Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 121023  verzoek getuigenverhoor t.z.v. toedracht arbeidsongeval voldoet aan eisen, geen deugdelijke afwijzingsgrond

RBROT 121023  val van trap; verzoek getuigenverhoor t.z.v. toedracht voldoet aan eisen, geen deugdelijke afwijzingsgrond

2De feiten

2.1

HWE is een uitzendbureau/ payrollbedrijf. De medewerkers van HWE verrichten werkzaamheden bij verschillende inleners op basis van een uitzendcontract of een payrollovereenkomst.

2.2

[verzoeker01] is van 1 maart 2021 tot 1 oktober 2021 via HWE op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam geweest voor Fihuma Isolatie B.V. en Fihuma Plus B.V. (hierna: Fihuma). [verzoeker01] heeft voor Fihuma werkzaamheden verricht in een appartementencomplex. De werkzaamheden bestonden uit het verven van de inkom/ trappenhal.

2.3

Op 1 oktober 2021 is [verzoeker01] voor de duur van een jaar op basis van een payrollovereenkomst bij HWE in dienst getreden als Voorman Dekbewerker.

2.4

Op 10 maart 2022 heeft [verzoeker01] zich ziekgemeld, omdat [verzoeker01] last had van zijn rug. De bedrijfsarts heeft op 31 maart 2022 vastgesteld dat [verzoeker01] arbeidsongeschikt was en dat hij niet belastbaar was.

2.5

De arbeidsovereenkomst tussen partijen is na een jaar per 1 oktober 2022 van rechtswege geëindigd. Sinds 1 oktober 2022 heeft [verzoeker01] een Ziektewetuitkering ontvangen. Per februari 2023 is de Ziektewetuitkering van [verzoeker01] stopgezet.

3Het verzoek en het verweer

3.1

Het verzoek strekt tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker01] verzoekt de volgende personen als getuige te horen:

I. [verzoeker01] zelf;

II. de heer [naam03] (collega van [verzoeker01] );

III. de heer [naam04] (bewoner van de flat waar het ongeval heeft plaatsgevonden).

3.2

[verzoeker01] heeft het volgende – verkort weergegeven - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [verzoeker01] heeft op 21 mei 2021 een arbeidsongeval gehad. [verzoeker01] was ten tijde van het bedrijfsongeval werkzaam voor HWE. Hij was een portiek op vier meter hoogte aan het schilderen, waarbij hij gebruik maakte van een ladder. Door de val heeft [verzoeker01] letsel opgelopen, waaronder hoofdpijn en pijn in de onderrug. [verzoeker01] is direct na de val flauwgevallen. Toen hij wakker werd, was hij bebloed door een grote snede in zijn hoofd. [verzoeker01] is diezelfde avond naar de spoedeisende eerste hulp geweest in verband met aanhoudende pijn en wederom flauwvallen. [verzoeker01] heeft in het ziekenhuis pijnstelling en hechtingen gekregen. [verzoeker01] heeft vervolgens de dag na het bedrijfsongeval ondanks de aanhoudende pijn weer gewerkt. [verzoeker01] heeft in eerste instantie niet willen toegeven aan de pijn, maar na enige tijd was hij noodgedwongen te stoppen met zijn werkzaamheden vanwege de klachten die hem belemmerden om zijn werkzaamheden uit te voeren.

3.3

De gemachtigde van [verzoeker01] heeft Fihuma op 21 juli 2022 aansprakelijk gesteld en verzocht om de aansprakelijkheid te erkennen. Fihuma heeft aangegeven dat de aansprakelijkheidstelling gericht is aan de verkeerde partij. De gemachtigde van [verzoeker01] heeft de aansprakelijkheidstelling op 6 februari 2023 naar HWE gestuurd. Hier is geen reactie op gekomen.

3.4

Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of [verzoeker01] betrokken is geweest bij een bedrijfsongeval op 21 mei 2021 en om de toedracht van het bedrijfsongeval te verhelderen, verzoekt [verzoeker01] een voorlopig getuigenverhoor om de hierboven drie genoemde personen als getuigen te horen.

