GHARL 290920 Hoger beroep tegen gewijzigde vraagstelling voor deskundige ontvankelijk; vaststelling vraagstelling tzv SL laesie pols bij hoger in bed zetten patiente zkh
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 290920 Hoger beroep tegen gewijzigde vraagstelling voor deskundige ontvankelijk; vaststelling vraagstelling tzv SL laesie pols bij hoger in bed zetten patiente zkh
3
De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Tussen partijen is in geschil of [verweerster] , destijds als verpleegkundige in dienst van St. Antonius, tijdens een nachtdienst in het ziekenhuis in maart 2015 een arbeidsongeval is overkomen als gevolg waarvan zij letsel aan haar pols heeft opgelopen. [verweerster] heeft St. Antonius aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde geleden schade en heeft over de aansprakelijkheidsvraag een deelgeschil aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. St. Antonius c.s. heeft vervolgens bij de rechtbank een tweetal verzoeken ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en tot een bevel voorlopig deskundigenbericht. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is door de rechtbank toegewezen. In de beschikking van 7 augustus 2019 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank ook het verzoek tot een bevel voorlopig deskundigenbericht toegewezen. De rechtbank heeft daarbij niet de door St. Antonius c.s. in haar verzoekschrift voorgestelde specifieke vraagstelling overgenomen, maar heeft voor de (standaard) IWMD-vraagstelling gekozen.
3.2
St. Antonius c.s. kan zich niet vinden in de door de rechtbank opgenomen vraagstelling, reden waarom zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Tussen partijen is in hoger beroep enkel in geschil de vraag of St. Antonius c.s. ontvankelijk is in het hoger beroep en indien dat het geval is, welke vraagstelling aan de deskundige moet worden voorgelegd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.3
Anders dan [verweerster] aanvoert, is het hof van oordeel dat St. Antonius c.s. ontvankelijk is in haar hoger beroep. Hoewel het verzoek van St. Antonius c.s. tot een voorlopig deskundigenbericht op zichzelf is toegewezen, is de rechtbank daarbij afgeweken van de door St. Antonius c.s. voorgestelde specifieke vraagstelling voor de deskundige. In zoverre is het verzoek van St. Antonius (gedeeltelijk) afgewezen, zodat zij tegen dit deel van de beschikking hoger beroep kan instellen. Volgens de parlementaire geschiedenis van artikel 204 lid 2 Rv is hoger beroep ook mogelijk wanneer het verzoek ten dele wordt afgewezen (bijvoorbeeld wat betreft bepaalde getuigen of verzochte deskundigen), waarbij het hoger beroep zich beperkt tot het afgewezen gedeelte van het verzoek 1. Naar het oordeel van het hof kan hieronder ook worden begrepen een afwijzing van (bepaalde) voorgestelde vragen aan de deskundige.
Vraagstelling aan de deskundige
3.4
St. Antonius c.s. verzoekt het hof om wijziging van de vraagstelling aan de deskundige. Het hof zal dit verzoek toewijzen, zij het dat het hof voor de eerste twee vragen van St. Antonius c.s. een alternatieve vraagstelling zal formuleren. Het hof licht een en ander hieronder toe.
3.5
St. Antonius c.s. heeft om een voorlopig deskundigenbericht verzocht omdat zij twijfel heeft over de oorzaak van het letsel dat [verweerster] aan haar pols heeft opgelopen, gelet op de aard van het letsel en het door [verweerster] beschreven ongevalsmechanisme. St. Antonius c.s. wil met behulp van een voorlopig deskundigenbericht door een plastisch chirurg haar rechtspositie met betrekking tot haar (mogelijke) aansprakelijkheid jegens [verweerster] beter kunnen inschatten. Nu het voorlopig deskundigenbericht mede tot doel heeft om meer duidelijkheid te verkrijgen over de toedracht van het letsel van [verweerster] , is de IWMD-vraagstelling in deze zaak naar het oordeel van het hof te uitgebreid en te weinig specifiek. De regiefunctie van de rechtbank waarnaar [verweerster] verwijst, speelt in dit geval een minder grote rol nu het hier een voorlopig deskundigenbericht betreft op verzoek van St. Antonius c.s. met als doel om St. Antonius c.s. beter in staat te stellen haar (bewijs)positie ten opzichte van [verweerster] te bepalen.
3.6
Met [verweerster] acht het hof de in het oorspronkelijk verzoekschrift voorgestelde vragen 1 en 2 van St. Antonius c.s. minder geschikt om voor te leggen aan de deskundige. De vragen 1 en 2 overlappen elkaar deels en vraag 1 acht het hof juridisch gezien niet geheel zuiver geformuleerd. Het hof zal daarom de vragen 1 en 2 anders formuleren. De vragen 3 tot en met 6 van St. Antonius c.s. zullen nagenoeg ongewijzigd worden overgenomen.
3.7
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van St. Antonius c.s. slaagt en dat het hof de vraagstelling van de rechtbank zal wijzigen in de volgende vraagstelling:
Op 17 november 2015 is vastgesteld dat bij [verweerster] sprake was van een SL-laesie. [verweerster] stelt dat deze laesie is opgetreden toen zij, op 30 maart 2015, met een collega verpleegkundige een patiënte hogerop in bed wilde zetten met behulp van een zogeheten Betsy. Hoe waarschijnlijk acht u dat op medisch-technische gronden op uw vakgebied? Kunt u uw antwoord motiveren?
Kan de SL-laesie zijn ontstaan door een ander incident (of trauma) in de periode maart-november 2015? Hoe waarschijnlijk acht u dat?
Kunt u de medische behandeling van de SL-laesie beschrijven? Wat is het (te verwachten) resultaat van de behandeling?
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij [verweerster] in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de tilactie op 30 maart 2015?
Is sprake van een medische eindtoestand? Waarom wel/niet?
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen, die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, los van de tilactie (denk aan pre-existente problematiek, of het verkeersongeval dat [verweerster] in november 2016 had, zie productie 2 (arbeidsdeskundig onderzoek) bij het verzoekschrift van St. Antonius c.s. van 5 december 2018)?
3.8
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal het hof [verweerster] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. ECLI:NL:GHARL:2020:7796