Rb Den Haag 020211 geen schadevergoeding nu schade ( in Irak) niet aangetoond kan worden
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 020211 geen schadevergoeding nu schade ( in Irak) niet aangetoond kan worden
2.De feiten
2.1.[eiseres] is de moeder van [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1994, en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1992.
2.2.Op 15 februari 2008 werd in Haarlem de heer [A] (hierna: [A]), geboren op [geboortedatum] 1958, aangereden door een bij Reaal tegen aansprakelijkheid verzekerd voertuig. [A] is daarbij overleden. Reaal heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.3.[A] was de echtgenoot van [eiseres] en de vader van [kind 1] en [kind 2]. [A] was in Nederland (ook) bekend onder de naam [andere naam van A], geboren op [geboortedatum] 1955.
2.4.In het rapport van 3 december 2009 van het door Reaal ingeschakelde onderzoeksbureau CED Forensic is onder meer het volgende opgenomen:
'(...) verklaarde getuige [B] mij als volgt:
"(...)
Ik heb bijna 10 jaar samen met de heer [andere naam van A] (...) te Haarlem gewoond.
[andere naam van A] is mijn broer.
(...)
Mijn broer is in 1998 naar Nederland gekomen. Hij heeft Asiel aangevraagd en had een verblijfsvergunning (regulier bepaalde tijd).
Mijn broer had geen werk in Nederland. Hij had een uitkering. Ik dacht een WWB uitkering. Mijn broer heeft vanaf zijn komst in Nederland nooit gewerkt. Ik heb geen idee hoeveel geld hij per maand ontving.
De huur betaalde wij samen, ieder een gelijk deel. De huur bedraagt € 372,00 per maand. Deze bedragen werden overigens door de gemeente betaald omdat dit een ROA huis is. De financiën worden door de gemeente geregeld.
Het gas & licht rekening werd ook door ons gezamenlijk betaald. Ik heb echter geen idee hoe hoog deze is. Dit wordt allemaal door de sociale dienst betaald. Van de contactpersoon van mijn broer bij de sociale dienst heb ik geen naam en telefoonnummer.
Wij hadden geen voertuig of andere kostenposten. (...)"
(...)'
2.5.Als bijlage 2 bij het rapport van CED Forensic van 3 december 2009 is een kopie van de voorkant van een aan [A] op 9 maart 2007 verstrekte en tot 28 september 2007 geldige verblijfsvergunning (regulier bepaalde tijd) gevoegd.
3.Het geschil
[eisers] c.s. vordert - samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van Reaal tot betaling van:
- € 625,- per maand aan [eiseres] vanaf 15 februari 2008 alsmede € 5.236,- aan buitengerechtelijke kosten;
- € 312,50 per maand aan zowel [kind 1] als [kind 2] vanaf 15 februari 2008;
een en ander vermeerd met rente en met veroordeling van Reaal in de proceskosten.
3.2.[eisers] c.s. voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Reaal moet [eisers] c.s., nu zij aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval dat [A] is overkomen heeft erkend, een vergoeding betalen voor gederfd levensonderhoud. [A] heeft in Irak voor lasser geleerd en na meerdere jaren als zodanig te hebben gewerkt, heeft hij in Irak een bedrijf voor metaalbewerking en laswerkzaamheden opgericht. [A] heeft meer dan tien jaar in Nederland gewoond en in die tijd heeft hij meer dan acht jaar als lasser gewerkt. Als lasser kon [A] € 2.500,- netto per maand verdienen. Naar Iraaks alimentatierecht komt de helft van het netto-inkomen van de man/vader toe aan de echtgenote en de kinderen. De echtgenote heeft recht op de helft hiervan; de kinderen hebben samen recht op de andere helft, ieder voor gelijke delen. [eiseres] heeft dus recht op een bedrag van € 625,- per maand en [kind 1] en [kind 2] hebben ieder recht op een maandelijks bedrag van € 312,50.
3.3.Reaal voert verweer.
