Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 300119 geen letsel; leidt verzoek voorlopig getuigenverhoor daadwerkelijke verstoring strafzaak?

GHARL 300119 geen letsel; leidt verzoek voorlopig getuigenverhoor daadwerkelijke verstoring strafzaak?

2.5
Het hof overweegt als volgt. De verweren van Box Consultants c.s. dat de Staat geen belanghebbende is en in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, liggen na verwijzing niet aan dit hof voor, aangezien de beslissingen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch daarover in cassatie niet zijn bestreden. Ten eerste is de vraag aan de orde of het Box Consultants c.s. met het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor uitsluitend te doen is om bewijs te vergaren voor de strafzaak. Voor de beantwoording daarvan gaat het erom of bij summier onderzoek aannemelijk is te achten, gelet op de gebleken omstandigheden en het over en weer aangevoerde, dat het voorlopig getuigenverhoor uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van bewijs voor de strafrechtelijke procedure.

2.6
Het hof is van oordeel dat bij summier onderzoek onvoldoende aannemelijk is geworden dat het voorlopig getuigenverhoor uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van bewijs voor de strafrechtelijke procedure. Box Consultants c.s. heeft vanaf het inleidende verzoekschrift gesteld dat zij vermoedde dat [belanghebbende] haar doelbewust schade heeft willen toebrengen door het versturen van een valse brief (‘de IRS-brief’) en dat zij bewijs wenst te vergaren met betrekking tot de (verdere) betrokkenheid en precieze handelwijze van [belanghebbende] en eventuele derden, het bestaan en de omvang van de schade die Box Consultants c.s. lijdt en het bestaan en de omvang van het causale verband tussen de gedragingen van [belanghebbende] en eventuele derden en de schade. Zij heeft aangevoerd in civielrechtelijke procedures haar rechten tegenover [belanghebbende] te willen uitoefenen. Dat [belanghebbende] inmiddels heeft erkend dat hij de schrijver is van de - dus valse - IRS-brief, ontneemt aan Box Consultants c.s. niet haar belang om te onderzoeken wie bij het opstellen daarvan nog meer waren betrokken, wat er met die brief is gebeurd, wie daarvan hebben kennis genomen en welke schade zij daardoor heeft geleden. Box Consultants c.s. zal voor de bescherming van haar bedrijfsdebiet, welk belang zich, mede gezien de vertrouwelijke aard van haar bedrijfsvoering, opdringt, aangewezen zijn op civielrechtelijke vorderingen jegens [belanghebbende] en eventuele derden. Ook voor het verhalen van haar schade zal zij in beginsel aangewezen zijn op civielrechtelijke vorderingen. In dat licht acht het hof onvoldoende aannemelijk dat zij uitsluitend voor het verkrijgen van bewijs voor de strafrechtelijke procedure een voorlopig getuigenverhoor heeft geëntameerd.

2.7
Ten tweede is de vraag aan de orde of het horen van de door Box Consultants c.s. genoemde getuigen zal leiden tot een daadwerkelijke verstoring van het onderzoek dat plaatsvindt in de strafrechtelijke procedure. Het hof kan bij de huidige stand van zaken niet vaststellen dat sprake zal zijn van een daadwerkelijke verstoring. Box Consultants c.s. heeft gesteld dat het strafrechtelijke (voor)onderzoek is geëindigd in augustus 2017 en dat de strafzaak sindsdien bij het Openbaar Ministerie ‘op de plank ligt’. De strafzaak tegen [naam] is geseponeerd bij sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie van augustus 2017. In het strafrechtelijke onderzoek jegens Box Consultants c.s. is sinds augustus 2017 niets gebeurd. De ter zitting na verwijzing aanwezige officier van justitie, mw. mr. Poland, heeft verklaard het dossier eerst sinds enkele weken te hebben overgenomen en niet veel te kunnen zeggen over de stand van zaken in de strafzaak. Onduidelijk is dan ook of al dan niet tot verdere vervolging van Box Consultants c.s. zal worden overgegaan. Ter zitting na verwijzing gevraagd waarin de daadwerkelijke verstoring van het strafrechtelijke onderzoek door het horen van de getuigen gelegen zou zijn, heeft de Staat daarop geen concreet antwoord gegeven, anders dan dat het niet wenselijk is dat in een civiel getuigenverhoor getuigen zouden worden bevraagd van wie het horen door de rechter-commissaris in strafzaken niet was toegestaan. Bij gebreke van verdere nadere, concrete informatie, is het hof er niet van overtuigd dat de door de Staat gestelde onwenselijkheid zal leiden tot een daadwerkelijke verstoring van het strafrechtelijke onderzoek en dat het belang dat die verstoring achterwege blijft zo zwaarwegend is dat het belang van Box Consultants c.s. bij het desbetreffende voorlopige getuigenverhoor daarvoor moet wijken. Dat geldt ook voor het verhoor van de betrokken officieren van justitie. Het verhoor van officieren over feitelijkheden is immers – ook in strafzaken – onder omstandigheden mogelijk, zodat het hof geen aanleiding ziet het verzochte verhoor in deze civiele zaak in dit stadium categorisch te weigeren.

