Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 011220 bewijsopdracht ten aanzien van toedracht ongeval/mishandeling bij discotheek

GHSHE 011220 bewijsopdracht ten aanzien van toedracht ongeval/mishandeling bij discotheek

De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] stelt dat hij op 24 januari 2015 door de portier van [geïntimeerde] ( [hoofdportier] ) bij de toegangsdeur is geduwd, in een poging niet te vallen een deurpost heeft vastgegrepen en met zijn vingers tussen de deur en het kozijn beklemd is geraakt toen meteen daarna de portier de deur dichtduwde. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 juni 2018 [appellant] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden met betrekking tot de toedracht van het gestelde incident op 24 januari 2015 waaruit is af te leiden dat de bewuste portier bij [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [appellant] heeft op 11 oktober 2018 als getuigen doen horen zichzelf, [getuige 1] en [getuige 2] . In contra-enquête heeft [geïntimeerde] op 31 januari 2019 doen horen de portier, [hoofdportier] . Bij eindvonnis van 13 februari 2019 heeft de rechtbank [appellant] niet geslaagd geoordeeld in het opgedragen bewijs en is de vordering van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat zij voor waar aanneemt dat [appellant] het letsel heeft bekomen zoals door hem gesteld, te weten een duw van de portier en de daarop ontstane gevolgen van beklemming van zijn vingers in de deurpost, toen de portier de deur dichtduwde. Uit die toedracht valt echter, aldus de rechtbank niet zonder meer af te leiden dat de verweten gedraging van de portier onrechtmatig is geweest. [appellant] is tegen dit eindvonnis in hoger beroep gekomen met drie grieven. Met grief één voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat [appellant] op een verhoging stond op het moment dat hij door de portier werd geduwd en dat de rechtbank ten onrechte - impliciet – heeft vastgesteld dat de portier de deur ‘op gebruikelijke wijze sloot’. Met grief twee voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gedragingen van de portier niet onrechtmatig zijn. De derde grief is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.2.
Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaringen zoals afgelegd bij de rechtbank vragen open laten omtrent de door [appellant] gestelde toedracht. Het hof zal daarom [appellant] (overeenkomstig zijn bewijsaanbod tot het doen horen van (dezelfde) getuigen), toelaten tot bewijslevering.

4.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5
De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

5.1.
laat [appellant] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden met betrekking tot de toedracht van het gestelde incident op 24 januari 2015 waaruit is af te leiden dat de bewuste portier bij [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld; ECLI:NL:GHSHE:2020:3690