Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 310516 door nog lopende letselschadeprocedure is behoeftigheid niet vast te stellen; geen recht op partneralimentatie

Hof Arnhem-Leeuwarden 310516 door nog lopende letselschadeprocedure is behoeftigheid niet vast te stellen; geen recht op partneralimentatie

de partneralimentatie
hoogte van de behoefte vrouw

5.23
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Hij heeft aangevoerd dat op grond van de hofnorm de behoefte van de vrouw en het netto besteedbaar inkomen van partijen van € 5.000,- minus de kosten van de kinderen van € 1.200,- de behoefte van de vrouw maximaal € 2.280,- netto per maand bedraagt.
De vrouw stelt dat partijen niet alleen leefden van het inkomen uit arbeid en uitkering maar ook van vermogen. Daarnaast werd van de voorschotten op de letselschade-uitkering van de vrouw van in totaal € 75.000,-, in ieder geval een bedrag van € 30.000,- aangewend voor de kosten van huishouding en ontvingen partijen jaarlijks een kerstgratificatie van de ouders van de man van € 4.000,-.

5.24
Het hof neemt als uitgangspunt dat de hoogte van behoefte van de vrouw mede is gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
Daarom zal het hof de behoefte van de vrouw vaststellen aan de hand van productie 20 van de door de man overgelegde stukken betreffende de procedure in eerste aanleg. Dit is een door de vrouw opgesteld overzicht. Als productie 9 heeft de vrouw stukken overgelegd waarmee zij de meeste kosten die in het overzicht worden vermeld nader heeft onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de woonlasten van de vrouw en de daarmee samenhangende kosten van onder meer gas, water en elektriciteit en gemeentelijke belastingen volledig in aanmerking moeten worden genomen, omdat dit geen kosten zijn die deelbaar zijn in verband met het feit dat de kinderen van partijen bij haar woonachtig zijn. De man heeft ook nadrukkelijk verweer gevoerd tegen de uitgaven van de vrouw voor vakanties en uitstapjes. Het hof acht echter op grond van de mate van welstand van partijen, mede gelet op het overzicht dat de man heeft gegeven in de pleitnota van de vakanties die partijen sinds 2006 hebben genoten, deze uitgaven voor vakanties niet onredelijk. Hetzelfde geldt voor de kosten van losse uitstapjes en etentjes. Ook de benzinekosten van € 150,- per maand, die volgens de man resulteren in 18.000 kilometer per jaar, komen het hof niet onredelijk hoog voor. Voorts neemt het hof de kosten van huishoudelijke hulp en de zorgverzekering in aanmerking. Deze kosten vinden weliswaar deels hun oorsprong in het ongeval dat de vrouw heeft gehad, maar deze kosten worden wel gemaakt.
Mede op grond van het voormelde is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw op grond van de mate van welstand van partijen ten tijde van het huwelijk behoefte heeft aan een bedrag van ongeveer € 3.425,- netto per maand. De grieven zeven, acht en negen falen.

de behoeftigheid van de vrouw

5.25
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft de vrouw een WAO/WIA-uitkering en een AEGON-pensioenuitkering. Deze bedragen samen € 32.207,- bruto per jaar. Samen met een kindgebonden budget van € 1.075,- en een alleenstaande ouderkop van € 1.799,- resulteert dit zonder partneralimentatie in een netto besteedbaar inkomen van € 2.047,- per maand. Met deze inkomsten kan de vrouw derhalve niet volledig in haar behoefte voorzien.

5.26
De man stelt in zijn tiende grief dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de gevolgen van de door de vrouw reeds ontvangen en nog te ontvangen letselschadevergoeding, ter zake van een ongeval uit 2000 ten gevolge waarvan zij in verband met een gedeeltelijke voetamputatie blijvend arbeidsongeschikt is geraakt, voor haar behoeftigheid. De vrouw heeft erkend dat in de periode 2014/2015 nog een bedrag van € 24.834,- beschikbaar was uit de voorschotten. De vrouw kan volgens hem met de schadevergoeding zelf voorzien in het resterende deel van haar behoefte. Gedurende het huwelijk was sprake van een schadeberekening van € 1.200.000,-. Het dient voor rekening en risico te komen van de vrouw dat mogelijk de omvang van de totale vergoeding nog niet exact kan worden vastgesteld, alsmede dat zij hieromtrent onvoldoende stukken in het geding heeft gebracht.

