Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 140420 aanrijding tussen personenauto en vrachtwagen; onvoldoende aanleiding voor deskundigenbericht of getuigenverhoor

GHSHE 140420 geen letsel; aanrijding tussen personenauto en vrachtwagen; na getuigenverkl. niet aannemelijk dat vrachtwagen van rijstrook is gewisseld;
- onvoldoende aanleiding voor deskundigenbericht of getuigenverhoor

Locatie ongeval:  GoogleMaps

Grief 2

( ... ) Naar het oordeel van [appellant] had de kantonrechter hem nog in de gelegenheid kunnen stellen om aan te geven hoe hij alsnog zijn stellingen zou kunnen bewijzen, althans in overleg met partijen, althans ambtshalve op basis van art. 194 Rv kunnen bepalen dat er een deskundige wordt benoemd die naar aanleiding van de schadefoto’s en de verklaringen van partijen en getuigen onderzoek kon doen naar het incident, omdat de verklaringen zo uiteen lopen.

( ... ) Voor de beoordeling van de schuldvraag is in bijna alle gevallen inzicht vereist in het bewegingsverloop van de voertuigen. Dit inzicht is nodig in verband met het beantwoorden van vragen als: met welke snelheid werd er gereden, wie reed er op de verkeerde weghelft en in hoeverre is een bestuurder in de gelegenheid geweest om een aanrijding te voorkomen. Naar het oordeel van [appellant] is er voldoende in het dossier om vast te stellen hoe het incident heeft kunnen plaatsvinden. Er zitten immers foto’s van de schade in het dossier en er bestaat geen discussie over waar het incident zou hebben plaatsgevonden.

( ... ) Mocht Uw Hof van oordeel zijn dat de kantonrechter niet toe gehouden was een deskundige te benoemen dan verzoekt [appellant] Uw Hof alsnog op grond van art. 194 Rv te bepalen dat er een deskundige benoemd wordt om de toedracht van het incident te onderzoeken, althans een verkeersongevallenanalyse te maken. [appellant] blijft immers bij zijn standpunt dat het incident door [geïntimeerde] is ontstaan. Daarnaast staat het vast dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld, waardoor het incident is ontstaan.

Grief 3
“ [appellant] is van oordeel dat hij onterecht in het ongelijk is gesteld, omdat hij immers aanvullend bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat [geïntimeerde] het incident ten onrechte heeft veroorzaakt door van rijstrook te wisselen. Het aanvullend bewijs bestaat uit de verklaringen van [getuige aan de zijde van appellant] van 3 juni 2015 en 15 januari 2018.”

3.10.
[geïntimeerde] heeft zijn verweren uit de eerste aanleg gehandhaafd en aan de hand van de getuigenverklaringen betoogd dat het aan [appellant] opgedragen bewijs niet is geleverd.

3.11.
Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter wat betreft de bewijswaardering (3.5 hiervoor) over en maakt deze tot de zijne. [appellant] heeft het gevraagde bewijs niet geleverd. De verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] levert, zoals de kantonrechter heeft overwogen, geen (onvolledig) bewijs op van het probandum. [getuige aan de zijde van appellant] heeft zijn schriftelijke verklaring en zijn verklaring op het formulier na de aanrijding verder niet onder ede bevestigd. [getuige aan de zijde van appellant] was, naar moet worden aangenomen gezien zijn ten overstaan van de kantonrechter afgelegde verklaring, te ver weg en hij heeft het ongeval niet goed gezien. Uit de verklaring van [getuige aan de zijde van geintimeerde] kan niets relevants worden afgeleid. [geïntimeerde] ontkent de lezing van [appellant] en het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring. Overige relevante informatie, die zou kunnen bijdragen tot het bewijs, is er niet. De conclusie luidt dan ook dat de getuigenverklaring van [appellant] niet strekt ter aanvulling van (onvolledig) bewijs omtrent het probandum, zodat de partijgetuigenverklaring van [appellant] geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren.

3.12.
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.

[appellant] heeft in het bijzonder aangeboden [getuige aan de zijde van appellant] te horen. [getuige aan de zijde van appellant] is al gehoord als getuige. Zijn verklaring is duidelijk daar waar hij heeft verklaard dat hij niet heeft kunnen zien of de vrachtauto de belijning van de weg heeft overschreden. Wat dat betreft is het niet nodig om hem als getuige opnieuw te horen om hem te vragen wat hij heeft bedoeld met zijn verklaring dat hij de vrachtauto naar links of naar rechts zag rijden. In zoverre is het bewijsaanbod dan ook niet ter zake dienend. Voor het overige geldt dat het bewijsaanbod om [getuige aan de zijde van appellant] opnieuw als getuige te horen onvoldoende specifiek is, omdat [appellant] heeft nagelaten om aan te geven wat [getuige aan de zijde van appellant] meer of anders zou kunnen verklaren dan dat hij al heeft gedaan (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817; HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262).

[appellant] heeft ook voorgesteld een deskundige te benoemen. Het hof ziet geen redenen voor nader onderzoek door een deskundige en passeert dit voorstel. [appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) toegelicht dat en waarom een deskundige met bepaalde kennis en ervaring relevante conclusies over de toedracht van de aanrijding (of over de stelling dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld) zou kunnen formuleren op grond van de aard, omvang en ernst van de schade, zoals deze zou kunnen blijken uit onderzoek naar het dossier en (foto’s van) de beschadigde auto van [appellant] . Zonder voldoende toelichting, die ontbreekt, ziet het hof in ieder geval niet in hoe een deskundige zou kunnen beoordelen of [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld.

3.13.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. [appellant] is niet geslaagd in het bewijs. De grieven falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. ECLI:NL:GHSHE:2020:127