Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 141113 rugklachten stratenmaker; medisch deskundigenbericht namens wg-er prematuur; belasting in arbeid staat niet vast

Rb Zeeland-West-Brabant 141113 rugklachten stratenmaker; medisch deskundigenbericht namens wg-er prematuur; belasting in arbeid staat niet vast

de beoordeling van de zaak
1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 7 mei 1990 bij [verzoeker] in dienst getreden. Over de exacte inhoud van zijn werkzaamheden verschillen partijen van mening. Vast staat dat [verweerder] (op enig moment) werd ingezet als stratenmaker. In de periode voorafgaand aan de indiensttreding bij [verzoeker] is [verweerder] (onder meer) werkzaam geweest als uiensorteerder.

2.
In 1993 kreeg [verweerder] (onder meer) last van lage rugklachten, waarvoor hij zijn huisarts bezocht en werd doorverwezen naar een fysiotherapeut. In 1997 werd bij hem een discopathie geconstateerd op het niveau L5-S1. In 2001 is [verweerder] uitgevallen in verband met een hernia waaraan hij op 8 november 2001 operatief is behandeld. Na zijn herstel heeft [verweerder] zijn werkzaamheden bij [verzoeker] hervat.

3.
Op 29 oktober 2003 is [verweerder] wederom uitgevallen met rugklachten en werd opnieuw een hernia bij hem vastgesteld. Op 23 maart 2004 is [verweerder] hieraan operatief behandeld. Op 25 augustus 2004 heeft [verweerder] zijn werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis voor vier uur per dag hervat.

4.
Bij brief van 14 september 2004 heeft de bedrijfsarts van [verzoeker] medegedeeld dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren voor [verweerder] binnen het bedrijf van [verzoeker]. Vanaf dat moment heeft [verweerder] geen werkzaamheden meer verricht.

5.
Met ingang van 27 oktober 2004 is [verweerder] door het UWV voor 35-45% arbeidsongeschikt bevonden en heeft het UWV beslist dat [verweerder] arbeids-ongeschikt was voor zijn eigen werk als stratenmaker bij [verzoeker]. [verweerder] heeft hiertegen bezwaar ingediend. Na een bezwaarschriftprocedure is de beslissing van het UWV (met nadere motivering) in stand gelaten.

6.
Bij brieven van 6 oktober 2006 en 16 mei 2007 heeft [verweerder] [verzoeker] aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid en alle schade die hij als gevolg daarvan reeds heeft ondervonden en mogelijk nog zal ondervinden. [verzoeker] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

7.
[verweerder] heeft vervolgens bij de Rechtbank Middelburg, sector kanton, een verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor ingediend met als doel een beeld te krijgen van de omstandigheden waaronder [verweerder] zijn werkzaamheden bij [verzoeker] heeft uitgevoerd. In het kader van dat verzoek hebben voorlopige getuigen-verhoren plaatsgevonden op 26 september 2012 en 16 januari 2013.

8.
[verzoeker] verzoekt thans een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten, met de benoeming van orthopeed dr. Ph.J. Edixhoven, verbonden aan het neuro-orthopaedisch Expertisecentrum Dekkerswald te Groesbeek, en neuroloog dr. M.A.M. Bomhof, verbonden aan het Amphia Ziekenhuis te Breda, als deskundigen met daarbij het verzoek aan deze deskundigen de in het verzoekschrift onder punt 31 voorgestelde vragen schriftelijk te beantwoorden in de vorm van een gemotiveerd en onderbouwd rapport en te bepalen dat [verweerder] de kosten verbonden aan het voorlopig deskundigenbericht dient te voldoen.

9.
[verzoeker] stelt daartoe dat zij, teneinde haar (proces)positie te bepalen, er belang bij heeft dat er een onafhankelijk neurologische en/of orthopedische expertise plaatsvindt teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de klachten die [verweerder] stelt te ondervinden kunnen zijn veroorzaakt door de werkzaamheden bij [verzoeker].

10.
Verder stelt [verzoeker] dat [verweerder] aan de te benoemen deskundige(n) alle relevante medische gegevens dient te verstrekken, in ieder geval de volledige huisartsenkaart alsmede de medische gegevens over de periode 1982 tot en met heden, aangezien [verweerder] in de periode voordat hij in dienst trad bij [verzoeker], werkzaam was bij een uiensorteerder, hetgeen fysiek zware werkzaamheden betroffen.

