Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 250315 slotbetaling tzv toekomstig verlies verdienvermogen is verknocht, vergokt en overigens niet meer te identificeren in de gemeenschap

Hof Den Haag 250315 slotbetaling tzv toekomstig verlies verdienvermogen is verknocht, vergokt en overigens niet meer te identificeren in de gemeenschap

Verknochtheid schade-uitkering
8. Tussen partijen staat het navolgende vast:
- De man heeft in 2011 een bedrijfsongeval gehad.
- Hij heeft een schade-uitkering ontvangen van totaal € 178.000,-.
- Aan voorschotten is betaald € 57.000,-. Dit bedrag is uitgekeerd op het moment dat partijen feitelijk uit elkaar waren.
- Van het bevoorschot bedrag is € 5.000,- aan de man verknocht, wegens vergoeding van immateriële schade, zodat resteert € 52.000,-.
- De eindschade-uitkering bedraagt € 121.000,- en is uitgekeerd op 28 februari 2013.

9. Tussen partijen is in geschil of het bevoorschot bedrag van € 52.000,- respectievelijk de einduitkering van € 121.000,- in de gemeenschap van goederen van partijen is gevallen of dat er sprake is van een zodanige verknochtheid (in de zin van artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW)) dat de voormelde uitkering niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen. De wettelijke gemeenschap van goederen omvat in beginsel alle tegenwoordige en toekomstige goederen. Goederen kunnen op grond van verknochtheid - zowel goederenrechtelijk als wat de waarde daarvan betreft - buiten de gemeenschap vallen. Of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de voor de persoon van die echtgenoot nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op artikel 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.

Het bevoorschot bedrag van € 52.000,-
10. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde brief van [naam] b.v. van 16 oktober 2013 volgt dat van deze uitkering een gedeelte groot € 5.000,- is bestemd voor arbeidsdeskundige hulp en dat het overige deel is bestemd als vergoeding voor verlies van arbeidsvermogen voor de periode dat de man fulltime zijn opleiding in de beveiliging volgde, te weten een bedrag van € 3.000,- per maand. De man handhaaft zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt dat hij daadwerkelijk de kosten voor arbeidsdeskundige hulp ten belopen van € 5.000,- heeft gemaakt. Het hof is in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw van oordeel dat de man zijn stelling ook in appel onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen door middel van het overleggen van bewijsstukken inzage te geven in de kosten die hij daadwerkelijk ter zake van arbeidskundige hulp heeft betaald. Dat heeft hij niet gedaan. Het hof stelt vast dat de schade-uitkering van € 52.000,- niet strekt ter derving van de in de toekomst - na datum ontbinding van de huwelijksgemeenschap - door de man te derven inkomsten ten gevolge van zijn verminderde verdiencapaciteit. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat deze uitkering naar zijn aard niet aan de man is verknocht en derhalve in de huwelijksgemeenschap van partijen is gevallen op het moment van uitkering.

De einduitkering van € 121.000,-
11. Uit de voormelde brief van [naam] b.v. van 16 oktober 2013 volgt dat dit deel van de schade-uitkering is bestemd voor toekomstige inkomensschade van € 18.000,- per jaar, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.500,- per maand. Een schade-uitkering die de strekking heeft van een inkomenssuppletie ter vervanging van in de toekomst te derven arbeidsinkomen, kan - voor zover het gaat om inkomenssuppletie voor de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap - naar haar aard worden beschouwd als een goed dat op zodanig bijzondere wijze is verknocht aan de echtgenoot die deze vergoeding ontvangt dat deze buiten de verdeling moet blijven omdat deze niet in de gemeenschap valt. Het hof stelt vast dat de man sedert het ongeluk inkomensschade heeft geleden. Zijn inkomen is afgenomen, terwijl de schade-uitkering van € 18.000,- per jaar slechts een deel van het oorspronkelijke inkomen van de man beslaat. Bovendien is de verdiencapaciteit van de man als gevolg van het ongeluk aangetast. De fysieke belastbaarheid van de man is afgenomen, waardoor hij niet kan terugkeren naar zijn oude werkzaamheden. De stelling van de vrouw dat de man slechts gedurende een beperkte periode inkomensschade heeft geleden, passeert het hof, nu zij die niet door middel van het overleggen van relevante verificatoire bescheiden of anderszins heeft onderbouwd. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de schade-uitkering van € 121.000,- naar haar aard zo aan de persoon van de man is verknocht dat deze - voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap - niet in de gemeenschap van goederen valt, en derhalve niet in de verdeling dient te worden betrokken. Daaraan doet niet af dat de uitkering geheel tijdens het huwelijk is ontvangen.

