Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 170320 Hof wijst, hangende bodemzaak, voorlopig getuigenverhoor m.b.t. toedracht van aanrijding tussen twee fietsers toe

GHAMS 170320 Hof wijst, hangende bodemzaak, voorlopig getuigenverhoor m.b.t. toedracht van aanrijding tussen twee fietsers toe

in vervolg op rbnho-170419-frontale-botsing-op-fietspad-geen-gebrekkig-fietspad-geen-od-provincie-fietser-had-snelheid-moeten-aanpassen-rekening-houdend-met-tegenliggers

Beoordeling

2.1.
Samengevat en – voor zover in deze procedure van belang – gaat het in deze zaak om het volgende.
( a) Op 29 augustus 2013 is [verzoeker] als fietser in de gemeente Bloemendaal frontaal in botsing gekomen met een hem tegemoetkomende fietser, [A] (verder: [A] ). Ten gevolge van dit ongeval heeft [verzoeker] letsel opgelopen aan zijn rechter onderarm.
( b) De Provincie is de ter plaatse verantwoordelijke wegbeheerder. Achmea is de WA-verzekeraar van de Provincie.
( c) [verzoeker] heeft de Provincie en Achmea aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade, welke aansprakelijkheid van de hand is gewezen.
( d) [verzoeker] heeft een rapport laten uitbrengen door [X] Ongevallenanalyse (verder: [X] ), Achmea door [Y] Verkeers Ongevallen Analyse (verder: MVOA). MVOA heeft in het kader van het door haar uitgevoerde onderzoek getuigen gehoord, onder anderen [A] , [B] (verder ook: de heer [B] ) en diens echtgenote (verder ook: mevrouw [B] ).
( e) Bij inleidende dagvaarding van 18 april 2018 heeft [verzoeker] de Provincie en Achmea gedaagd voor de rechtbank Noord-Holland en een verklaring voor recht gevorderd, kort gezegd, dat de Provincie primair op grond van art. 6:174 BW en subsidiair op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is jegens [verzoeker] en dat de Provincie en Achmea gehouden zijn de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade als gevolg van voormeld ongeval te vergoeden, op te maken bij staat, met rente en kosten, waaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht van [X] .
( f) Na verweer van de Provincie en Achmea heeft de rechtbank de vorderingen bij vonnis van 17 april 2019 afgewezen en [verzoeker] in de proceskosten verwezen.
( g) [verzoeker] is bij dagvaarding van 10 juli 2019 tegen voormeld vonnis in appel gekomen. De Provincie en Achmea zijn in dat geding, bekend onder zaaknummer 200.272.809/01, verschenen. Er is in die zaak nog niet van grieven gediend.

2.2.
Mede omdat de rechtbank in het bestreden vonnis naar zijn oordeel te veel waarde heeft gehecht aan de in het rapport van MVOA vervatte getuigenverklaringen van [A] en de heer en mevrouw [B] , wenst [verzoeker] thans in het door hem verzochte voorlopig getuigenverhoor de navolgende getuigen te horen over de toedracht van het ongeval: zichzelf, [A] , de heer en mevrouw [B] en [C] , van wie hij in eerste aanleg een WhatsApp bericht heeft overgelegd.

2.3.
Het verzoek is, als gegrond op de wet (art. 186 lid 2 Rv) en overigens door de Provincie en Achmea niet weersproken, toewijsbaar als na te melden.

2.4.
Op eenparig verzoek van partijen heeft het hof voormelde appelprocedure op de slaaprol geplaatst in afwachting van de resultaten van de bewijslevering. ECLI:NL:GHAMS:2020:872