Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 240816 vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van € 570.000 terzake van schadevergoeding na ongeval in 2007

Hof Den Haag 240816 vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van € 570.000 terzake van schadevergoeding na ongeval in 2007

4. De vrouw voert het volgende aan. Partijen zijn op 17 mei 2000 met elkaar gehuwd. De vrouw betwist niet dat op de eerste tien jaren van het huwelijk van partijen het Marokkaanse recht van toepassing is geweest op het huwelijksvermogensregime. Na verloop van deze tien jaren werd het Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Zij stelt zich op het standpunt dat haar verzoek in eerste aanleg niet hoofdzakelijk betrekking had op een bedrag van € 570.000,- zijnde het restantbedrag dat is overgebleven van het totaalbedrag dat de vrouw had ontvangen als schadevergoeding. Zij stelt in eerste aanleg te hebben verzocht om een verdeling. Voorts is zij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man haar stellingen ten aanzien van de door hem van haar ontvangen gelden gemotiveerd heeft betwist. Ook betwist zij dat zij haar stellingen met betrekking tot hetgeen waaraan de gelden zijn besteed onvoldoende heeft onderbouwd. Ten slotte is zij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen mogelijkheid is om de wijze van verdeling te gelasten als gevolg waarvan haar verzoek dienaangaande is afgewezen.

5. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw bij de rechtbank uitsluitend het bedrag ter zake de schadevergoeding, te weten € 570.000,- gevorderd heeft van de man. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt dat een aantal bedragen op zijn rekening is overgemaakt, waarbij specifiek is aangegeven waarvoor het bedrag bestemd was. Dit betreft een bedrag van in totaal € 28.734,-. Deze gelden zijn volledig aangewend ten behoeve van het gezin van partijen. De overige opnamen en stortingen op de rekening van de vrouw zijn niet door de man verricht, aldus de man. De man merkt in dit verband op dat hem bekend is dat de vrouw ook veel geld heeft uitgeleend, onder andere aan familieleden. De man betwist de stellingen van de vrouw dat hij zaken zou hebben aangeschaft in Marokko. Ook betwist hij gelden van haar te hebben ontvangen.

6. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw de grieven betrekking hebbend op het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime van partijen, ingetrokken. Hiermee is niet langer in geschil dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het Marokkaanse recht gedurende de eerste tien jaren van het huwelijk van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat na het verstrijken van die periode het Nederlandse recht van toepassing is geworden op hun huwelijksvermogensregime.

7. Vast staat dat de vordering van de vrouw met betrekking tot de schadevergoeding als gevolg van het auto-ongeluk dat de man in 2007 heeft veroorzaakt, in 2007 is ontstaan, zodat deze vordering – nu het Marokkaanse recht geen enkele gemeenschap van goederen kent – tot haar privévermogen behoort. Voorts is tussen partijen niet in discussie dat met de uitbetaling van deze schadevergoeding in 2011, dus in de periode waarin de huwelijksgemeenschap bestond, de huwelijksgemeenschap gebaat is met de tot het eigen vermogen van de vrouw behorende bedrag van deze schadevergoeding van € 570.000,-. Op dat moment ontstond daardoor een vergoedingsrecht van de vrouw op de huwelijksgemeenschap van € 570.000,-. Het hof heeft de advocaten van partijen en de vrouw dit ter zitting voorgehouden en zij hebben met deze uitleg ingestemd.

8. Van de na uitbetaling van de schadevergoeding plaatsgevonden opnamen van contante gelden is niet gebleken dat de vrouw deze gelden heeft aangewend voor betaling van aan haar zijde opgekomen privéschulden. De vrouw heeft verklaard dat de voornoemde opnamen van de gelden door haar zijn gedaan, in het bijzijn van de man, waarna de man deze gelden in Marokko heeft geïnvesteerd, onder andere in onroerend goed. Namens de man zijn enkel deze investeringen in algemene zin betwist. Het hof gaat er dus vanuit dat de vrouw een vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van € 570.000,-, welke schuld bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in aanmerking moet worden genomen.

9. Wat betreft de omvang van de ontbonden gemeenschap heeft de advocaat van de man, namens hem, ter zitting verklaard dat er geen goederen zijn geregistreerd op naam van de man en aan de man toebehoren, die deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Overige informatie ontbreekt. Gelet hierop is het hof niet in staat de huwelijksgemeenschap te verdelen. Het hof kan slechts de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen voor zover het hof beschikt over een deugdelijke beschrijving van de activa en passiva.

10. Het hof is van oordeel dat de man op grond van artikel 1:83 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de vrouw nadere inlichtingen had moeten verstrekken omtrent zijn goederen (onder andere in Marokko) die deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap, nu de vrouw duidelijke aanwijzingen heeft gegeven dat er investeringen zijn gedaan, de man een door de vrouw gesteld zeer specifiek telefoongesprek met betrekking tot de door hem in Marokko gedane investeringen slechts bloot heeft ontkend en het hof niet aannemelijk acht dat de gelden – de ten bate van de gemeenschap gekomen uitkering van de schadevergoeding – in een zodanig kort tijdsbestek zijn verdampt.

11. Het hof is van oordeel dat de vrouw, op basis van de stellingen van de man dat er geen goederen zijn die als activa deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap, een rechtstreekse vordering heeft op de man van € 285.000,-, zijnde het deel van de vergoedingsvordering van de vrouw waarvoor de man draagplichtig is. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve te dien aanzien vernietigen en de man veroordelen tot betaling van € 285.000,- aan de vrouw.

12. Voorts is het hof van oordeel dat de man, gelet op de stellingen van de vrouw omtrent de bestedingen door de man uit de ten bate van de gemeenschap gekomen uitkering van de schadevergoeding en de blote ontkenning van de man daarvan, op grond van artikel 1:83 BW aan de vrouw inlichtingen dient te verstrekken met betrekking tot de stand van zijn vermogen gedurende de periode 2011 tot aan de datum van ontbinding van de gemeenschap, daaronder mede begrepen een verklaring ten overstaan van een notaris in Marokko welke goederen in deze periode zijn geregistreerd op naam van de man dan wel dat er in deze periode geen goederen op naam van de man zijn geregistreerd, binnen drie maanden na de datum van afgifte van de onderhavige beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-

13. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw ter zake van het voldoen van de gemeenschapsschuld aan haar, te betalen een bedrag van € 285.000,-;

bepaalt dat de man aan de vrouw inlichtingen dient te verstrekken met betrekking tot de stand van zijn vermogen gedurende de periode 2011 tot aan de datum van ontbinding van de gemeenschap, daaronder mede begrepen een verklaring ten overstaan van een notaris in Marokko welke goederen in deze periode zijn geregistreerd op naam van de man dan wel dat er in deze periode geen goederen op naam van de man zijn geregistreerd, binnen drie maanden na de datum van afgifte van de onderhavige beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. ECLI:NL:GHDHA:2016:2674