11.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten. Wel heeft hij verweer gevoerd tegen de door [verzoeker] voorgestelde deskundigen en de door [verzoeker] voorgestelde vraagstelling, in het bijzonder tegen vraag 2.d. [verweerder] heeft verzocht de heer B. Sorgdrager, bedrijfsarts/klinisch arbeidsgeneeskundige, en de heer P.P.F.M. Kuijer, als bewegingswetenschapper verbonden aan de Polikliniek Mens & Arbeid als deskundigen te benoemen en hen de in het verweerschrift onder punt 7.3 voorgestelde vragen voor te leggen en te bepalen dat niet [verweerder], maar [verzoeker] wordt belast met de betaling van het voorschot van de kosten van de deskundigen.

12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] haar verzoek nader toegelicht. [verweerder] heeft zijn verweer eveneens nader toegelicht en heeft hierbij, naar de kantonrechter begrijpt, zijn verweer aangevuld in die zin dat hij zich thans primair op het standpunt stelt dat het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek in dit stadium dient te worden afgewezen, nu de feiten nog niet vaststaan. Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij nog wilden proberen of zij ten aanzien van de te volgen procedure op één lijn zouden kunnen komen. De zaak is vervolgens aangehouden in afwachting van de uitkomst hiervan. Uit voornoemd telefaxbericht van de gemachtigde van [verzoeker] volgt dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. De kantonrechter zal derhalve een beslissing nemen op het onderhavige verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten.

13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 202 Rv kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van een belanghebbende een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen worden bevolen. Een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigen-onderzoek dient in beginsel te worden toegewezen, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen misbruik wordt gemaakt of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 19 december 2003, NJ 2004/584).

14.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [verzoeker] aangevoerd dat zij teneinde haar (proces)positie jegens [verweerder] te kunnen bepalen en ook om de tussen partijen ontstane impasse te doorbreken, er belang bij heeft dat er een onafhankelijke neurologische en/of orthopedische expertise plaatsvindt teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of de klachten die [verweerder] stelt te ondervinden kunnen zijn veroorzaakt door overbelasting door het werken bij [verzoeker]. Het komt er op aan dat [verzoeker] met het onderzoek duidelijkheid wil verkrijgen over de vraag of tussen de door [verweerder] bij [verzoeker] verrichte werkzaamheden en de door hem ondervonden klachten een oorzakelijk verband, in de zin van conditio sine qua non verband, bestaat, en zo ja, in hoeverre de door [verweerder] ondervonden klachten aan de verrichte werkzaamheden zijn toe te rekenen. Naar het oordeel van de kantonrechter is zo’n onderzoek eerst opportuun indien de aard van de werkzaamheden die [verweerder] in de loop der jaren bij [verzoeker] heeft verricht en de omstandigheden waaronder dat is gebeurd vast staan. Pas dan is het immers mogelijk en ook zinvol dat deskundigen hun licht laten schijnen over de te beantwoorden vragen. Nu partijen het oneens zijn over de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden en partijen ten aanzien daarvan bovendien (nog) niet duidelijk stelling hebben genomen, staat allerminst vast welke werkzaamheden onder welke omstandigheden hebben plaatsgevonden. Met het op verzoek van [verweerder] gelastte en inmiddels gehouden voorlopig getuigenverhoor (met het doel om meer duidelijkheid te krijgen over de aard van de werkzaamheden die [verweerder] bij [verzoeker] heeft verricht), is daarmee een aanzet gemaakt, maar de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder zijn daarmee niet vastgesteld. Onder die omstandigheden is een voorlopig deskundigenonderzoek voorbarig.

15.
In de visie van [verzoeker] zouden de deskundigen weliswaar de vragen langs twee sporen dienen te beantwoorden, door aan de deskundigen te verzoeken bij de beantwoording van deze vragen uit te gaan van “de door [verzoeker] erkende belasting zoals deze blijkt uit de stukken in het dossier” en “aan te geven of uw conclusies anders zouden luiden, indien zou worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen namens [verweerder] over die belasting is gesteld zoals is weergegeven in de medische gegevens”, maar dit maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. Daargelaten of uit die stukken en medische gegevens onmisken-baar blijkt wat partijen stellen over de belasting (volgend uit de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden), behoort het niet tot de taak en expertise van te benoemen medisch deskundigen dat uit de veelheid van gegevens in het dossier te distilleren, maar om op basis van de (objectief) vastgestelde aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden, de aard van de klachten en hun arbeids-gerelateerdheid vast te stellen. Bovendien wordt op deze wijze het door [verzoeker] beoogde doel van het deskundigenonderzoek, namelijk om haar (proces)positie te kunnen bepalen door duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de klachten die [verweerder] stelt te ondervinden kunnen zijn veroorzaakt door de werkzaamheden bij [verzoeker], niet bereikt.

16.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat een (kostbaar) deskundigenonderzoek in dit stadium prematuur is. Het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten zal derhalve wegens strijd met een goede procesorde althans zwaarwichtige redenen worden afgewezen.ECLI:NL:RBZWB:2013:10353