RBLIM 160925 verpleegkundige overlijdt na aanval door bewoonster Skaeve Huse; getuigenverhoor niet prematuur en toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 160925 verpleegkundige overlijdt na aanval door bewoonster Skaeve Huse; getuigenverhoor niet prematuur en toegewezen
2De feiten
2.1.
[verzoeker] is nabestaande van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was als verpleegkundig specialist werkzaam bij Mondriaan, toen zij op 15 april 2024 ernstig gewond is geraakt als gevolg van een fysieke aanval door een bewoonster (hierna: [verdachte] ) van een van de huizen binnen het project Skaeve Huse, welke huizen zijn gerealiseerd op/rondom het terrein van Mondriaan ter plaatse. [slachtoffer] is op 23 april 2024 aan haar verwondingen overleden.
2.2.
[slachtoffer] laat haar partner ( [verzoeker] ) en twee minderjarige kinderen achter.
2.3.
[verzoeker] heeft Mondriaan bij brief van 19 december 2024, in de hoedanigheid van werkgever van [slachtoffer] , aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade in verband met het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel en haar overlijden ten gevolge van de schending van de jegens haar in acht te nemen zorgplicht ex artikel 7:658 BW en tevens op grond van artikel 6:162 BW. Mondriaan heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] vraagt de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
3.2.
Volgens [verzoeker] heeft Mondriaan een gevaar zettende situatie gecreëerd voor (mede-)patiënten, medewerkers en bezoekers door de plaatsing van [verdachte] in Skaeve Huse niet zorgvuldig af te wegen en niet te acteren op adviezen en signalen van professionals en/of naasten van [verdachte] en/of op basis van het gedrag van [verdachte] zelf. Het gevaar heeft zich verwezenlijkt met fatale gevolgen voor [slachtoffer] . Met het voorlopig getuigenverhoor wenst [verzoeker] getuigen te bevragen omtrent de feitelijke toedracht en de procedure omtrent de plaatsing in een huis van Skaeve Huse. Zo wenst [verzoeker] meer informatie en duidelijkheid te verkrijgen omtrent het project Skaeve Huse, de plaatsingsprocedure (welke partijen zijn daarbij betrokken, welke criteria worden daarbij gehanteerd, wie speelt welke rol, etc.), de plaatsingsprocedure van [verdachte] (welke feiten zijn daarbij meegenomen/meegewogen, welke risico’s zijn daarbij betrokken, etc.), wat is gedaan met meldingen omtrent [verdachte] nadat zij werd geplaatst en welke afwegingen zijn gemaakt in verband met de veiligheid van werknemers en bezoekers van Mondriaan. [verzoeker] wenst daarbij de volgende personen te horen:
- -
[naam 2] , procesregisseur van het Veiligheidshuis;
- -
[naam 3] , MBA Voorzitter Raad van Bestuur Mondriaan;
- -
[naam 4] , wethouder Welzijn en Zorg Gemeente Heerlen;
- -
[naam 5] , directeur zorg Volwassenen Mondriaan;
- -
[naam 6] , behandelaar van [verdachte] ;
- -
[naam 7] , psycholoog en adviseur zorginnovatie;
- -
[naam 8] , verbalisant van de politie Eenheid Limburg, basisteam Heerlen en wijkagent van de wijk Welten-Benzenrade;
- -
[naam 9] , opzet adviseur van Skaeve Huse;
- -
[naam 10] , vader van [verdachte] ;
- -
[naam 11] , moeder van [verdachte] .
3.3.
