GHAMS 051124 voetganger stelt door auto te zijn aangereden; anders dan de rechtbank acht het hof de aanrijding niet bewezen
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 051124 voetganger stelt door auto te zijn aangereden; anders dan de rechtbank acht het hof de aanrijding niet bewezen
3Feiten
De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 6 december 2017 heeft op de [Straat 1] te [woonplaats] ter hoogte van de [Straat 2] een voorval plaatsgevonden. Daarbij waren [geïntimeerde] als voetganger en [Persoon 1] als bestuurder van een auto betrokken.
3.2.
[Persoon 1] is ingevolge de wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd bij InShared.
3.3.
Na het voorval heeft [geïntimeerde] zich gemeld bij de afdeling Spoedeisende Hulp van het Onze Lieve Vrouw Gasthuis West (hierna: het OLVG West). In het bericht van 6 december 2017 van het OLVG West is het navolgende opgetekend, voor zover hier van belang:
‘Uw bovengenoemde patient bezocht 6-12-2017 de afdeling Spoedeisende Hulp van OLVG.
Reden van komst: Trauma knie links
Anamnese: Op straat is een auto tegen de zijkant van zijn linkeronderbeen aangereden. Hij liep op de stoep, meende voorrang te hebben. Een auto naderde hem, stond stil en reed hem vervolgens 2x aan tegen zijn linker knie lateraal. Patient is daarbij niet gevallen maar moest wel steun zoeken bij de motorkap. Sindsdien pijn en gaat lopen zeer moeizaam.
Lichamelijk onderzoek:
Knie links:
- inspectie: normale stand, milde hydrops, geen hematomen.
- palpatie: drukpijn patella en mediale en laterale gewrichtsspleet
(…)
- beweging: door pijn onvermogen knie meer te flecteren dan 30-40 graden. Normale extensie.
(…)
Diagnose:
Trauma knie links: verdenking impressiefractuur tibiaplateau. (…).’
[geïntimeerde] heeft van het OLVG West een paar elleboogkrukken ter huur meegekregen.
3.4.
In de medische informatie van de huisarts van [geïntimeerde] is onder meer het navolgende weergegeven:
‘07.12.2017 C
S Gisteren aangereden door boze automobilist die vond dat hij in de weg liep. SEH OLVG West geweest: verdenking impressie fractuur tibiaplateau/ Ook pijn grote teen re voet, auto is daarover heen gereden. ook pijn onderrug.
08.12.2017 T
S gisteren op su geweest, adv. was pijnstilling, heeft 2 pcm genomen maar helpt niet, heeft nog steeds erge last van de rug en been, vraagt of hij iets sterkers mag qua pijnstilling (…)
13.12.2017 C
S Nog pijn knie, rug, heupen CR scan knie: geen fractuur.
Slikt pcm, en fraxiparine.
Blijft veel pijn heupen/onderrug houden, wil graag x (…)’
3.5.
[geïntimeerde] heeft op 10 december 2017 bij de politie aangifte gedaan. Als kenteken van de auto van [Persoon 1] heeft hij daarbij opgegeven: [kenteken 1] . Het proces-verbaal luidt verder, voor zover hier relevant, als volgt:
‘(…) Op 6 december 2017 omstreeks 17:10 uur liep ik samen met een vriend genaamd [Persoon 2] op de [Straat 1] te [woonplaats] . (…)
Opeens voelde ik een klap aan de linkerzijde van mij lichaam. Ik weet niet meer hoe ik gevallen ben. Hierna ben ik wel weer opgestaan. Ik zag dat de bestuurder met de auto naar achteren reed. Ik heb niet gehoord of de bestuurder daadwerkelijk naar achteren reed. Ik zag dat de bestuurder weer met de auto naar voren reed en mij voor de tweede keer aan reed. Ik ving mijnzelf op met twee handen op de motorkap. Ik voelde na deze klap een kloppende pijn in mijn linker enkel en mijn linkerknie. Ik liep met pijn naar de bestuurderskant van de auto. (…)
Ik zei tegen de bestuurder van auto. Je rijdt mij opzettelijk aan ben je gek geworden. Er ontstond en discussie waarbij we elkaar hebben uitgescholden. Na deze discussie zag ik de bestuurder weg reed op de [Straat 2] te [woonplaats] . Ik zag en voelde dat de bestuurder met zijn auto over mijn rechtervoet heen reed. Direct nadat de bestuurder over mijn rechter voet heen reed voelde ik een stekkende pijn in mijn teen. Later in ziekenhuis bleek mijn teen niet gebroken te zijn. Ik kan alles met mijn rechtervoet mee doen. Ik voel alleen pijn in mijn rechtervoet
Vervolgens zag ik dat het voertuig een [Merk 1] was. Ik heb snel het kenteken van het voertuig genoteerd. (…)
Ik ben direct naar de dokter gegaan. Ik voelde de pijn aan de linkerzijde van mijn lichaam in mijn botten komen. De pijn zat specifiek in mijn knie. De dokter heeft foto?s gemaakt. Hier kwam uit dat ik geen breuken heb in mijn linkerbeen. (…).’
3.6.
Op 5 januari 2018 heeft [Persoon 1] in een brief aan InShared het volgende geschreven, voor zover hier van belang (hierna ook: de brief van 5 januari 2018):
‘Ik ben gisteren (04-01-18) naar het politiekantoor gegaan (…). Er werd mij verteld dat waarschijnlijk de recherchedienst de aangifte nog niet verwerkt had en dat ik moest wachten tot ik een brief zou ontvangen voor een oproep om gehoord te worden. Alsmede werd mij verteld u de verklaring toe te zenden die ik bij de politie wilde afgeven.
Tijdens het voorval waren er 2 personen bij mij in de auto. Mijn ouders zullen volgende week een schriftelijke verklaring opstellen welke ik u dan zal toekomen.
Alsmede heb ik een kennis die in de [Straat 1] aanwezig was tijdens het voorval en toevalligerwijs is het voorval van 6 december ter sprake gekomen. Ondanks dat hij op enige afstand van mijn auto (waarschijnlijk zo’n 30 meter) de situatie heeft gade geslagen en hij toen nog niet wist dat ik in de auto zat, kan hij wel verklaren dat de tegenpartij zich vijandig en agressief naar mij gedroeg.
Ik heb inmiddels online uw schade rapport ingekeken en vernomen dat u de verkeerde kenteken registratie gebruikt hebt in het rapport. Ik reed namelijk in de [Merk 1] met kenteken [kenteken 2] en niet de Auto met kenteken [kenteken 1] .’
3.7.
In een eveneens aan InShared gerichte brief van 5 januari 2018 heeft [Persoon 1] onder meer als volgt verklaard (hierna ook: de verklaring van 5 januari 2018):
‘Ik ben van mening dat niet ik maar de tegenpartij aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt aan mijn auto, en houd de tegenpartij hiervoor verantwoordelijk. Alsmede acht ik mij niet aansprakelijk voor enig letsel wat de tegenpartij claimt te hebben opgelopen door mijn toedoen. Er is geen fysiek contact geweest tussen mijn auto en de tegenpartij. Deze probeert door de aangifte bij de politie mij het leven zuur te maken.’
3.8.
