Hof Den Haag 290817 verdenking opzettelijke aanrijding; onderdelen getuigenverklaring tegenstrijdig; aanvullend bewijs niet geleverd
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 290817 verdenking opzettelijke aanrijding; onderdelen getuigenverklaring tegenstrijdig; aanvullend bewijs niet geleverd
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof heeft [appellant] bij zijn tussenarrest van 19 juli 2016 toegelaten tot het leveren van aanvullend getuigenbewijs door het horen van getuige [geïntimeerde 2] dat de toedracht van de aanrijding op 7 december 2012 was als volgt:
[appellant] reed met de Mercedes over de Piekstraat, [geïntimeerde 2] kwam hem daar rijdend in de Seat tegemoet. Ieder reed op de voor hem geldende rechter rijbaan. Op de rijbaan lag sneeuw en op een gegeven moment begon de Seat te glijden en hij kwam daarbij op de rijbaan van [appellant] terecht. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen beide auto’s een en ander zoals nader omschreven in de schadeformulieren.
2. [geïntimeerde 2] heeft – na op de eerst bepaalde datum voor het getuigenverhoor niet te zijn verschenen – op 8 december 2016 een getuigenverklaring afgelegd.
3. Het bewijs (inclusief de verklaring van [geïntimeerde 2]) zal het hof beoordelen in het licht van de volgende in de procedure gebleken omstandigheden. In de eerste plaats geldt dat [appellant] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken dat hij in de periode van augustus 2010 tot en met december 2012 ten minste acht keer heeft gemeld bij een aanrijding betrokken te zijn geweest waarbij de bestuurder van het andere voertuig telkens de schuld van de aanrijding op zich heeft genomen en voorts drie inbraken in zijn auto heeft geclaimd. [appellant] heeft ter comparitie in eerste aanleg in strijd met de waarheid vermeld dat hij alle procedures tegen verzekeraars gewonnen heeft, getuige het door De Goudse bij memorie van antwoord overgelegde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2011. Uit dit vonnis volgt dat de rechtbank de stelling van de tegenpartij in die procedure (een verzekeraar) inhoudende dat sprake was van ten onrechte geclaimde diefstal- en aanrijdingsschade heeft gehonoreerd. Daarnaast heeft De Goudse een rapport van Dekra overgelegd dat is opgemaakt naar aanleiding van het onderhavige voorval, waaruit – kort samengevat – volgt dat het schadebeeld van de betrokken Seat en de auto van [appellant] erop duidt dat beide voertuigen elkaar rechtlijnig, zonder stuurbeweging, geraakt zullen hebben, hetgeen zeer opmerkelijk is omdat men bij een aanrijding/slippen gebruikelijkerwijs door middel van sturen tracht het voertuig onder controle te brengen.
4. Tegenover de hiervoor genoemde omstandigheden, die alle steun geven aan de verdenking dat het gaat om een geënsceneerd voorval, dienen aan de getuigenverklaringen van [appellant] en [geïntimeerde 2] hoge eisen gesteld te worden, waarbij voorts geldt dat de verklaring van [appellant] als partijgetuige slechts kan dienen ter aanvulling van onvolledig bewijs. Ten aanzien van de verklaring van [geïntimeerde 2] geldt, dat deze op onderdelen tegenstrijdig is met zowel het schadeformulier, als de verklaring die hij eerder zelf tegenover Dekra aflegde, als de verklaring van [appellant]. In het bijzonder valt op dat [geïntimeerde 2] verklaart dat het ten tijde van de aanrijding “bijna middag” was en nog licht, terwijl de aanrijding volgens het in het geding gebrachte schadeformulier heeft plaatsgevonden om 20:38 uur, dat wil zeggen (ruim) na zonsondergang. Daarnaast heeft [geïntimeerde 2] tegenover Dekra verklaard dat hij als gevolg van het ongeval zijn spiegel moest vervangen, terwijl hij als getuige verklaarde dat er alleen “wat verf en een rubberstrip” van zijn auto af was. Ten overstaan van Dekra heeft [geïntimeerde 2] verklaard dat hij probeerde te remmen, terwijl hij als getuige heeft verklaard dat hij niet heeft geremd maar heeft geprobeerd te sturen. De verklaring van [geïntimeerde 2] bij Dekra sluit voorts – naar De Goudse terecht opmerkt – in zoverre niet aan op de getuigenverklaring van [appellant], dat zij beiden verklaren vanaf de Piekbrug de Piekstraat te zijn ingereden, in welk geval het niet mogelijk is dat zij elkaar tegemoet zijn gereden. Tot slot geldt dat uit de verklaring van [geïntimeerde 2] lijkt te volgen dat er na het ongeval geen enkele twijfel of discussie was over de schuld van [geïntimeerde 2] aan het voorval. Dit is opvallend, gegeven het feit dat [geïntimeerde 2] en [appellant] elkaar volgens hun stellingen tegemoet reden op een vrij smalle weg, waarbij het donker geweest moet zijn (althans afgaande op de tijd op het schadeformulier) en de auto’s niet langer tegen elkaar stonden toen zij tot stilstand kwamen (naar volgt uit de verklaring van [geïntimeerde 2]). Dat onder die omstandigheden aanstonds duidelijk was dat het [geïntimeerde 2] was die op de weghelft van [appellant] heeft gereden en niet andersom, ligt niet voor de hand, te minder gezien het door Dekra vastgestelde schadebeeld, dat er op wijst dat de auto’s elkaar in een rechte lijn hebben geschampt.
5. Het bovenstaande brengt het hof tot de conclusie dat [appellant] het hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd, hetgeen betekent dat het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door De Goudse in hoger beroep gemaakte kosten, aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 711,= aan griffierecht en € 1.580,= (2 ½ punt in tarief I) aan kosten advocaat, met daarover de wettelijke rente zoals hierna vermeld. ECLI:NL:GHDHA:2017:2402