Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 22082 Afwijzing getuigenverhoor; verzoek gericht tegen automobilist terwijl eventueel te volgen bodemprocedure zich richt tot eigen verzekeraar

RBROT 22082 Afwijzing getuigenverhoor; verzoek gericht tegen automobilist terwijl eventueel te volgen bodemprocedure zich richt tot eigen verzekeraar

3De beoordeling

De rechtbank is bevoegd

3.1.

De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het verzoek, omdat het verzoek is gericht tegen [verweerster] en zij in het werkgebied van deze rechtbank woont.

Het verzoek wordt afgewezen

3.2.

[verzoeker] en [verweerster] zijn tegen elkaar aangebotst terwijl zij beiden aan het parkeren waren. Partijen hebben een schadeformulier ingevuld. ASR, de verzekeraar van [verzoeker], heeft vervolgens geoordeeld dat beide partijen (voor de helft) aansprakelijk zijn voor het ongeval. [verzoeker] heeft zijn schade vergoed gekregen. Vanwege de gedeelde aansprakelijkheid heeft ASR het eigen risico van [verzoeker] voor de duur van twee jaar verhoogd naar € 500,- in plaats van € 0,-, en is [verzoeker] een trede gedaald op de ‘no-claimladder’.

3.3.

In zijn verzoekschrift schrijft [verzoeker] dat hij zich niet kan vinden in de beoordeling van ASR dat beide partijen voor de helft aansprakelijk zijn (en de gevolgen daarvan). Daarom wil hij in rechte laten vaststellen dat hij geen schuld heeft aan het ongeval, en daartoe [verweerster] en zichzelf als getuigen doen laten horen.

3.4.

Pas tijdens de mondelinge behandeling stelt [verzoeker] voor het eerst dat een vervolgprocedure zich ook tot [verweerster] zou kunnen richten, in die zin dat een verklaring voor recht zou kunnen worden gevorderd over de verdeling van de aansprakelijkheid. Echter, [verzoeker] houdt ook en voornamelijk vast aan zijn eerdere standpunt. Mr. Meeuwsen schrijft in zijn spreekaantekeningen immers dat “het uiteindelijke geschil van [verzoeker]” is tussen hem en “zijn verzekeraar over de dekking of het eigen risico” en dat [verzoeker] zijn eigen positie wil kunnen onderbouwen voor bijvoorbeeld “een (mogelijke) procedure tegen zijn verzekeraar”.

3.5. Uit dit alles blijkt dat het geschil in een eventueel nog te volgen bodemprocedure zich tot ASR richt, en niet tot [verweerster]. Daarom heeft [verzoeker] geen belang bij een voorlopige bewijsverrichting in een procedure tegen [verweerster]. Deze verzoekschriftprocedure heeft [verzoeker] echter wel tegen [verweerster] gericht, en niet tegen ASR. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] dan ook af bij gebrek aan belang daarbij (artikel 196 lid 2 sub b Rv). Rechtbank Rotterdam 22 augustus 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:10239