Naast [Persoon 1] hebben [Persoon 3] (de vader van [Persoon 1] , hierna ook: vader [Persoon 1] ), [Persoon 4] (de moeder van [Persoon 1] , hierna ook: moeder [Persoon 1] ) en [Persoon 5] (de in de brief van 5 januari 2018 genoemde kennis van [Persoon 1] , hierna: [Persoon 5] ) schriftelijke verklaringen over de toedracht van het voorval afgelegd. Vader [Persoon 1] en moeder [Persoon 1] zaten op 6 december 2017 bij [Persoon 1] in de auto. Hun verklaringen komen er – kort samengevat – op neer dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden, dat [geïntimeerde] niet is gevallen en dat [geïntimeerde] geen tekenen van pijn heeft vertoond. Er was volgens die verklaringen wel sprake van een woordenwisseling tussen [Persoon 1] en [geïntimeerde] .
3.9.
In het medisch advies van de medisch adviseur van InShared van 3 februari 2018 is het volgende weergegeven, voor zover hier relevant:
‘(…) Beantwoording van de vraagstelling
Is er letsel als gevolg van het verzekerde ongeval en waaruit bestaat dit letsel?
Op grond van de mij thans ter beschikking staande medische gegevens is er sprake van kneuzingletsel van het bewegingsapparaat (linkerbeen/knie/onderrug). Uit de beschikbare medische informatie komt niet naar voren dat er sprake zou zijn van – zoals door schadejurist (…) wordt gesteld – pijnklachten had aan onder meer beide benen (knieën, enkels tenen van de rechtervoet), onderrug en beide heupen, en van blauwe plekken, verspreid over beide benen. (…)
Is op grond van de informatie vast te stellen of het letsel is veroorzaakt door een botsing met een voertuig ( [Merk 1] ), diezelfde middag (6 december 2017)? Zo niet, kan dan worden aangegeven waarom niet? Als dit wèl uit de informatie naar voren komt, kan dan worden aangegeven, waaruit dit dan blijkt?
(…)
Duidelijk moge zijn dat de beschrijvingen met betrekking tot de toedracht van het event van 6 december 2017 toch wel enige mate uiteenlopen. Vooralsnog meen ik wel te kunnen concluderen dat het geacquireerde letsel het gevolg kan zijn geweest van het event van 6 december 2017. Wat overigens opvalt is dat in de beschikbare informatie van de SEH-arts nergens is gesproken van voet/teenklachten rechts.
Is er mogelijk een alternatieve verklaring voor de klachten?
Dit komt vooralsnog niet uit de mij op dit moment ter beschikking staande (medische) stukken naar voren.
Kan een inschatting worden gegeven van de prognose ten aanzien van herstel?
Vooralsnog lijkt er sprake te zijn van kneuzingletsel van het bewegingsapparaat (linkerknie, linkerbeen, en mogelijk bekken/onderrug) bij een bestaande (pre-existente) houdingsafwijking van onderrug/bekken (bekkenscheefstand ten nadele van links met correctieve torsiekromming op lumbaal niveau). (…). Van enige blijvende invaliditeit zal mijns inziens geen sprake zijn.
Zijn er nog bijzonderheden, waarmee rekening dient te worden gehouden met betrekking tot de schaderegeling?
Het verdient mijns inziens aanbeveling om rond begin maart 2018 aanvullende informatie in te winnen bij de behandeld fysiotherapeut.
Mocht er sprake zijn van een persisterend klachtenbeeld, met name met betrekking tot onderrug/heupen, verdient het duidelijk aanbeveling om aanvullende informatie in te winnen bij de huisarts (uitdraai huisartsjournaal over de afgelopen drie tot vijf jaar) met betrekking tot consultaties/behandelingen in verband met de onderrug; er heeft immers reeds in oktober 2016 beeldvormend onderzoek van onderrug plaatsgevonden (waarbij er een bekkenscheefstand en een correctieve torsiekromming van de onderrug is vastgesteld). Het wordt aannemelijk geacht dat dit aanleiding zal hebben gegeven tot klachten (en subsequent nader onderzoek). Het spreekt natuurlijk voor zich dat de bij onderzoek van oktober 2016 vastgestelde houdingsafwijking pre-existent is, en dus niet herleidbaar is tot het event van december 2017.’
3.10.
[Persoon 6] (hierna: [Persoon 6] ) en [Persoon 7] (hierna: [Persoon 7] ), bekenden van [geïntimeerde] , hebben met betrekking tot het voorval op respectievelijk 26 mei 2018 en 21 augustus 2018 een schriftelijke verklaring afgelegd.
3.11.
InShared heeft aan (de advocaat van) [geïntimeerde] meegedeeld dat onvoldoende is aangetoond dat een aanrijding heeft plaatsgevonden en dat de klachten van [geïntimeerde] daardoor zijn veroorzaakt.
3.12.
Vervolgens is [geïntimeerde] een deelgeschilprocedure gestart. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2019 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) is geoordeeld dat de zaak zich niet leent voor een beoordeling in het deelgeschil. Het verzoek van [geïntimeerde] om voor recht te verklaren dat InShared aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] ten gevolge van het ongeval op 6 december 2017 heeft geleden en nog zal lijden, heeft de deelgeschilrechter op die grond afgewezen. De deelgeschilrechter heeft de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.501 en daarbij opgemerkt dat dit bedrag eerst verschuldigd is indien de aansprakelijkheid vaststaat.
3.13.
Bij verzoekschrift van 19 april 2021 heeft [geïntimeerde] een voorlopig getuigenverhoor verzocht. Op 5 juli 2021 zijn aan de zijde van [geïntimeerde] gehoord [geïntimeerde] , [Persoon 7] en [Persoon 6] en in het tegenverhoor aan de zijde van InShared moeder [Persoon 1] en vader [Persoon 1] . Op 4 oktober 2021 is [Persoon 1] in het tegenverhoor gehoord. Bij die zitting heeft InShared verklaard af te zien van het horen van [Persoon 5] als getuige.
3.14.
[geïntimeerde] heeft onder meer verklaard:
‘Ik liep met [Persoon 7] [ [Persoon 7] , hof] vanaf het [Plein 1] richting het [Plein 2] . (…) Ter hoogte van de tramhalte werd ik aangereden, op de kruising met de [Straat 2] . Volgens mij was het opzet.
[Persoon 7] liep aan mijn linkerkant. Het was aardig druk op straat. Er waren wel wat mensen. Het was sluitingstijd. Ik zag mensen om mij heen die dezelfde kant opliepen. De auto van de heer [Persoon 1] kwam van links. Ik had de auto gezien. (…) Hij remde af bij de tweede tegel, denk ik, maar ik weet het niet zeker. Er zat een paar meter tussen mij en de auto. Ik dacht dat ik door kon lopen en dat deed ik ook. Ik weet niet of de auto remde of gas gaf. Ik keek de chauffeur niet aan, ik liep gewoon verder. Ik voelde toen een klap aan mijn linkerkant. Ik voelde de bumper tegen mijn knie aankomen. Ik werd geraakt tegen de linkerzijde van mij lichaam, tussen mijn heup en mijn knie. Ik kwam met mijn lichaam tegen de auto. De auto bleef duwen. Op dat moment voelde ik het niet echt omdat ik heel erg schrok.
U vraagt mij of ik gevallen ben. Ja, ik ben gevallen. Ik kwam tegen de grond. Het ging allemaal erg snel. Ik ben zijwaarts, mee geduwd, gevallen. Mijn hand kwam op de motorkap. Ik lag op de grond en ik keek de bumper aan. Het scheelde niet eens twintig centimeter.
