Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 280825 afwijzing getuigenverhoor n.a.v. affectieve relatie v oogarts met toenmalig partner verzoeker; vordering in hoofdzaak heeft geen kans van slagen

RBNHO 280825 afwijzing getuigenverhoor n.a.v. affectieve relatie v oogarts met toenmalig partner verzoeker; vordering in hoofdzaak heeft geen kans van slagen

2De uitgangspunten

2.1.

[verweerder] is oogarts en heeft in die hoedanigheid in de periode tussen begin 2003 en eind 2008 de destijds minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) onder behandeling gehad.

2.2.

[minderjarige] is de dochter van [verzoeker] en mevrouw [moeder] (hierna: [moeder] ). De relatie tussen [verzoeker] en [moeder] is inmiddels verbroken.

3Het verzoek

3.1.

[verzoeker] verzoekt dat de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor beveelt.

3.2.

[verzoeker] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. In de periode dat [minderjarige] bij [verweerder] onder behandeling was, hadden [verweerder] en [moeder] een affectieve relatie met elkaar. [verweerder] heeft hierdoor onrechtmatig zowel jegens [verzoeker] als jegens [minderjarige] gehandeld, waardoor zij schade hebben geleden. [verzoeker] wil zijn schade op [verweerder] verhalen, maar [verweerder] ontkent dat hij met mevrouw [moeder] een affectieve relatie heeft gehad. Gelet op de betwisting van [verweerder] , heeft [verzoeker] recht en belang om ter voorbereiding op een jegens [verweerder] op te starten juridische procedure door middel van een getuigenverhoor bewijs te verkrijgen van het onrechtmatig handelen van [verweerder] en van de schade.

4Het verweer

4.1.

[verweerder] voert als verweer dat de kantonrechter niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Daarnaast stelt [verweerder] dat het verzoek van [verzoeker] niet aan de wettelijke eisen voldoet en daarom moet worden toegewezen.

5De beoordeling


[verzoeker] heeft het verzoek alleen voor zichzelf ingesteld

5.1.

[verzoeker] stelt dat zowel hij als [minderjarige] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van [verweerder] . Uit het verzoekschrift blijkt echter niet dat [verzoeker] zijn verzoek mede namens [minderjarige] heeft gedaan. Evenmin heeft [verzoeker] verklaard dat hij door de inmiddels meerderjarige [minderjarige] gemachtigd is om namens haar in rechte op te treden. Ook is niet gebleken dat zij op de hoogte is van deze procedure. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [verzoeker] het verzoekschrift enkel voor zichzelf heeft ingediend.
De kantonrechter is bevoegd

5.2.

De kantonrechter dient te beoordelen of hij bevoegd is om te beslissen op het verzoek. Dit is het geval als de kantonrechter vermoedelijk bevoegd zal zijn van de hoofdzaak kennis te nemen als deze aanhangig wordt gemaakt1.

5.3.

De kantonrechter acht zich bevoegd om op het verzoek te beslissen. Bij de huidige stand van zaken gaat de kantonrechter er van uit dat hij ook bevoegd zal zijn om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. De wet bepaalt namelijk dat tot de door de kantonrechter te berechten zaken zien op geschillen die zien op een geldvordering van maximaal € 25.000,00.2

5.4.

Op de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025 heeft [verzoeker] desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat hij zijn eventueel in de hoofdzaak in te stellen schadevordering op [verweerder] beperkt tot € 25.000,00. Dit brengt mee dat de kantonrechter ook bevoegd is om op onderhavig verzoek te beslissen. De kantonrechter verwerpt daarom het bevoegdheidsverweer van [verweerder] . De kantonrechter komt daarmee toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

De kantonrechter zal het verzoek afwijzen

5.5.

Voordat een zaak (hierna: hoofdzaak) aanhangig is, kan de rechter op verzoek van een belanghebbende een of meer voorlopige bewijsverrichtingen, zoals een voorlopig getuigenverhoor, bevelen.3 De rechter wijst het verzoek echter af, als hij van oordeel is dat de betreffende verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzochte voorlopig getuigenverhoor.4 In dit geval is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzochte getuigenverhoor. Daarom zal de kantonrechter het verzoek afwijzen. De kantonrechter legt hierna uit waarop hij dit oordeel en deze beslissing baseert.

heeft onvoldoende belang

5.6.

Volgens rechtspraak van de Hoge Raad moet een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wegens onvoldoende belang worden afgewezen, indien de voorgenomen vordering in de hoofdzaak geen kans van slagen heeft.5

5.7.

Op basis van hetgeen [verzoeker] ter onderbouwing in deze procedure heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de door [verzoeker] voorgenomen jegens [verweerder] in te stellen vordering (de hoofdzaak) geen kans van slagen heeft. De kantonrechter legt uit waarom.

5.8.

Als een dokter een affectieve relatie heeft met een vrouw, die al een partner heeft, is dat op zichzelf in juridische zin niet onrechtmatig jegens de partner van de desbetreffende vrouw. Ook niet als, zoals in dit geval, de dokter de behandelend arts is van het minderjarig kind van de vrouw en haar partner.

5.9.

Ook als veronderstellenderwijs moet worden aangenomen dat, zoals [verzoeker] stelt en [verweerder] betwist, [verweerder] jarenlang een affectieve relatie zou hebben gehad met [moeder] , heeft [verweerder] daarmee niet onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld. Van een aanspraak tot vergoeding van schade is daarom geen sprake. Bijkomende bijzondere omstandigheden, die in een eventuele hoofdzaak tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, heeft [verzoeker] niet aangevoerd.

5.10.

Nog afgezien van het voorgaande heeft [verzoeker] op geen enkele manier duidelijk gemaakt welke schade hij als gevolg van één en ander zou (kunnen) hebben geleden.

5.11.

De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen.

5.12.

De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt.

1Zie artikel 197 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

2Zie artikel 93 onder a Rv

3Zie artikel 196 lid 1 Rv

4Zie artikel 196 lid 2 Rv

5Zie HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:727

 

Rechtbank Noord-Holland 28 augustus 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:9687