3.4.Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.Aangezien [A] de Iraakse nationaliteit had, [eisers] c.s. eveneens de Iraakse nationaliteit hebben en laatstgenoemden in Irak woonachtig zijn, is sprake van een geschil met een internationaal karakter. Voordat de rechtbank inhoudelijk kan beslissen op de in geding zijnde geschilpunten, zal zij ambtshalve dienen in te gaan op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Tussen partijen is in geschil welk recht moet worden toegepast.
4.2.De Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-verordening) is toepasselijk op grond van de preambule en artikel 1 van deze Verordening. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [eisers] c.s. moet aan de hand van deze Verordening worden beantwoord. Artikel 2 van de EEX-Verordening bepaalt dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Reaal is gevestigd en houdt kantoor in Zoetermeer. De Nederlandse rechter - en daarmee deze rechtbank - is dus bevoegd om over de vordering van [eisers] c.s. te oordelen.
4.3.Partijen verschillen, zoals gezegd, van mening over het antwoord op de vraag door welk recht de vordering van [eisers] c.s. wordt beheerst. [eisers] c.s. meent, zo begrijpt de rechtbank, dat dit Iraaks recht is. Reaal stelt zich op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank overweegt als volgt.
De vraag welk recht van toepassing is op de vordering van [eisers] c.s. moet worden beantwoord aan de hand van het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Haags Verkeersongevallenverdrag). Ingevolge artikel 3 van dat Verdrag is de interne wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden de van toepassing zijnde wet. Uit artikel 8 van bedoeld Verdrag volgt dat de vordering van [eisers] c.s. valt binnen de werkingssfeer van de toepasselijke wet. Dat artikel bepaalt immers, voor zover thans van belang, dat de van toepassing zijnde wet in het bijzonder bepaalt: het bestaan en de aard van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt (sub 3), op welke wijze en in welke omvang de schade moet worden vergoed (sub 4) en welke personen recht hebben op vergoeding van persoonlijk door hen geleden schade (sub 6). Nu het ongeval in Nederland heeft plaatsgevonden, moet de conclusie zijn dat de vordering van [eisers] c.s. wordt beheerst door Nederlands recht. Aan hetgeen [eisers] c.s. heeft gesteld omtrent het Iraakse (alimentatie)recht komt dus geen betekenis toe.
De vordering
4.4.De vordering van [eisers] c.s. strekt tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. De basis voor een dergelijke vordering kan in het Nederlandse recht worden gevonden in artikel 6:108 BW.
4.5.Niet in geschil is dat [eisers] c.s. behoort tot de kring van gerechtigden die in bedoeld artikel worden opgesomd. Wel moet worden aangetekend dat, voor wat betreft [kind 1] en [kind 2], onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode van minderjarigheid (ten tijde van het overlijden van [A] waren zij dat beiden nog) en de periode van meerderjarigheid ([kind 2] is inmiddels meerderjarig). Dit een en ander laat de rechtbank echter voor wat het is, nu uit het navolgende zal blijken dat niet kan worden vastgesteld of [eisers] c.s. schade (zullen) lijden. Aan het debat over de looptijd van de schade, meer specifiek de vraag tot welke leeftijd [kind 1] en [kind 2] levensonderhoud derven, wordt dus niet toegekomen.
4.6.Om het gederfde levensonderhoud te kunnen bepalen, moet in de eerste plaats worden nagegaan wat [A] verdiend zou hebben als hij was blijven leven. Daarbij vormt het inkomensniveau van [A] ten tijde van zijn overlijden het uitgangspunt. Het inkomen dat [A] zonder zijn overlijden zou hebben verworven, hangt niet alleen af van de omstandigheden zoals die bij zijn overlijden waren, maar ook van de omstandigheden zoals deze, het ongeval weggedacht, in de toekomst waarschijnlijk zouden zijn gewijzigd. Wanneer het inkomen dat [A] zonder zijn overlijden zou hebben verworven is vastgesteld, moet vervolgens worden bepaald welk deel van dit inkomen aan [eisers] c.s. zou zijn toegevallen. De schade moet derhalve concreet worden berekend. Hieraan doet niet af dat de begroting van de schade abstracte karaktertrekken vertoont omdat de schade voor een groot deel pas in de toekomst ontstaat en rekening moet worden gehouden met aannames over de inkomensontwikkeling van [A] en onzekere toekomstige gebeurtenissen aan de zijde van [eisers] c.s.