Ik was geschrokken omdat ik nog nooit zoiets had meegemaakt. Ik stond op en keek de bestuurder aan. De bestuurder schreeuwde tegen mij. Hij maakte een gebaar dat ik door moest lopen. Hij reed toen achteruit. Ik weet niet meer hoe ver precies. U vraagt mij of er geen mensen achter de auto liepen. Hij keek achteruit. Ik had op dat moment nog contact met hem. Ik zei: ‘waar ben je mee bezig?’. (…)
De bestuurder reed mij vervolgens een tweede keer aan. Ik viel toen niet maar ik kwam met beide handen op de motorkap. Daarna hebben wij een discussie gehad. Ik stond aan de bestuurderskant, de bestuurder had met raam omlaag. Ik kreeg ruzie met de bestuurder en vroeg of hij wel lekker was. Hij zei toen dat ik geen voorrang had. Er zaten twee mensen bij hem achterin. Hij is vervolgens over mijn teen gereden en reed toen weg. Ik hoorde mensen om mij heen schreeuwen dat ik het kenteken moest noteren. Dat heb ik gedaan. Ik heb het naar mijn moeder gestuurd zodat ik het niet zou vergeten.
De politie kwam ter plaatse. Dat was voordat mijn vriend me kwam ophalen. Ik heb gevraagd om een ambulance maar die kwam niet.
U vraagt mij waarom [Persoon 7] niet werd geraakt, nu hij links van mij liep en de auto ook van links kwam. Dat weet ik niet, dat is voor mij ook een vraag.
(…)
Ik heb bij het OLVG verteld dat de auto over mijn teen is gereden. Er is ook naar gekeken daar. (…)
Voordat ik werd aangereden had ik geen enkel letsel. (…) Onderweg naar het ziekenhuis is ook niks gebeurd.
(…)
Ik werd ongeveer door het midden van de auto geraakt.’
3.15.
[Persoon 7] heeft onder meer verklaard:
‘(…) Ik kan mij herinneren dat ik met [geïntimeerde] aan het lopen was. We liepen in de [Straat 1] en we waren aan het praten. Plotseling kwam er een auto van achteren aanrijden. Voor ik het wist had de auto [geïntimeerde] aangereden. [geïntimeerde] had een woordenwisseling met de bestuurder. Hij reed toen over zijn teen heen en was weg.
Ik liep naast [geïntimeerde] . [geïntimeerde] liep rechts van mij. Ik liep dus links van hem. Ik weet niet waar de auto vandaan kwam. Ik zag hem pas bij de aanrijding. U houdt mij de laatste foto van productie 1 voor. Ik herken de plek, maar dat is niet waar de aanrijding plaatsvond. We waren in een zijstraat. U houdt mij de eerste foto van productie 1 voor. De aanrijding vond niet plaats in de [Straat 1] . Het gebeurde op de [Straat 2] . Ik weet niet precies waar we naar onderweg waren, het is drie jaar geleden. (…) Wij liepen vanuit de [Straat 1] naar de [Straat 2] en daar werd [geïntimeerde] van achteren aangereden.
Ik zag de auto niet aankomen. Wij liepen ongeveer twee meter uit elkaar. [geïntimeerde] was aan het oversteken van de stoep van links naar rechts op de [Straat 2] . Ik liep aan de linkerkant van de stoep. Ik was nog niet aan het oversteken. Toen werd [geïntimeerde] geramd. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Ik zag alleen de klap.
U vraagt mij of er andere mensen waren. Er was bijna niemand op straat. [geïntimeerde] schreeuwde best hard en er kwam niemand. Hij viel niet, hij hinkelde omdat hij bij zijn been was geraakt. De auto kwam van achteren. [geïntimeerde] kreeg daarna een discussie met de bestuurder. Hij stond voor de auto. De bestuurder had daar maling aan. Hij reed om [geïntimeerde] heen en reed daarbij over zijn teen. Ik denk dat hij linksom ging, maar ik weet het niet zeker.
[geïntimeerde] zei dat ik een ambulance moest bellen omdat hij zijn been niet voelde. Wij hebben toen de politie en een ambulance gebeld.
De bestuurder had [geïntimeerde] aangereden en reed bij het wegrijden over zijn teen. Ik zag dat zelf niet maar ik hoorde dat van [geïntimeerde] . (…)
Volgens mij was het een [Merk 2] . (…) U [de advocaat van InShared, hof] houdt mij voor dat ik een schriftelijke verklaring heb afgelegd en dat ik daarin heb verklaard dat er drie keer is ingereden op [geïntimeerde] met een [Merk 1] . Ik weet niet meer wat ik daarmee bedoel. Het was twee keer volgens mij. Ik kan mij de derde keer niet herinneren.’
3.16.
[Persoon 6] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘(…) Ter hoogte van [Straat 2] / [Straat 1] heb ik [geïntimeerde] [ [geïntimeerde] , hof] opgehaald. Ik hem naar de eerste hulp gebracht, OLVG West. Ik trof [geïntimeerde] in kritieke toestaand aan. Hij kon niet normaal lopen. Hij had ook moeite met in en uitstappen. Daar heb ik hem mee geholpen.
U vraagt mij of hij alleen was. Er was iemand bij, maar ik kende hem niet. (…)
[geïntimeerde] had echt pijn, dat zag ik aan hem. Hij kon niet recht zitten. Hij vertelde mij ook dat hij een ongeluk had gehad. Hij heeft niet concreet gezegd waar hij pijn had. (…)’
3.17.
Moeder [Persoon 1] heeft onder meer verklaard:
‘(…) Wij reden over de [Straat 2] en wij moesten de [Straat 1] oversteken. Ik zat in de auto met mijn man en mijn zoon. Ik zat achterin, achter mijn zoon. Mijn man en mijn zoon zaten voorin.
Wij reden heel langzaam omdat het erg druk was. We reden stapvoets en stonden na elke stap stil. (…) Wij hebben daar stilgestaan en mijn zoon probeerde stapvoets over te steken. Er sloeg iemand met zijn vuist op de motorkap. Wij schrokken daarvan. Hij zei dat er een voetgangersoversteek-pad was en dat alle voetgangers voorrang hadden. Er was geen klap, behalve de klap van de vuist. Ik keek tussen de voorstoelen door en ik was een beetje aan het kijken hoe het ging omdat het heel druk was. Wij gingen steeds een stapje vooruit en dan stonden wij weer stil.
U vraagt mij of ik de man die de klap gaf al in het vizier had. Er liepen wel vijftig mensen. De man liep meteen naar het bestuurdersportier. Meneer is niet gevallen. Ik heb alleen een klap van een hand op de auto gevoeld. Volgens mij heeft de auto meneer niet geraakt.
Meneer hinkelde niet, hij liep gewoon naar de bestuurderskant. Mijn zoon deed het raam open en er ontstond een discussie tussen mijn zoon en meneer [geïntimeerde] . Mijn zoon zei dat er geen gemarkeerde oversteekplaats was en dat hij stapvoets reed. [geïntimeerde] zei dat mijn zoon over zijn voet had gereden. Ik heb daar niets van gemerkt. Hij was ook niet in de buurt van het wiel. Hij stond aan de voorkant van de auto. Volgens mij stond mijn zoon stil toen de klap op de motorkap werd gegeven. Daarna ontstond de discussie. Mijn zoon zei dat hij niet over zijn voet was gereden.
U vraagt mij op welke afstand van de auto meneer [geïntimeerde] stond tijdens het gesprek. Dichtbij, vlak bij de deur. Gedurende de discussie stond de auto de hele tijd stil. Mijn zoon zei dat meneer [geïntimeerde] maar naar het ziekenhuis moest gaan als hij dacht dat hij iets had. Daarna was de discussie voorbij. Meneer [geïntimeerde] is weggelopen en wij zijn toen stapvoets doorgereden. Dit gebeurde ongeveer tegelijkertijd. De andere mensen lieten ons voor. (…)’
3.18.
