Rb R'dam 300108 overlijdensschade; eiseres niet-ontvankelijk; niet tijdig oproepen verzekerde
- Meer over dit onderwerp:
Rb R'dam 300108 overlijdensschade; eiseres niet-ontvankelijk; niet tijdig oproepen verzekerde; art. 7:954 lid 6 BW
3.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
[eiseres] is gehuwd geweest met de heer [X], geboren op [geboortedatum].
[X] is in november 1969 als lasser in dienst getreden van Dok- en Werfmaatschappij Wilton Fijenoord BV (hierna: Wilton Fijenoord).
Op 17 april 1999 zijn bedrijfsactiviteiten van Wilton Fijenoord overgenomen door Rotterdam United Shipyard BV. Vanaf die datum is [X] in dienst getreden van Rotterdam United Shipyard BV, door in 2001 plaatsgevonden naamswijziging sindsdien geheten Rotterdam United Dockyard BV (hierna: Rotterdam United).
In 2000 is bij [X] de diagnose longkanker gesteld. Op 19 augustus 2000 is [X] overleden.
Allianz is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Wilton Fijenoord en van Rotterdam United.
[eiseres] vordert schadevergoeding van Allianz, zowel pro se als in haar hoedanigheid van erfgename van [X], mede namens de andere erfgename.
[eiseres] heeft Rotterdam United gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam ter zake van de schade waarvan in deze procedure vergoeding wordt gevorderd. (...)
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] hiermee geen juiste toepassing gegeven aan lid 6 van artikel 7:954 BW, dat bepaalt dat de bevoegdheid om een directe actie in te stellen slechts bestaat indien de benadeelde er voor zorg draagt dat de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen. Oproeping op basis van artikel 118 Rv. dan wel door gezamenlijke dagvaarding van verzekerde(n) en verzekeraar(s) ligt in de rede.
Daargelaten dat Rotterdam United in een procedure voor de kantonrechter is betrokken en van (verwijzing en) voeging tot op heden niet is gebleken, als dit al mogelijk kan worden geacht gelet op het bepaalde in artikel 220 lid 5 Rv., moet worden vastgesteld dat slechts één van de twee verzekerden ter zake van de onderhavige gestelde aansprakelijkheid in rechte is betrokken, te weten de werkgever waarbij [X] vanaf 17 april 1999 in dienst is geweest. Nu [eiseres] zich uitdrukkelijk beroept op aansprakelijkheid van beide werkgevers en Allianz aanspreekt vanwege de met deze beide werkgevers afgesloten verzekeringen, heeft het op de weg van [eiseres] gelegen (ook) Wilton Fijenoord in het geding te roepen, hetgeen niet is geschied en waarvoor [eiseres] ook geen enkele verklaring heeft gegeven. In het bijzonder is gesteld noch gebleken dat Wilton Fijenoord heeft opgehouden te bestaan, zodat de in lid 6 juncto lid 2 van artikel 7:954 BW geregelde uitzondering op voormeld vereiste in dit geval niet van toepassing is.
Reeds hieruit volgt dat het betoog van [eiseres] (bij repliek) dat het voor haar niet duidelijk was welk bedrijf in 1999 activiteiten, althans personeel, van Wilton Fijenoord heeft overgenomen, niet tot een ander oordeel kan leiden. Dit zou hooguit een verklaring kunnen vormen voor het geval de opvolgend werkgever (Rotterdam United) niet in het geding wordt geroepen, maar geen verklaring voor het niet oproepen van Wilton Fijenoord.
Bovendien is, nadat Wilton Fijenoord al aansprakelijk was gesteld bij brief van 31 maart 2005, ook Rotterdam United (toen nog Rotterdam United Shipyard BV geheten) aansprakelijk gesteld, te weten bij brief van 1 juli 2005, zodat van eventuele aanvankelijke onduidelijkheid al ruim voor de dagvaarding in deze procedure geen sprake meer was.
3.5 Bij het voorgaande wordt aangetekend dat denkbaar is dat aan het vereiste van "tijdig" oproepen in de zin
van artikel 7:954 lid 6 BW nog kan zijn voldaan indien de verzekerde in de procedure wordt betrokken nadat de conclusie van antwoord is genomen en onder omstandigheden zelfs ook nog na het nemen van de conclusie van dupliek. Het gaat er blijkens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling om dat de verzekerde in een zodanig stadium van de procedure wordt opgeroepen dat hij een behoorlijke gelegenheid heeft om zijn belangen in die procedure te behartigen (MvA 2004/2005, 19 529 B). Daarbij is, onder verwijzing naar het arrest HR 7 maart 2003, NJ 2003/244, opgemerkt dat aan "tijdig" de betekenis toekomt dat de oproeping, zo deze door misverstand niet tegen de eerste zittingsdag geschiedt, niet zo laat mag zijn dat de opgeroepene niet meer de volle gelegenheid zou hebben om zijn standpunt uiteen te zetten of de edaagde partij in zijn verdediging zou worden geschaad.
In genoemd arrest is aangegeven dat deze maatstaf meebrengt dat pas na kennisneming van het standpunt van de opgeroepene kan worden beoordeeld of de oproeping tijdig is geweest; indien de opgeroepene geen eigen standpunt inneemt, komt de oproeping niet in strijd met het vereiste van tijdigheid. Voorts is de mogelijkheid genoemd dat de rechter ambtshalve de gelegenheid biedt - alsnog - tot oproeping over te gaan.
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] evenwel voldoende gelegenheid gehad de verzekerden in het geding te roepen. Zelfs na het desbetreffende uitdrukkelijke (primaire) verweer van Allianz heeft zij hiervoor echter niet zorg gedragen. Een adequate verklaring heeft zij daarvoor niet gegeven. Bij dupliek heeft Allianz haar verweer op dit punt uitdrukkelijk gehandhaafd. In deze omstandigheden acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om ambtshalve te beslissen dat [eiseres] nog de gelegenheid wordt geboden de verzekerden, althans Wilton Fijenoord, in het geding te roepen.
3.7 Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [eiseres] thans niet bevoegd kan worden geacht de
onderhavige rechtsvordering tegen Allianz te vervolgen, zodat [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen zal worden verklaard. LJN BC6139