3.5

HWE concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker01] in de kosten van de procedure. Primair stelt HWE zich op het standpunt dat [verzoeker01] onvoldoende belang heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Subsidiair stelt HWE zich op het standpunt dat het verzoek van [verzoeker01] niet aan de vereisten van artikel 187 Rv voldoet.

3.6

Zij heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd. [verzoeker01] heeft niet in mei 2021, maar in april 2021 voor Fihuma werkzaamheden verricht in een appartementencomplex. Voor zover bij HWE bekend, heeft [verzoeker01] bij de uitvoering van de werkzaamheden niet op vier meter hoogte geschilderd en evenmin stond hij daarbij op een ladder. Voor zover wel gebruik is gemaakt van een ladder, dan werden de werkzaamheden door [verzoeker01] uitgevoerd met inachtneming van de voorschriften in artikel 7.23a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. HWE heeft voldaan aan alle eisen die gesteld worden aan het werken op hoogte. Uit het contact tussen de heer [naam01] en de heer [naam03] , collega van [verzoeker01] , is gebleken dat [verzoeker01] bij het schilderen zijn hoofd heeft gestoten. [verzoeker01] heeft een lichte schaafwond opgelopen, hij heeft gewoon doorgewerkt en zich niet ziekgemeld. Het is zeer onwaarschijnlijk dat er een verband bestaat tussen de gebeurtenissen in april/mei 2021 en de ziekmelding in maart 2022.

4De beoordeling

4.1

Bij de beoordeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is het uitgangspunt dat de rechter in beginsel op de voet van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 166 Rv, een getuigenbewijs beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe de verzoeker de gelegenheid te geven opheldering te verkrijgen over de feiten om hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen voorafgaand aan een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure.

4.2

Op grond van artikel 187 lid 3 aanhef en sub b Rv dient het verzoekschrift de feiten of rechten in te houden die men wil bewijzen. Bij een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor moet de verzoeker het feitelijke gebeuren waarover hij getuigen wil horen, zodanig omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor wordt gehouden, en voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Het is niet vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en over welke feiten hij getuigen wil horen. Ook hoeft niet aannemelijk te worden gemaakt dat er enige schade is geleden.

4.3

Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, dat aan de eisen voor toewijzing voldoet, wordt in beginsel toegewezen. Een verzoek kan worden afgewezen als de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in artikel 3:303 BW heeft, als van de gegeven bevoegdheid misbruik wordt gemaakt, als dat strijdig is met een goede procesorde dan wel als sprake is van een ander zwaarwichtig bezwaar.

4.4

De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker01] aan de eisen voor toewijzing voldoet en dat geen sprake is van een deugdelijke afwijzingsgrond. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker01] daarom toewijzen en zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

4.5

[verzoeker01] wil duidelijkheid krijgen over de vraag of hij betrokken is geweest bij een bedrijfsongeval dat op 21 mei 2021 heeft plaatsgevonden en om de toedracht van het ongeval te verhelderen. Aangezien HWE betwist dat er een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden, heeft [verzoeker01] dus een rechtens te respecteren belang bij het verzoek. Van misbruik of strijd met een goede procesorde is gesteld noch gebleken. Ook een ander zwaarwichtig bezwaar is niet gesteld of gebleken. Zowel het primaire als het subsidiaire verweer van HWE gaan niet op.

4.6

Op de zitting heeft HWE nog gesteld dat een eventuele vordering geen kans van slagen heeft. Ook dit verweer gaat niet op. Naar vaste rechtspraak heeft de rechter naast de afwijzingsgronden geen discretionaire ruimte om een verzoek dat voldoet aan de regels van de artikelen 186 Rv en 187 Rv niet toewijsbaar te achten. Een inschatting van de toewijsbaarheid van de eventueel in te stellen of ingestelde vordering is geen onderdeel van de vraag of een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is. ECLI:NL:RBROT:2023:10674