Vader [Persoon 1] heeft onder meer verklaard:
‘Ik zat naast mijn zoon in de auto. Mijn vrouw zat achter mijn zoon, linksachter dus. Er was een opstopping bij het kruispunt van de wandelroute en de doorlopende weg. Het was erg druk die dag. Wij moesten daarvoor stoppen.
Er is daar geen stoplicht. Mensen moeten op een gegeven moment ruimte geven om de auto’s door te laten. Stapvoets en stilstaan kom je zo’n kruispunt over. Ik kan mij niet precies herinneren wat er gebeurde. Er ontstond consternatie. (…)
Ik kan me herinneren dat er mensen rond de auto stonden. Dit resulteerde erin dat er iemand naast de auto stond met dreigementen. Dat is voor het eerst dat ik me kan herinneren dat ik de man zag.
(…)
Ik heb niet gezien dat er iemand op de motorkap heeft gelegen. Naar mijn weten is er niet achteruit gereden’.
3.19.
[Persoon 1] heeft onder meer verklaard:
‘U vraagt mij of de auto bij het voorwaarts bewegen [geïntimeerde] heeft geraakt. Nee, de auto heeft de heer [geïntimeerde] op geen enkel moment geraakt bij het voorwaarts bewegen. Ik reed stapvoets vooruit. (…) Vervolgens kwam ik een tweede rij mensen tegen, dat zijn de mensen die van rechts naar links liepen. Dat zijn de mensen die van [Plein 1] naar [Plein 2] lopen. Daar hoort de heer [geïntimeerde] bij. Ik was stapvoets vooruit aan het rijden. [geïntimeerde] stopt voor mijn auto en begint heel uitbundig te reageren, dat ik hem de ruimte moet geven. Hij stopt voor mijn auto op een afstand van ongeveer twintig á dertig centimeter. Op dat moment ga ik stilstaan. Ik kon niet meer doorrijden, omdat hij stilstond voor mijn bumper. De heer [geïntimeerde] stond als eerste stil. Toen ik zag dat hij niet meer bewoog, stopte ik direct. Er was een afstand van twintig á dertig cm. De heer [geïntimeerde] werd ontzettend boos. Mijn raam was dicht en ik wuifde hem weg. De heer [geïntimeerde] bleef staan en schreeuwde met handen in de lucht. Ik deed mijn raam open en hoorde hem zeggen dat hij op een zebrapad loopt. Toen ontstond een discussie. Er was op dat moment geen fysiek contact geweest tussen [geïntimeerde] en de auto. U vraagt mij of [geïntimeerde] de auto heeft aangeraakt. Het kan zijn dat hij op de motorkap geslagen heeft, maar dat weet ik niet zeker. [geïntimeerde] stond initieel midden voor de auto en kwam toen naar het raam aan de bestuurderskant. Als er fysiek contact tussen [geïntimeerde] en de auto zou zijn geweest, dan is dat op zijn initiatief geweest. Mijn raam is geopend en [geïntimeerde] staat naast mij op een afstand van een halve meter. De discussie bleef aanhouden over wie voorrang heeft. Wij kwamen er niet uit. Er was geen consensus. De heer [geïntimeerde] zei toen: “Mijn voet, mijn voet! U rijdt over mijn voet!” Ik zei dat ik dat niet had gedaan, de auto stond de hele tijd stil. Ik heb ook niet achteruit gereden. Ik stond stil, midden op de rijbaan gedurende de interactie. [geïntimeerde] heeft de discussie verbroken en zei dat hij naar de politie zou gaan. Ik zei dat hij dat moest doen en dat ik niks verkeerds had gedaan. [geïntimeerde] liep weg. Ik heb zijn rug gezien. Ik wachtte een paar seconden, terwijl ik zag dat hij wegliep. De weg was vrij en ik ben toen verder gereden. De discussie is geëindigd toen [geïntimeerde] wegliep. De heer [geïntimeerde] was op een afstand van drie á vier meter op het moment dat ik verder reed. Toen ik wegreed, deed ik mijn raam weer omhoog. Ik deed dat niet terwijl [geïntimeerde] naast mij stond. Er is geen contact geweest tussen [geïntimeerde] en mijn auto, terwijl hij naast de portier stond of toen ik wegreed. (…)
U vraagt mij of de heer [geïntimeerde] ten val is gekomen. Nee, dat is niet zo.
U vraagt mij of de heer [geïntimeerde] op enig moment fysiek aangeslagen leek, bijvoorbeeld dat hij aan het hinken was. Nee, dat is niet zo. (…)
U vraagt mij of ik vanuit mijn positie als bestuurder de voorbanden kan zien. Nee, dat kan ik niet. Ik kan wel inschatten of zij in de buurt komen van voeten of iets anders.
U vraagt mij of ik de politieagent, die mij vervolgens gebeld heeft, ken. Nee, die politieagent ken ik niet.
U vraagt mij of er haast was ten tijde van deze gebeurtenis. Ik was onderweg naar Schiphol voor een vakantiereis. Ik zou via [Stad] naar [Eiland] reizen. Ik heb de politieagent uitgelegd dat ik die vlucht niet wilde missen, want dan zou ik een vakantiedag missen. Ik heb gevraagd of ik op een later moment een verklaring mocht afleggen. Dat mocht. De vlucht zou om 21.15 uur vertrekken.’
3.20.
Bij inleidende dagvaarding van 7 februari 2022 is [geïntimeerde] de onderhavige procedure begonnen.
4Eerste aanleg
4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in de woorden van de rechtbank (zie 3.1 van het vonnis) gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
verklaart voor recht dat [Persoon 1] op in de dagvaarding genoemde gronden onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld;
-
verklaart voor recht dat InShared als verzekeraar van [Persoon 1] gehouden is tot vergoeding van alle schade die [geïntimeerde] als gevolg van de gebeurtenissen zoals beschreven in de dagvaarding heeft geleden, lijdt of zal lijden, nader op te maken bij staat;
-
InShared veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van een voorschot van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
-
InShared veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
-
InShared veroordeelt in de nakosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft aan deze vorderingen, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat hij is aangereden door [Persoon 1] .
4.3.
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat InShared als WAM-verzekeraar van [Persoon 1] gehouden is tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] als gevolg van de aanrijding heeft geleden en/of zal lijden. Daarbij heeft de rechtbank InShared veroordeeld die schade aan [geïntimeerde] te vergoeden, nader op te maken bij staat. Voorts heeft de rechtbank InShared veroordeeld in de (na)kosten met rente.
4.4.
