Rb Arnhem 170107 kosten levensonderhoud; abstacte benadering (vaste lasten 30% van gezinsinkomen)
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 17-01-07 kosten levensonderhoud; abstacte benadering (vaste lasten 30% van gezinsinkomen)
4.8. [eiser] stelt dat hij door het overlijden van zijn echtgenote schade lijdt in verband met het wegvallen van het aandeel van [eiser]-[meisjesnaam] in het levensonderhoud. Het ziekenhuis betwist primair dat bij [eiser] een tekort aan middelen van levensonderhoud is ontstaan. Subsidiair heeft het ziekenhuis de juistheid van de door [eiser] opgevoerde uitgangspunten en berekeningen bestreden.
4.9. Artikel 6:108 lid 1 aanhef en onder sub a BW bepaalt dat indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de – in dit geval – echtgenoot, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens wet verschuldigde levensonderhoud. Voor de berekening van de behoefte dienen de totale berekende vaste lasten en de helft van de variabele lasten (conform de door beide partijen gehanteerde Amsterdamse schaal) van het echtpaar [eiser] in mindering te worden gebracht op het netto inkomen van [eiser]. Wanneer dit resulteert in een negatief bedrag, moet worden geoordeeld dat [eiser] schade lijdt - gelijk aan dat bedrag - wegens het derven van levensonderhoud door het overlijden van zijn vrouw.
Inkomen
4.10. [eiser]-[meisjesnaam] (geboren op 8 december 1956) was ten tijde van het ongeval arbeidsongeschikt en genoot een WAO-uitkering van - in 2002 - € 8.165,00 bruto per jaar, hetgeen, zo heeft [eiser] onbestreden gesteld, neerkomt op € 6.669,48 netto per jaar. [eiser] (geboren op 1 mei 1946) was (en is) eveneens arbeidsongeschikt en ontving in 2002 een WAO-uitkering van € 16.123,00, hetgeen neerkomt op, zo heeft [eiser] onbestreden gesteld, € 11.416,20 netto per jaar. Het netto-gezinsinkomen ten tijde van het overlijden van [eiser]-[meisjesnaam] (in 2002) bedroeg dus € 18.085,86 netto per jaar.
4.11. Uit de toelichting van [eiser] op deze vordering en zijn berekening leidt de rechtbank af dat de inkomenssituatie van het echtpaar volgens [eiser] – het overlijden van [eiser]-[meisjesnaam] weggedacht – ongewijzigd zou zijn gebleven. Dit heeft het ziekenhuis niet bestreden. Niettemin moet er van worden uitgegaan dat het echtpaar bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar geen WAO-uitkering meer zou ontvangen maar een AOW-uitkering, eventueel aangevuld met pensioenuitkeringen. Het is niet (zonder meer) aannemelijk dat deze ontwikkelingen geen wijzigingen in het gezamenlijke inkomen teweeg (zouden) brengen. [eiser] krijgt de gelegenheid zich - zo veel mogelijk onderbouwd met bescheiden - uit te laten over de hoogte van het gezinsinkomen vanaf het moment dat hij de 65-jarige leeftijd zou bereiken en over de hoogte van het gezinsinkomen vanaf het moment dat ook [eiser]-[meisjesnaam] die leeftijd zou hebben bereikt. Het ziekenhuis mag daarop bij akte reageren. In afwachting hiervan wordt het er vooralsnog voor gehouden dat het gezinsinkomen slechts tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd door [eiser] € 18.085,86 netto per jaar zou hebben bedragen.
Lasten
4.12. Zoals gezegd dienen voor de berekening van de behoefte aan levensonderhoud de totale vaste en de helft van de variabele lasten in mindering te worden gebracht op het inkomen van [eiser]. Daarbij gaat de rechtbank er, gelet op de hoogte van het gezinsinkomen, van uit dat het inkomen van het echtpaar [eiser] volledig op ging aan de maandelijkse lasten en dat er niet of nauwelijks ruimte was om te sparen. In dat opzicht waren en zijn geen veranderingen te verwachten zodat de totale lasten (voorlopig) worden gesteld op € 18.085,86 per jaar. Over de hoogte van de vaste lasten – volgens [eiser]
€ 9.725,18 in 2002 – zijn partijen het niet eens. Volgens het ziekenhuis zijn daarbij ook variabele lasten meegenomen en zijn die vaste lasten niet geheel te herleiden tot de in dit kader overgelegde bewijsstukken.