2.8
De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsbeschikking van 7 september 2018 geoordeeld (rechtsoverweging 3.8.3, 3.8.4. en 3.8.5.) dat ook aan de rechter ten overstaan van wie het verhoor moet plaatsvinden de bevoegdheid toekomt een getuige niet te horen, als de getuige uitsluitend iets kan verklaren dat van belang is voor de strafzaak en niet iets dat van belang is voor het eventuele geding bij de burgerlijke rechter. Ook heeft die rechter de bevoegdheid te beletten dat vragen worden beantwoord. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat het onvoldoende aanwijzingen heeft dat het horen van de getuigen zal leiden tot een daadwerkelijke verstoring van de strafzaak. Het hof acht zich, bij gebreke van een concreet daarop gericht debat, niet in staat om per getuige, per onderwerp en per vraag te beoordelen of desondanks een zwaarwegend belang aan (delen van) het verhoor in de weg staat. Daarom zal het verzochte voorlopige getuigenverhoor worden toegestaan zoals hieronder vermeld. Dit laat onverlet de door de Hoge Raad genoemde bevoegdheid van de rechter ten overstaan van wie het verhoor moet plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor het verhoor van de officieren van justitie.

2.9
Het vorenstaande betekent voor de grieven die de Staat in zijn beroepschrift heeft geformuleerd het volgende. Grief 2 en grief 5 falen. Het is niet voldoende aannemelijk dat het voorlopige getuigenverhoor uitsluitend is gevraagd met het oog op het strafgeding, althans dat het niet is gevraagd met het oog op een geding voor de burgerlijke rechter. Grief 1 faalt eveneens. Het toestaan van dit civielrechtelijke voorlopig getuigenverhoor is niet in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De Hoge Raad heeft immers geoordeeld (onder 3.6.6 van de verwijzingsbeschikking) dat de enkele omstandigheid dat in het voorlopig getuigenverhoor dezelfde vragen aan de orde (kunnen) komen of dezelfde feiten (kunnen) worden onderzocht als in een procedure bij een andere rechter, geen grond kan zijn voor afwijzing van het verzoek. Dat brengt dan ook mee dat het feit dat de rechter in de andere procedure (vooralsnog) het horen van getuigen omtrent die vragen heeft afgewezen, evenmin op zichzelf voldoende grond is voor het afwijzen van het verzoek. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is dan ook geen rechtsmiddel ten aanzien van de beslissingen van de rechter-commissaris in strafzaken, dan wel de rechtbank in bezwaar op die beslissing. Grief 3 faalt aangezien het hof onvoldoende aanwijzingen heeft dat van een daadwerkelijke verstoring van de strafzaak sprake zal zijn. Grief 4 faalt omdat Box Consultants c.s. wel een belang heeft bij het onderzoeken van de vraag wat er met de IRS-brief is gebeurd en op voorhand niet evident is dat de getuigen daarover niets kunnen verklaren; ten aanzien van de getuigen [naam getuige 8] en [naam getuige 9] heeft Box Consultants c.s. verklaard alleen die vragen te hebben mogen stellen die voor de strafzaak van belang waren en die de rechter-commissaris toestond, maar niet op de civielrechtelijke aspecten te hebben kunnen doorvragen. Het daardoor gestelde belang is voldoende, zodat niet gezegd kan worden dat Box Consultants c.s. geen belang heeft bij het horen van deze getuigen als bedoeld in artikel 3:303 BW. Grief 6 faalt ook. Het is bij het toewijzen van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet aan de rechter om een ‘duidelijk en vastomlijnd probandum’ in zijn beschikking te formuleren. Evenmin is de rechter gehouden het aantal getuigen te beperken. Onder 7.7.2 van het beroepschrift heeft de Staat verzocht om in die zin een beperking aan te brengen in de vragen dan wel de bewijsthema’s, dat ‘de te bewijzen feiten in ieder geval geen betrekking kunnen hebben of verband mogen houden met de in paragraaf 7.3.2 van dit beroepschrift genoemde onderwerpen’. In paragraaf 7.3.2. heeft de Staat echter geen onderwerpen genoemd, afgezien van ‘een te voeren geding voor een strafrechter ( ... )’. Dat is onvoldoende specifiek.

2.10.
De conclusie is dan ook dat het hoger beroep faalt. De beschikking van de kantonrechter van 15 mei 2017 zal worden bekrachtigd. Het hof zal zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zodat Box Consultants c.s. bij de behandeling van zijn incidenteel hoger beroep geen verder belang meer heeft. ECLI:NL:GHARL:2019:846