De rechtbank heeft deze beslissingen, samengevat, als volgt gemotiveerd. Hoewel de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [Persoon 7] weinig overtuigend zij, maken de gang van [geïntimeerde] naar het OLVG West en de huisarts, kort na het voorval, en de constateringen die in de overgelegde medische informatie zijn beschreven, dat desondanks dermate waarschijnlijk is dat [geïntimeerde] door de auto van [Persoon 1] is geraakt, dat vast is komen te staan dat een aanrijding heeft plaatsgevonden. Daarbij speelt ook een rol dat de medisch adviseur van InShared op grond van de medische informatie heeft geconcludeerd dat het daarin beschreven letsel van [geïntimeerde] het gevolg kan zijn geweest van/past bij een botsing met de auto (4.19 van het vonnis). Dat volgens de verklaringen van [Persoon 1] en moeder [Persoon 1] géén contact is geweest tussen de auto en [geïntimeerde] legt onvoldoende gewicht in de schaal. Er kan sprake zijn geweest van zodanig licht contact dat zij dat als bestuurder en passagier van de auto niet opgemerkt hebben en ook dat zij, gelet op hun positie in de auto, geen goed zicht hebben gehad op wat zich vlak voor de auto heeft afgespeeld’ (4.20 van het vonnis). De conclusie is dan ook dat vast is komen te staan dat een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de auto van [Persoon 1] en [geïntimeerde] . Niet is komen vast te staan dat die aanrijding zo ernstig is geweest als door [geïntimeerde] gesteld, namelijk dat hij twee keer is aangereden, over zijn voet is gereden en ten val is gekomen (4.21 van het vonnis).
4.5.
De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Tot dat meer of anders gevorderde behoorde het door [geïntimeerde] gevorderde voorschot.
4.6.
De rechtbank heeft de afwijzing van het voorschot, samengevat, als volgt gemotiveerd. Mede door volgens InShared bij [geïntimeerde] aanwezige pre-existenties (bekkenscheefstand en beenlengteverschil) en een eerder ongeval in 2016 met rugklachten als gevolg, is niet duidelijk welk letsel [geïntimeerde] bij de aanrijding heeft opgelopen en welke (vermogens)schade hij als gevolg van dat letsel heeft geleden of nog zal lijden. Om die reden is het gevorderde voorschot niet toewijsbaar (4.22 van het vonnis).
5Beoordeling
In het principaal hoger beroep
5.1.
InShared heeft in het principaal hoger beroep acht grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Op grond daarvan moet het hof in de eerste plaats onderzoeken of het hof zich kan verenigen met de bewijswaardering door de rechtbank.
5.2.
In dat kader stelt het hof het volgende voorop. Tussen partijen staat vast dat op 6 december 2017 rond 17:10 uur een voorval heeft plaatsgevonden. Volgens [geïntimeerde] is hij door [Persoon 1] aangereden en heeft hij daarbij letsel opgelopen. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op [geïntimeerde] de last dit (hierna ook: de toedracht van het voorval) te bewijzen.
5.3.
Om de vraag te beantwoorden of een partijgetuige ( [geïntimeerde] ) in het door deze partij te leveren bewijs is geslaagd, moet de rechter alle voorhanden zijnde bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering betrekken. De rechter mag zijn oordeel dat het bewijs is geleverd echter niet uitsluitend op de verklaringen van die partij baseren (vgl. art. 164 lid 2 Rv).
5.4.
Het hof zal de bewijsmiddelen waarop [geïntimeerde] zich beroept bespreken met inachtneming van het voorgaande.
5.5.
[geïntimeerde] heeft op de dag van het voorval om 17:17 uur een WhatsAppbericht gestuurd naar zijn moeder met de volgende tekst: [kenteken 1] . InShared heeft niet voldoende betwist dat deze tekst het kenteken betrof van de auto waarin [Persoon 1] reed. Dat zal daarom als vaststaand worden beschouwd. Verder zegt het WhatsAppbericht niets. Dit bericht kan daardoor niet bijdragen aan het bewijs van de toedracht van het voorval.
Verklaringen van [Persoon 6]
5.6.
De verklaring van [Persoon 6] is eveneens van onvoldoende gewicht voor het bewijs van de toedracht van het voorval. Uit zijn verklaring kan slechts worden afgeleid dat hij [geïntimeerde] op zijn verzoek naar het OLVG West heeft gebracht en dat [geïntimeerde] volgens [Persoon 6] toen in kritieke toestand verkeerde. [Persoon 6] heeft het voorval niet zelf waargenomen. Volgens de schriftelijke verklaring (een e-mail) van [Persoon 6] werd hij om ongeveer 17:30 uur door [geïntimeerde] gebeld. Naar eigen zeggen van [geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] samen met [Persoon 7] drie kwartier ter plaatse van het voorval gewacht totdat [Persoon 6] hem kwam ophalen (zie onder 9 inleidende dagvaarding).
Verklaringen van [Persoon 7]
5.7.
Voor [Persoon 7] geldt dat hij over de toedracht van het voorval heeft verklaard, maar dat zijn verklaringen inconsistent zijn. Inconsistente verklaringen zijn verklaringen die tegenstrijdigheden bevatten. De inconsistenties in de verklaringen van [Persoon 7] bestaan onder meer uit het volgende. De verklaring die [Persoon 7] onder ede heeft afgelegd, wijkt af van zijn eerder afgelegde schriftelijke verklaring. Schriftelijk heeft [Persoon 7] verklaard dat de bestuurder van de auto drie keer op [geïntimeerde] inreed. Onder ede heeft [Persoon 7] verklaard dat [geïntimeerde] werd aangereden en dat daarna de bestuurder bij het wegrijden over de teen van [geïntimeerde] reed. Toen [Persoon 7] bij het voorlopig getuigenverhoor erop werd gewezen dat hij schriftelijk had verklaard dat er drie keer is ingereden op [geïntimeerde] , heeft hij volstaan met het antwoord ‘Ik weet niet meer wat ik daarmee bedoel. Het was twee keer volgens mij. Ik kan mij de derde keer niet herinneren.’ Verder heeft [Persoon 7] schriftelijk verklaard dat hij ‘erbij stond’ en dat ook hij voor zijn veiligheid moest uitwijken toen de bestuurder [geïntimeerde] ‘3 keer had geramd’. Onder ede heeft hij daarentegen verklaard dat hij en [geïntimeerde] ongeveer twee meter uit elkaar liepen.
Verklaringen van [Persoon 7] en [geïntimeerde]
5.8.
De verklaringen van [Persoon 7] zijn bovendien niet consistent met de verklaringen van [geïntimeerde] . De inconsistenties bestaan onder meer uit het volgende. Volgens [geïntimeerde] is hij aan de linkerzijde aangereden. [Persoon 7] heeft daarentegen verklaard dat [geïntimeerde] van achteren door de auto is aangereden. Verder heeft [Persoon 7] onder ede verklaard, anders dan [geïntimeerde] , dat [geïntimeerde] niet is gevallen. ‘Hij viel niet, hij hinkelde omdat hij bij zijn been was geraakt’, aldus de verklaring van [Persoon 7] . Verder komen de verklaringen van [geïntimeerde] en [Persoon 7] over de posities die zij ten opzichte van elkaar innamen niet met elkaar overeen. Ook heeft [Persoon 7] verklaard dat er bijna niemand op straat was. Dit in tegenstelling tot de verklaring van [geïntimeerde] . Opvallend is voorts dat [Persoon 7] en [geïntimeerde] onder ede verschillend hebben verklaard over de plek waar het voorval zich heeft voorgedaan. Volgens [Persoon 7] was dat in een zijstraat, de [Straat 2] , volgens [geïntimeerde] op de [Straat 1] .
Verklaringen van [geïntimeerde]
5.9.