4.13. De omvang van de vaste lasten kan op twee manieren worden berekend, te weten concreet en abstract. Partijen gaan beide van een concrete wijze van berekenen uit, maar lopen daarbij aan tegen de duiding van een aantal schadeposten –vast of variabel – en tegen de (ontbrekende) staving van enkele lasten. Een ander probleem bij deze berekening van [eiser] is dat wordt uitgegaan van de hoogte van de vaste lasten in de situatie dat de beide zonen nog thuiswonend waren terwijl er moet worden uitgegaan van de hoogte van de vaste lasten in een huishouding van twee volwassenen. Om die redenen en omdat op zichzelf wel aannemelijk is dat [eiser] daadwerkelijk vaste lasten heeft, dient de hoogte van de vaste lasten naar het voorshandse oordeel van de rechtbank abstract te worden berekend. In dat geval worden de vaste lasten gesteld op een op budgetonderzoeken (van bijvoorbeeld het NIBUD of het CBS) gebaseerd percentage van het gezinsinkomen voor vaste lasten van 30%. Wanneer [eiser] echter kan aantonen dat zijn vaste lasten boven het genoemde percentage uitstijgen, zou aanleiding kunnen bestaan om de vaste lasten concreet te berekenen. [eiser] zal zich hierover nader mogen uitlaten, waarbij [eiser] echter de verweren van het ziekenhuis tegen de door [eiser] gestelde en niet volledig onderbouwde vaste lasten zal moeten weerleggen. Het ziekenhuis zal daarop mogen reageren.
4.14. Vooruitlopend hierop bedragen de vaste lasten, uitgaande van een percentage van 30% en het netto gezinsinkomen in 2002, € 5.425,76. Dat bedrag zou dan in mindering moeten worden gebracht op het netto gezinsinkomen, waarna het resterende bedrag – de variabele lasten – moeten worden gedeeld om het aandeel van [eiser] vast te stellen. Dit resulteert in variabele lasten van (€ 18.085,86 minus € 5.425,76 = € 12.660,20 / 2 =)
€ 6.330,05. Wanneer de abstract berekende vaste en variabele lasten in mindering zouden worden gebracht op het netto inkomen van [eiser], zou dit resulteren in het volgende:
(€ 11.416,20 minus € 5.425,76 minus € 6.330,05 =) - € 340,06. Dit betekent dat volgens deze berekening de behoefte van [eiser] aan levensonderhoud neerkomt op € 340,10 per jaar. Dit zou dan de jaarlijkse behoefte aan levensonderhoud van [eiser] betreffen tot aan zijn 65e, wanneer zijn inkomen mogelijk verandert (rov. 4.13.).
4.15. Op grond van deze voorlopige berekening zou de verschenen schade – vanaf 2003 tot een nog nader vast te stellen kapitalisatiedatum – kunnen worden berekend door de jaarschade te vermenigvuldigen met het aantal verstreken jaren. Strikt genomen dient daarbij rekening te worden gehouden met de hypothetische kans van overlijden van [eiser]-[meisjesnaam], maar gelet op haar destijds nog relatief jonge leeftijd, de korte periode waarover de verschenen schade zal worden berekend en het feit dat gesteld noch gebleken is dat [eiser]-[meisjesnaam] aan levensbedreigende aandoeningen leed, stelt de rechtbank die kans gemakshalve op nihil.
4.16. Voor de berekening van de toekomstige schade, vanaf de kapitalisatiedatum, moet allereerst de looptijd van deze schadepost worden vastgesteld. [eiser] stelt dat deze schade moet worden doorberekend tot aan zijn 80e. Dat is niet zonder meer juist. Mogelijk moet immers rekening worden gehouden met wijzigingen in het (hypothetisch) inkomen van het echtpaar [eiser] die van invloed zouden zijn op het inkomen en daarmee op de (daaraan gelijk te stellen, 4.12.) uitgaven. Ook moet rekening worden gehouden met statistische sterftekansen van [eiser] en [eiser]-[meisjesnaam]. Partijen dienen zich bij akte nader uit te laten over de looptijd(en) van deze schadepost, rekening houdend met het voorgaande en – voor wat betreft het te kapitaliseren deel – met een rekenrente van 3%. Partijen dienen zich tevens uit te laten over de persoon van een eventueel te benoemen rekenkundige deskundige. De rechtbank ziet overigens geen aanleiding om wat betreft [eiser]-[meisjesnaam] van een verhoogde sterftekans uit te gaan. Het ziekenhuis heeft weliswaar aangevoerd dat [eiser]-[meisjesnaam] aan een aantal kwalen leed, maar dat die kwalen een verhoogde sterftekans met zich brengen, heeft het ziekenhuis niet althans onvoldoende onderbouwd. LJN AZ9274