4.7.[eisers] c.s. heeft gesteld dat [A] in Nederland acht jaar als lasser heeft gewerkt, maar zij heeft deze stelling niet geconcretiseerd. Zo heeft zij niet aangegeven voor welke werkgever(s) [A] heeft gewerkt, op basis van wat voor arbeidsovereenkomst(en) hij werkzaam is geweest en welk inkomen hij heeft gegenereerd. Een concretisering lag wel op haar weg, gezien de betwisting van een en ander door Reaal en de verklaring van de broer van [A], welke onder 2.4 is weergegeven. De door [eisers] c.s. overgelegde foto's kunnen niet als een zodanige concretisering gelden, nu op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat hierop [A] is te zien (Reaal betwist dit ook) en evenmin waarmee de betreffende persoon zich op die foto's bezighoudt. De rechtbank kan dus niet aannemen dat [A] in Nederland, zoals [eisers] c.s. stelt, inkomen uit arbeid heeft genoten. Voor bewijslevering is, gelet op het voorgaande, geen plaats.
4.8.Het voorgaande sluit niet uit dat [A] in Nederland inkomen anders dan uit arbeid (bijvoorbeeld een uitkering) heeft genoten, maar dit is niet wat [eisers] c.s. stelt en de rechtbank zal hier dan ook niet verder op ingaan.
4.9.Het voorgaande betekent ook niet meteen dat de vordering van [eisers] c.s. moet worden afgewezen. Ook als er van moet worden uitgegaan dat [A], in de periode dat hij in Nederland woonachtig was, geen inkomen uit arbeid (of enig ander inkomen) heeft genoten, moet bekeken worden welk inkomensniveau [A], als hij niet was overleden, had kunnen bereiken. Voor de bepaling van dit hypothetische inkomensniveau heeft [eisers] c.s. ook onvoldoende aanknopingspunten geboden. [eisers] c.s. stelt weliswaar dat [A] in Irak jarenlang als lasser heeft gewerkt, maar zij heeft ter staving van die stelling slechts één foto overgelegd. Voor deze foto geldt hetzelfde als voor de foto's die hiervoor zijn aangehaald en besproken. [eisers] c.s. heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag wat de verblijfsrechtelijke status was van [A] ten tijde van zijn overlijden, terwijl dit een aspect is dat niet zonder betekenis is als het gaat om de vraag of iemand in Nederland inkomen kan verwerven. De als bijlage bij het rapport van CED Forensic gevoegde kopie van een verblijfsvergunning kan [eisers] c.s. in dit verband niet baten, nu deze vergunning slechts geldig was voor de periode van 9 maart 2007 tot 28 september 2007. Gelet op het voorgaande is voor bewijslevering geen plaats.
4.10.De rechtbank komt gezien hetgeen hiervoor is overwogen niet toe aan een beoordeling van de feitelijke behoefte van [eisers] c.s. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in deze stand van de procedure de feitelijke behoefte van [eisers] c.s. aan schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud niet is komen vast te staan. [eisers] c.s. heeft immers slechts gesteld dat [eiseres] huisvrouw is en dat [kind 1] en [kind 2] naar school gaan. Voorts is een verklaring overgelegd die van [eiseres] afkomstig zou zijn, waarin - samengevat - gesteld wordt dat zij sinds het overlijden van [A] van leningen moet leven, dat haar vaste lasten € 400,- (per maand?) bedragen, dat zij niet weet waarvan zij eten moet kopen en dat de kinderen naar school gaan en kleding en schoenen nodig hebben. Reaal heeft een en ander bij gebrek aan wetenschap betwist. [eisers] c.s. heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing en nadere concretisering van haar stellingen.
4.11.Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eisers] c.s. worden afgewezen. De overige verweren van Reaal behoeven geen bespreking. LJN BP5489