Bij het voorgaande komt dat de verklaringen van [geïntimeerde] zelf ook niet consistent zijn, anders dan hij meent. De inconsistenties in zijn verklaringen bestaan onder meer uit het volgende. [geïntimeerde] heeft bij de behandeling van het verzoekschrift in de deelgeschilprocedure tegenover de deelgeschilrechter verklaard over wat volgens [geïntimeerde] de eerste aanraking met de auto was ‘Voor ik het wist, lag ik op de motorkap. (…) ik lag met mijn linkerzij volop de motorkap. In het midden van de auto.’ Onder ede heeft [geïntimeerde] hierover echter verklaard ‘Ik werd geraakt tegen de linkerzijde van mijn lichaam (…) ik ben gevallen. Ik kwam tegen de grond. (…) Ik ben zijwaarts, mee geduwd, gevallen. Mijn hand kwam op de motorkap. Ik lag op de grond en ik keek de bumper aan. Het scheelde niet eens twintig centimeter.’ De ene keer heeft [geïntimeerde] dus verklaard dat hij op de motorkap lag, de andere keer dat hij op de grond lag.
5.10.
Verder heeft [geïntimeerde] verklaard dat [Persoon 1] over zijn voet (zie zijn aangifte) is gereden, althans over zijn teen (zie zijn onder ede afgelegde verklaring). [geïntimeerde] benadrukt onder 27 van de inleidende dagvaarding, naar het hof begrijpt onder verwijzing naar de onder ede afgelegde verklaring van [Persoon 1] , dat [Persoon 1] ook heeft gehoord ‘dat [geïntimeerde] direct richting hem aangeeft dat [Persoon 1] hem geraakt heeft’. Dit helpt [geïntimeerde] echter niet. [Persoon 1] verklaarde onder ede ‘De discussie bleef aanhouden (…). De heer [geïntimeerde] zei toen: “Mijn voet, mijn voet! U rijdt over mijn voet!” Ik zei dat ik dat niet had gedaan, de auto stond de hele tijd stil.’ Uit deze verklaring van [Persoon 1] valt hooguit af te leiden dat [geïntimeerde] tijdens het voorval tegen [Persoon 1] heeft gesproken over zijn voet. Daarmee is echter niet verklaard waarom [Persoon 7] en [geïntimeerde] onder ede hebben verklaard dat [Persoon 1] aan het einde van het voorval over de teen van [geïntimeerde] is gereden (en toen wegreed).
Overige ongerijmdheden
5.11.
Bij het voorgaande komt dat het bericht van 6 december 2017 van het OLVG West niet vermeldt dat volgens [geïntimeerde] een auto over zijn voet en/of teen is gereden. Uit het bericht van deze arts blijkt ook niet dat de voet en/of teen van [geïntimeerde] is onderzocht. Deze arts heeft evenmin genoteerd dat [geïntimeerde] hem heeft verteld dat hij op de motorkap terechtkwam of is gevallen en op de grond heeft gelegen. Hij noteerde ‘Patient is (…) niet gevallen maar moest wel steun zoeken bij de motorkap.’
Verklaringen niet bruikbaar voor het bewijs
5.12.
Getuigenverklaringen van getuigen die de waarheid spreken, zijn in de regel in zekere mate inconsistent. In dit geval is echter sprake van grote inconsistenties, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. [geïntimeerde] heeft geen overtuigende verklaring voor deze grote inconsistenties gegeven. Weliswaar beroept [geïntimeerde] zich op het lange tijdsverloop tussen de datum van het voorval en het moment waarop onder ede verklaringen zijn afgelegd, en heeft InShared in deze procedure bevestigd dat tijdsverloop herinneringen kan aantasten, maar dat verklaart de gesignaleerde inconsistenties niet.
5.13.
De verklaringen van [Persoon 7] en [geïntimeerde] zijn als gevolg van de gesignaleerde, grote en onverklaarbare, inconsistenties niet bruikbaar voor het bewijs. Deze verklaringen vormen daardoor geen sterk bewijs op essentiële punten. Aan voormeld oordeel doet niet af dat volgens [geïntimeerde] [Persoon 7] slechts een zakelijke bekende van [geïntimeerde] was en geen reden had om onder ede in strijd met de waarheid in het voordeel van [geïntimeerde] te verklaren.
Aangifte bij de politie
5.14.
[geïntimeerde] heeft vier dagen na het voorval aangifte gedaan bij de politie. De verklaringen die [geïntimeerde] heeft afgelegd (bij de politie en tegenover medici, zie hierna) zijn aanvullende bewijsmiddelen, die niet onder de beperking van art. 164 lid 2 Rv vallen (vgl. bijv. HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807). Ondanks het voorgaande acht het hof de aangifte van onvoldoende gewicht. De aangifte is enkel terug te voeren op de eigen verklaringen van [geïntimeerde] en is tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen niet overtuigend. [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat na het voorval politie ter plaatse is geweest. Die omstandigheid is echter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, eveneens onvoldoende om bij te dragen aan het bewijs van de door [geïntimeerde] gestelde toedracht van het voorval.
Medische informatie
5.15.
De rechtbank heeft onderkend dat aan de overtuigingskracht van de verklaringen van [Persoon 7] en [geïntimeerde] afbreuk wordt gedaan door de tegenstrijdigheden in hun verklaringen. De rechtbank is niettemin tot een bewezenverklaring gekomen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat in het geheel niet waarschijnlijk is dat [geïntimeerde] niet is aangereden, maar zich desondanks door [Persoon 6] naar het OLVG West heeft laten brengen waar een milde zwelling, drukpijn van de knieschijf en pijn bij het buigen van de knie werd beschreven en dat [geïntimeerde] , nog steeds in het scenario dat geen aanrijding heeft plaatsgevonden, zich vervolgens in de dagen na het voorval ook nog drie keer bij de huisarts heeft gemeld. Deze redenering volgt het hof om de volgende reden niet.
5.16.
In het OLVG West is op de avond van het voorval bij [geïntimeerde] letsel geconstateerd, te weten een milde zwelling (zonder bloeduitstorting), waarbij [geïntimeerde] melding maakte van drukpijn van de knieschijf en pijn bij het buigen van de knie (zoals bedoeld in 4.18 van het vonnis). Ook daarna heeft [geïntimeerde] nog veelvuldig artsen bezocht. De informatie die de artsen van [geïntimeerde] over de toedracht van het voorval in hun verslaglegging hebben vermeld, is, evenals de aangifte bij de politie, enkel terug te voeren op eigen verklaringen van [geïntimeerde] en is in dit geval van onvoldoende gewicht. Dat juist is wat [geïntimeerde] de artsen heeft verteld, kan naar het oordeel van het hof ook niet uit de aard van het letsel zelf worden afgeleid. Aan dit oordeel doet niet af dat de medisch adviseur van InShared heeft geschreven ‘Vooralsnog meen ik wel te kunnen concluderen dat het geacquireerde letsel het gevolg kan zijn geweest van het event van 6 december 2017’. Het enkele feit dat het letsel het gevolg ‘kan’ zijn geweest van het voorval, rechtvaardigt niet het oordeel dat het letsel ook daadwerkelijk het gevolg daarvan was, noch dat dit voorshands bewezen wordt geacht. ‘Kan’ laat de mogelijkheid open dat het letsel door iets anders is veroorzaakt, zoals InShared aanvoert. Van onvoldoende gewicht is dat InShared geen (concreet) medisch bewijs heeft overgelegd waaruit volgt dat alternatieve scenario’s het letsel kunnen hebben veroorzaakt, anders dan [geïntimeerde] meent. Op [geïntimeerde] rust de last de toedracht van het voorval te bewijzen. InShared heeft aangevoerd dat het letsel dat in het OLVG West is geconstateerd – zónder aanrijding – voor, tijdens of na het voorval kan zijn ontstaan. Het lag op de weg van [geïntimeerde] om daar voldoende tegenover te stellen, maar dat is – zoals hierna zal worden uiteengezet – niet gebeurd.
Voor
5.17.
