incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingediend.

3
Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal nog niet beslissen op de voorwaardelijke incidentele vordering van Bovemij, maar zal deze beslissing aanhouden. Het hof licht toe hoe het tot dit oordeel komt.

3.2.
In dit hoger beroep dient, in de hoofdzaak, onder meer beoordeeld te worden welke berekeningsmethode (de ‘klassieke rekenmethode’ zoals de rechtbank heeft toegepast, of de ‘nieuwe berekeningsmethode’ zoals [de nabestaanden] c.s. – nu – willen) dient te worden toegepast bij de bepaling van het gederfd levensonderhoud. Bovemij heeft een voorwaardelijke incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingediend. De voorwaarden die Bovemij aan deze vordering verbindt zijn:
- het slagen van één of meer van de grieven van [de nabestaanden] c.s. die van belang zijn voor het bepalen van de behoeftigheid,
- het oordeel van het hof dat van die behoeftigheid een nieuwe berekening moet worden gemaakt en
- het niet gebruik maken door het hof van zijn bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv aan [de nabestaanden] c.s. op te dragen de volgens Bovemij voor de herberekening benodigde nadere stukken over te leggen.

3.3.
Op de vraag of de door Bovemij genoemde voorwaarden zijn vervuld kan nu nog niet worden beslist. Voor beantwoording daarvan is een nadere beoordeling van bepaalde geschilpunten in de hoofdzaak noodzakelijk. Daarbij zal de vraag aan de orde komen of het hof en beide partijen over nadere stukken moeten kunnen beschikken en zo ja, welke. Nu de zaak niet meebrengt dat op de incidentele vordering eerst en vooraf moet worden beslist (artikel 209 Rv), zal het hof de beslissing daarover aanhouden.

3.4.
Het hof ziet aanleiding in het incident en in de hoofdzaak een mondelinge behandeling door de meervoudige kamer te bepalen als bedoeld in artikel 87 Rv. ECLI:NL:GHARL:2023:3518