5.27
De vrouw voert hiertegen verweer en stelt dat van de voorschotten die zij heeft ontvangen slechts een bedrag van € 3.250,- resteert, omdat zij alle kosten op dit moment zelf moet voldoen en omdat de man de afgelopen anderhalf jaar niet heeft bijgedragen in haar kosten. De onderhandelingen met de schadeverzekeraar hebben lange tijd stil gelegen omdat er nog geen sprake is van een medische eindsituatie. De man stond ten tijde van het huwelijk achter het standpunt, dat een akkoord bereiken over de hoogte van de uitkering riskant is wanneer de medische eindsituatie nog niet bekend is. Indien haar voet in de toekomst nog verder geamputeerd moet worden, zal dat namelijk leiden tot andere kosten en een andere berekening van het invaliditeitspercentage. Er is nog geen enkele garantie over het bedrag dat zij uiteindelijk zal ontvangen. Zij heeft geen pensioen opgebouwd en zal met het stijgen van haar leeftijd geconfronteerd worden met stijgende kosten. Daarom moet zij spaarzaam omgaan met de (voorschotten op de) vergoeding. Indien de letselschade-uitkering zal worden ontvangen in de periode dat de man ook alimentatie voldoet, zal deze uitkering in mindering dienen te strekken op haar behoefte, maar feit is dat er op dit moment nog geen zicht is op de uitkering.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat zij in 2013 kenbaar heeft gemaakt dat het goed zou zijn voor haar welbevinden dat de letselschadeprocedure wordt afgewikkeld. In dat kader zal een herbeoordeling worden gemaakt, maar hiervoor moet een nieuwe herbeoordelaar worden gezocht omdat de vorige inmiddels niet meer vrij staat. De procedure loopt wel door, maar zij kan deze op dit moment dus niet bespoedigen.

5.28
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de vrouw de letselschadeprocedure onvoldoende voortvarend afwikkelt en door eigen toedoen nog geen akkoord heeft bereikt. In de door de vrouw overgelegde brief van de letselschadeadvocaat van 12 juni 2014 wordt echter, rekening houdend met de bevoorschotting van in totaal € 75.000,-, de slotbetaling beraamd op € 1.035.000,-. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt niet of zij de mogelijkheid heeft onderzocht om een nieuw voorschot te ontvangen. Nu in de letselschadeprocedure een dermate hoog bedrag ter discussie staat, moet het er voor worden gehouden dat de vrouw zelfs bij een veel lagere vergoeding toch een behoorlijk bedrag tegemoet zal kunnen zien. Omdat de vergoeding vooral ziet op het verlies van arbeidsvermogen van de vrouw, is het hof van oordeel dat de (toekomstige) vergoeding van invloed is op de behoeftigheid en dat op dit moment sprake is van zoveel onzekere factoren dat niet kan worden vastgesteld of bij de vrouw sprake is van behoeftigheid. Dit dient voor rekening en risico van de vrouw te komen. Het moet er daarom naar het oordeel van het hof voor worden gehouden dat de vrouw met haar uitkeringen en de schadevergoeding zelf volledig in haar behoefte kan voorzien.
De tiende grief van de man slaagt. Het hof zal het verzoek van de vrouw in eerste aanleg om een partneralimentatiebijdrage vast te stellen alsnog afwijzen.

5.29
Daarmee komt het hof niet toe aan een bespreking van de twaalfde grief van de man omtrent zijn woonlast, de dertiende grief omtrent (eventueel) fiscaal voordeel in verband met het betalen van partneralimentatie. De eenentwintigste grief betreft een zogenaamde veeggrief. Deze behoeft geen afzonderlijke bespreking. ECLI:NL:GHARL:2016:4242