[geïntimeerde] wijst erop dat hij onder ede heeft verklaard dat hij, voordat het ongeval plaatsvond, ‘geen enkel’ letsel had. Die stelling is echter van onvoldoende gewicht, omdat die alleen is terug te voeren op een eigen verklaring van [geïntimeerde] . Het huisartsenjournaal van voor het voorval is niet overgelegd. Reeds daarom is ook van onvoldoende gewicht dat de medisch adviseur van InShared op de vraag ‘Is er mogelijk een alternatieve verklaring voor de klachten?’ heeft geantwoord ‘Dit komt vooralsnog niet uit de mij op dit moment ter beschikking staande (medische) stukken naar voren’. Bovendien ziet deze vraag niet op de oorzaak van het letsel dat in het OLVG West is geconstateerd, maar op de klachten die [geïntimeerde] stelt te ervaren.
Tijdens
5.18.
[geïntimeerde] memoreert dat de getuigen van InShared hebben verklaard dat [geïntimeerde] na de discussie gewoon is weggelopen. [geïntimeerde] stelt dat dit onmogelijk is als hij zichzelf het letsel tijdens het voorval zou hebben aangedaan. Deze stelling van [geïntimeerde] hangt kennelijk samen met zijn stelling onder 31 van de inleidende dagvaarding dat hij in het OLVG West krukken heeft meegekregen ‘omdat hij na het ongeval niet kon lopen’ en met de verklaring van [Persoon 6] dat [geïntimeerde] niet normaal kon lopen toen hij hem aantrof. Hieraan gaat het hof echter voorbij. Tussen het moment dat [Persoon 6] [geïntimeerde] bereikte en het voorval is immers tijd verstreken (zie verder hierna).
Na
5.19.
Naar eigen zeggen van [geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] samen met [Persoon 7] drie kwartier ter plaatse van het voorval gewacht totdat [Persoon 6] hem kwam ophalen (zie onder 9 inleidende dagvaarding). Volgens InShared is er een periode van minstens een kwartier verstreken tussen het voorval en het moment dat [Persoon 6] werd gebeld. InShared verbindt daaraan de conclusie dat het letsel kort na het voorval kan zijn ontstaan, dus nadat [Persoon 1] was weggereden. [geïntimeerde] heeft daar geen concrete feiten en omstandigheden tegenovergesteld.
Niet geslaagd in het bewijs
5.20.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de slotsom dat het hof zich niet kan verenigen met de bewijswaardering door de rechtbank. Naast de partijverklaring van [geïntimeerde] en de bewijsmiddelen die zijn terug te voeren op eigen verklaringen van [geïntimeerde] , zijn geen aanvullende bewijzen voorhanden die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de stelling van [geïntimeerde] dat een aanrijding heeft plaatsgevonden voldoende geloofwaardig maken, ook niet als alle voorhanden zijnde bewijsmiddelen, met inbegrip van de verklaringen van [geïntimeerde] zelf, in de bewijswaardering worden betrokken.
5.21.
Reeds het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het hiervoor onder 5.2 bedoelde bewijs.
Ten overvloede
5.22.
Het hof overweegt ten overvloede nog als volgt. De situatie dat het hof, op basis van het reeds aanwezige bewijs, voorshands bewezen kan achten dat de partijgetuige ( [geïntimeerde] ) het bewijs heeft geleverd, doet zich niet voor, zoals uit het voorgaande volgt. Maar ook als dat anders was, had dat [geïntimeerde] niet geholpen. Het hof zal dat uitleggen.
5.23.
In de situatie dat het hof op basis van het door [geïntimeerde] aangedragen bewijs voorshands bewezen kon achten dat [geïntimeerde] het bewijs van de aanrijding had geleverd, stond het InShared vrij tegenbewijs te leveren. In de terminologie van de Hoge Raad is het leveren van tegenbewijs – bewijs dat zich richt op het ontkrachten van een voorshands bewijsoordeel – het ontzenuwen of ontkrachten van het reeds aanwezige bewijs. Daarvoor is voldoende dat serieuze twijfel wordt gezaaid over dat reeds aanwezige bewijs.
5.24.
InShared heeft tegenbewijs geleverd door schriftelijke en onder ede afgelegde verklaringen van [Persoon 1] en zijn ouders. Deze verklaringen komen – samengevat – erop neer dat geen aanrijding heeft plaatsgevonden, dat [geïntimeerde] niet is gevallen en dat [geïntimeerde] geen tekenen van pijn heeft vertoond.
5.25.
[geïntimeerde] meent ten onrechte dat [Persoon 1] partijgetuige is en dat [Persoon 1] verklaringen daarom beperkte bewijskracht hebben. De beperkte bewijskracht als bedoeld in art. 164 lid 2 Rv geldt uitsluitend voor verklaringen van een partij die betrekking hebben op de door deze partij te bewijzen feiten. In deze zaak rust de bewijslast op [geïntimeerde] . De beperking van art. 164 lid 2 Rv geldt dus niet voor [Persoon 1] .
5.26.
Anders dan [geïntimeerde] meent, kan ten aanzien van de verklaringen van [Persoon 1] en zijn ouders naar het oordeel van het hof niet worden aangenomen dat het gaat om op elkaar afgestemde verklaringen, of te weinig gedetailleerde verklaringen. Verder betoogt [geïntimeerde] tevergeefs dat [Persoon 1] , en daarmee zijn ouders, er belang bij hadden om te ontkennen dat sprake was van een aanrijding, onder meer omdat volgens [geïntimeerde] liegen over de toedracht ernstige gevolgen voor [Persoon 1] kan hebben, met het oog op de verzekeringspremie, het voortzetten van de verzekering, opname in het interne en externe meldingsregister en strafrechtelijke vervolging voor liegen onder ede en doorrijden na een ongeval. Het hof ziet in deze, in algemene bewoordingen gestelde, stellingen van [geïntimeerde] geen reden te twijfelen aan de bruikbaarheid van de verklaringen van [Persoon 1] en zijn ouders. Aan dit oordeel doet niet af dat, naar nu vaststaat, zijdens [Persoon 1] aanvankelijk onjuist is verklaard over het voertuig waarin hij reed ten tijde van het voorval en daaraan veroorzaakte schade (zie o.m. 3.6, 3.7 en 5.5 hiervoor). [Persoon 1] en zijn ouders hebben van meet af aan verklaard dat in het geheel geen aanrijding heeft plaatsgevonden en dat betreft de kern van de zaak.
5.27.
[geïntimeerde] stelt dat de verklaringen van [Persoon 1] en zijn ouders ‘niet uitsluiten’ dat de auto van [Persoon 1] [geïntimeerde] heeft geraakt. In dit verband betoogt [geïntimeerde] dat een scenario mogelijk is waarbij [Persoon 1] en/of zijn ouders niet hebben gemerkt dat er contact is geweest tussen de auto en [geïntimeerde] . ‘Het is immers een grote auto en vanuit de auto in zittende positie kun je de banden van de auto niet zien. Je kunt dan dus ook niet zien of er contact is tussen het onderlichaam van [geïntimeerde] en de banden’, aldus [geïntimeerde] (zie onder meer onder 40 van de memorie van antwoord in principaal appel). Ook de rechtbank heeft overwogen dat onvoldoende gewicht in de schaal legt dat er volgens de verklaringen van [Persoon 1] en moeder [Persoon 1] géén contact is geweest tussen de auto en [geïntimeerde] . ‘Er kan sprake zijn geweest van zodanig licht contact dat zij dat als bestuurder en passagier van de auto niet opgemerkt hebben en ook dat zij, gelet op hun positie in de auto, geen goed zicht hebben gehad op wat zich vlak voor de auto heeft afgespeeld’, aldus 4.20 van het vonnis.
