Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 020322 Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor tzv blootstelling aan blubberachtige substantie tijdens detentie toegewezen

RBROT 020322 Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor tzv blootstelling aan blubberachtige substantie tijdens detentie toegewezen

2.
Het geschil
2.1

[verzoeker] verzoekt een voorlopig getuigenverhoor te bevelen en wenst de volgende personen als getuige te laten horen:
-[naam 2], medewerker arbeid “poedercoaterij” PI De Schie;
- [naam 3], penitentiair medewerker;
- [naam 4], General Manager van [naam bedrijf];
- [naam 5], plv. vestigingsdirecteur PI De Schie.

2.2
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. [verzoeker] heeft tijdens zijn detentie in de PI De Schie te Rotterdam werkzaamheden in opdracht van De Staat moeten verrichten, waarbij hij op 1 november 2017 bij het werken in een reservoir met onbekende substantie buiten bewustzijn is geraakt. [verzoeker] had nadien last van misselijkheid en knie(huid)klachten. Alvorens eventueel een juridische procedure tegen De Staat te starten – strekkende tot vergoeding van de door hem geleden materiële/immateriële schade als gevolg van de blootstelling aan een blubberachtige substantie – wenst [verzoeker] meer duidelijkheid krijgen over de samenstelling van deze blubberachtige substantie.

2.3
De Staat heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor, op welk verweer hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – zal worden ingegaan.

3.
De beoordeling
3.1

Uitgangspunt is dat de kantonrechter in beginsel een getuigenverhoor beveelt als een belanghebbende of -in het geval van een reeds aanhangig geschil- één der partijen dit verzoekt, en het bewijs door getuigen is toegelaten.

3.2
Nu het verzoek van [verzoeker] voldoet aan de wettelijke vereisten moet het in beginsel worden toegewezen. Dit is slechts anders indien het verzoek in strijd zou zijn met de goede procesorde, de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel wordt misbruikt of het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder geldt dat een verzoeker zonder voldoende belang geen bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken toekomt (artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek).

3.3
De Staat meent dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoek. Allereerst omdat De Staat ruim twee jaar na het aan [verzoeker] betaalde voorschot – in afwachting van een eventuele onderbouwing van het causale verband tussen het incident en het knieletsel – niets meer van de gemachtigde van [verzoeker] heeft vernomen. Het is ook de vraag of na zoveel tijd een zinvol getuigenverhoor nog mogelijk is. Daarnaast betwijfelt De Staat dat het voorlopig getuigenverhoor over de samenstelling van het slib meer informatie geeft over de causaliteit tussen het incident en het knieletsel van [verzoeker]. [verzoeker] stelt echter dat hij met het voorlopig getuigenverhoor enkel duidelijkheid wil verkrijgen over de samenstelling van de substantie. Die duidelijkheid kan hem helpen bij het bepalen van zijn positie rond eventuele aansprakelijkstelling. De kantonrechter oordeelt dat hieruit voldoende een belang van [verzoeker] blijkt. Het standpunt dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoek acht de kantonrechter daarom niet juist en wordt verworpen. Niet is gebleken dat [verzoeker] om andere redenen geen belang zou hebben of dat één van de andere afwijzingsgronden zoals in punt 3.2 vermeld, zich hier voordoet.

3.4
Ten aanzien van de voorgestelde getuigen door [verzoeker] voert De Staat aan dat enkel [naam 2] kan worden opgeroepen als getuige, omdat hij de enige is die daadwerkelijk aanwezig was bij het incident en hij zelf ook in het vat met het slib is geweest, voorafgaand aan [verzoeker]. [verzoeker] stelt daarentegen dat hij ook belang heeft bij het oproepen van de overige getuigen. Gelet op het verzoek van [verzoeker] ziet de kantonrechter geen aanleiding om het getuigenverhoor te beperken tot bepaalde getuigen.

3.5
Gelet op het bovenstaande wordt het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. ECLI:NL:RBROT:2022:3140