Mondriaan verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe – verkort weergegeven – aan dat het verzoek prematuur is en daarmee buitenproportioneel en om die reden in strijd met de goede procesorde, dan wel dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Mondriaan stelt immers zelf de feitelijke informatie over project Skaeve Huse aan [verzoeker] te verstrekken. Nadat Mondriaan reeds op 28 maart 2025 relevante informatie aan [verzoeker] heeft verstrekt (bijlage 1 bij verweerschrift), heeft Mondriaan niets meer van [verzoeker] vernomen. Verder merkt Mondriaan op dat haar medewerkers tot geheimhouding verplicht zijn voor zover het informatie ten aanzien van cliënten/patiënten betreft. Tenslotte stelt Mondriaan niet in te zien op welke manier een verklaring afkomstig van de ouders van [verdachte] kan bijdragen aan de waarheidsvinding aangezien zij reeds in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een verklaring hebben afgelegd.
4De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 196 lid 1 Rv kan de rechter voordat een zaak aanhangig is, of als het geding aanhangig is gemaakt, voordat de zaak op de rol is ingeschreven, op verzoek van een belanghebbende één of meer voorlopige bewijsverrichtingen bevelen. Het verzoekschrift is ingekomen op 22 mei 2025, en voorafgaand aan de indiening van dit verzoekschrift is geen bodemzaak aanhangig gemaakt. [verzoeker] kan daarom in zijn verzoek worden ontvangen.
Toetsingskader
4.2.
Een voorlopig getuigenverhoor heeft als doel om de verzoeker ervan in staat te stellen opheldering te verkrijgen over de – wellicht nog niet precies bekende – feiten en omstandigheden waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben. Om zo zijn positie beter te kunnen beoordelen. Niet vereist is dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor.
4.3.
Indien het verzoek voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, heeft de verzoeker in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Dat is anders indien de rechter van oordeel is dat de verlangde informatie niet voldoende bepaald is, de verzoeker onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek, het verzoek in strijd is met de goede procesorde, er sprake is van misbruik van bevoegdheid of andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen de voorlopige bewijsverrichting (artikel 196 lid 2 Rv). Als geen van deze situaties zich voordoet en het verzoek verder aan alle eisen voldoet, dan wordt het verzoek toegewezen.
Beoordeling van het verzoek
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet worden toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
[verzoeker] heeft genoegzaam toegelicht dat het gevraagde voorlopig getuigenverhoor als doel heeft om hem in staat te stellen opheldering te verkrijgen over de feiten omtrent de toedracht en de procedure omtrent de plaatsing in een huis van Skaeve Huse zodat hij kan beoordelen of en in hoeverre Mondriaan haar zorgplicht heeft geschonden, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Mondriaan wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het verzoek prematuur is en dus in strijd met de goede procesorde, dan wel dat sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. Van [verzoeker] kan niet worden geëist dat hij bij zijn onderzoek naar de relevante feiten voorafgaand aan een eventuele procedure volstaat met het stellen van (nadere) vragen aan Mondriaan. Ook kan niet van hem worden verlangd dat hij (nadere) informatie bij Mondriaan opvraagt en/of met Mondriaan (daarover) in gesprek gaat alvorens hij om een voorlopig getuigenverhoor zou mogen vragen. Een dergelijk beperking op het recht op een voorlopig getuigenverhoor volgt uit de tekst noch de bedoeling van de wet.
4.6.
Verder kan en mag de kantonrechter in het kader van dit verzoek niet vooruitlopen op wat getuigen, mede gelet op het beroepsgeheim wel of niet kunnen of zullen verklaren en in hoeverre een getuigenverklaring nog iets kan toevoegen aan reeds afgelegde verklaringen, bijvoorbeeld in het kader van de strafrechtelijke procedure.
4.7.
Het bestaan van andere afwijzingsgronden is ook niet gebleken. Het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor zal daarom worden toegewezen.
Het verdere verloop van de procedure
4.8.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld ten minste 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
4.9.
Omdat de advocaat van Mondriaan al in het bezit is van het verzoekschrift en een afschrift van deze beschikking ontvangt, is [verzoeker] niet gehouden Mondriaan een afschrift van deze stukken te verstrekken.
4.10.
Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging. Rechtbank Limburg 16 september 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:9504