5.28.
InShared heeft tegen voormelde bewijsredenering aangevoerd dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de waarnemingen van [Persoon 1] en zijn ouders niet juist zijn geweest. Dat onderschrijft het hof. Het hof heeft hierbij in ogenschouw genomen dat [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat hij twee keer is aangereden, dat er over zijn voet is gereden en dat hij ten val is gekomen (vgl. 4.21 van het vonnis). Onder ede heeft [geïntimeerde] verklaard dat het volgens hem opzet was. Hij heeft ook verklaard dat de bestuurder achteruit is gereden voordat deze hem een tweede keer aanreed. Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde] herhaald dat hij meer dan één keer is aangereden. Nu naar eigen zeggen van [geïntimeerde] sprake was van opzet, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat zowel de bestuurder als de passagiers het contact met de auto mogelijk niet hebben opgemerkt. Voorts heeft InShared terecht erop gewezen dat de rechtbank de verklaring van vader [Persoon 1] niet heeft besproken. Ook vader [Persoon 1] heeft onder ede bevestigd dat geen aanrijding heeft plaatsgevonden. Eerder had hij in zijn schriftelijke verklaring al verklaard ‘Ik heb (…) niet gezien dat er enig contact is geweest tussen de auto en de voetganger. Ook is de voetganger nooit gevallen of uit balans geraakt terwijl hij in de buurt was van de auto.’
5.29.
Het hof komt tot een afronding. Moeder [Persoon 1] heeft onder ede verklaard ‘We reden stapvoets en stonden na elke stap stil. (…) Volgens mij heeft de auto meneer niet geraakt. Meneer hinkelde niet, hij liep gewoon naar de bestuurderskant. (…) Hij was ook niet in de buurt van het wiel. Hij stond aan de voorkant van de auto.’ Vader [Persoon 1] heeft onder ede verklaard ‘Ik heb niet gezien dat er iemand op de motorkap heeft gelegen. Naar mijn weten is er niet achteruit gereden.’ [Persoon 1] heeft onder ede verklaard ‘Ik was stapvoets vooruit aan het rijden. [geïntimeerde] stopt voor mijn auto en begint heel uitbundig te reageren, dat ik hem de ruimte moet geven. Hij stopt voor mijn auto op een afstand van ongeveer twintig á dertig centimeter. (…) De heer [geïntimeerde] stond als eerste stil. Toen ik zag dat hij niet meer bewoog, stopte ik direct. (…) U vraagt mij of de heer [geïntimeerde] ten val is gekomen. Nee, dat is niet zo. U vraagt mij of de heer [geïntimeerde] op enig moment fysiek aangeslagen leek, bijvoorbeeld dat hij aan het hinken was. Nee, dat is niet zo.’
5.30.
InShared heeft met de voormelde verklaringen van [Persoon 1] en zijn ouders, in onderling verband en samenhang beschouwd, serieuze twijfel gezaaid over het door [geïntimeerde] gestelde feit dat zich op 6 december 2017 rond 17:10 uur een aanrijding heeft voorgedaan tussen de auto van [Persoon 1] en [geïntimeerde] . InShared is dus in het tegenbewijs geslaagd. Daardoor valt de balans niet (meer) in het voordeel van [geïntimeerde] uit.
Geen (nadere) bewijslevering
5.31.
Al het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] in beginsel weer van vooraf aan moet beginnen omdat het bewijs van de aanrijding niet is geleverd. [geïntimeerde] heeft ook bewijs aangeboden. Dat bewijsaanbod passeert het hof echter omdat het bewijsaanbod niet voldoende specifiek en terzake dienend is. Dat licht het hof als volgt toe.
5.32.
Het hof moet, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, bij de vraag of een bewijsaanbod aan de eisen voldoet, letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en op het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal daarom van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft. In dit geval, waarin schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd en door de rechtbank ook reeds getuigen zijn gehoord bij wege van een voorlopig getuigenverhoor, brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en terzake dienend moet zijn naar het oordeel van het hof mee dat nader moest worden vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. [geïntimeerde] heeft echter slechts met een algemeen bewijsaanbod volstaan. Dat is in de gegeven omstandigheden niet toereikend.
5.33.
Voor de volledigheid voegt het hof aan het voorgaande toe dat [geïntimeerde] heeft aangeboden om [Persoon 5] als getuige te horen, om duidelijkheid te krijgen over de reden waarom [Persoon 5] bij het voorlopig getuigenverhoor niet is gehoord en over diens eerder afgelegde schriftelijke verklaring. Ter zitting in hoger beroep is namens [geïntimeerde] echter (uitdrukkelijk) afstand van het horen van deze getuige gedaan.
Slotsom
5.34.
Bewijslast gaat altijd gepaard met bewijsrisico. Wanneer de partij op wie de bewijslast rust niet slaagt in dat bewijs, komen de door die partij gestelde feiten niet vast te staan en moet de vordering worden afgewezen. Deze situatie doet zich hier voor.
5.35.
Het voorgaande betekent dat de grieven 1 tot en met 6 van InShared slagen. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe. [geïntimeerde] heeft een aanrijding aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] stelt daarnaast in de inleidende dagvaarding, samengevat, dat geen botsing behoeft te worden bewezen en dat de enkele betrokkenheid van [Persoon 1] bij het voorval voor aansprakelijkheid volstaat. Dit betoog slaagt echter niet. [geïntimeerde] heeft dit betoog, tegen de achtergrond van hetgeen in dit arrest verder is overwogen en beslist, onvoldoende toegelicht.
5.36.
Het vonnis kan niet in stand blijven. Ook de grieven 7 en 8 slagen. Bij een afzonderlijke behandeling van de grieven bestaat onvoldoende belang.
In het incidenteel hoger beroep
5.37.
Uit hetgeen hiervoor in het principaal beroep is overwogen, volgt dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet toewijsbaar zijn zodat ook een voorschot op enige schadevergoeding niet kan worden toegewezen. Daardoor bestaat onvoldoende belang bij de behandeling van de grieven in het incidenteel hoger beroep.
Proceskosten in het principaal en het incidenteel hoger beroep
5.38.
De grieven in het principaal hoger beroep slagen en de grieven in het incidenteel hoger beroep treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover het betreft de beslissing onder 5.1 tot en met 5.5 van het bestreden vonnis. Voor de leesbaarheid zal het hof het vonnis integraal vernietigen en hierna een nieuw dictum formuleren.
5.39.
[geïntimeerde] is in hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in beide instanties. Het hof stelt deze kosten aan de zijde van InShared als volgt vast, waarbij het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde] de getuigentaxe van [Persoon 6] heeft voldaan, althans zal voldoen.
eerste aanleg en voorlopig getuigenverhoor
- explootkosten € 106,04
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (tarief II (€ 563) × 2 punten)
- getuigenverhoor € 1.226,00 (tarief II (€ 563) × 2 punten en getuigentaxe € 100)
Totaal € 3.134,04
principaal hoger beroep
- griffierecht € 783
- salaris advocaat € 2.428 (tarief II (€ 1.214) × 2 punten)
Totaal € 3.211
incidenteel hoger beroep
- salaris advocaat € 1.214 (tarief II (€ 1.214) × 2 punten × 0,5)
Totaal € 1.214ECLI:NL:GHAMS:2024:3081