12. Uit het vorenstaande volgt dat alleen de inkomenssuppletie die betrekking heeft op de periode tot de ontbinding van de huwelijksgemeenschap in die gemeenschap van goederen valt. Het gaat in het onderhavige geval om een bedrag van € 1.500,- per maand gedurende de periode van 28 februari 2013 (de datum waarop de eind uitkering is uitgekeerd) tot 7 juni 2013. Op welke datum de huwelijksgemeenschap is ontbonden.

Conclusie
13. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het bevoorschot bedrag van € 52.000,- respectievelijk de einduitkering van € 121.000,- - voor zover die betrekking heeft op de periode tot 7 juni 2013 - op de peildatum nog in het te verdelen vermogen aanwezig is. Het gaat erom of aangetoond kan worden dat de ten titel van schadevergoeding ontvangen geldsom nog te identificeren is, in die zin dat aangetoond kan worden dat de uit hoofde van de schadevergoeding ontvangen geldsom geheel of althans voor een deel nog aanwezig is. Daartoe is alleen ruimte indien de ontvangen geldsom te midden van het aanwezige geld nog als een afzonderlijk goed is te onderkennen. In dat kader is van belang dat de gelden zodanig zijn geadministreerd dat de geldstroom ten alle tijde duidelijk is, te denken valt aan een specifiek voor de schadevergoeding geopende bankrekening. Het hof begrijpt dat zowel het bevoorschot bedrag van € 52.000,- als de einduitkering van € 121.000,- zijn gestort op de zakelijke rekening van de man. De man heeft verklaard dat het saldo van deze rekening op de peildatum € 3.031,27 bedroeg, hetgeen door de vrouw niet gemotiveerd is weersproken. De vrouw heeft ter terechtzitting erkend dat de gehele schadevergoeding niet meer te identificeren is en dat het geld derhalve niet aantoonbaar in de gemeenschap aanwezig is. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw ter zake (van enig deel) van de schade-uitkering geen aanspraken meer kan doen gelden. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft het bedrag waartoe de man is veroordeeld aan de vrouw te betalen, derhalve vernietigen.

Devolutieve werking van het appel
14. Gelet op de devolutieve werking van het appel zal het hof ook ingaan op het in eerste aanleg gevoerde verweer van de vrouw met betrekking tot de benadeling van de gemeenschap door de man.

15. Het hof overweegt als volgt. In artikel 1:164 lid 1 BW is bepaald dat, indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Het betoog van de vrouw komt er op neer, dat zij de man verwijt dat hij goederen van de gemeenschap heeft verspild.

16. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat krachtens artikel 1:164 BW de gestelde benadeling de periode van 7 december 2012 tot 7 juni 2013 dient te betreffen, zijnde de periode van zes maanden voorafgaande aan de aanvang van het geding.

17. De door de wet gebruikte terminologie: lichtvaardig en verspillen, veronderstelt dat er sprake moet zijn van opzettelijk benadelen dan wel zonder enige redelijke grond gemeenschapsgoederen verteren. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er geen sprake is van benadeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. Het hof stelt vast dat de man het bevoorschot bedrag van € 52.000,- heeft gebruikt om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast heeft hij met dit bedrag een bijdrage geleverd in de lasten van de gemeenschappelijke woning. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de einduitkering van € 121.000,- slechts voor een beperkt deel in de huwelijksgoederengemeenschap valt. Het hof acht het aannemelijk dat dit deel van de uitkering door de man eveneens is gebruikt om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Voorts staat vast dat de man een deel van de einduitkering heeft aangewend voor het aflossen op huwelijkse schulden. De vrouw is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd aan te tonen dat de man de gemeenschap heeft benadeeld, in de zin van voormeld artikel. Het hof zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat de aangerichte schade door de man aan de gemeenschap wordt vergoed dan ook afwijzen.

18. Het vorenstaande laat echter onverlet dat vaststaat dat de man een deel van de aan hem verknochte schade-uitkering van € 121.000,- heeft vergokt en daarvan voorts drie auto’s heeft aangeschaft. Wat er ook zij van de handelswijze van de man, dit doet naar het oordeel van het hof aan de verknochtheid op zichzelf niet af. Het beroep van de vrouw op benadeling van de gemeenschap kan derhalve ook in zoverre niet slagen. ECLI:NL:GHDHA:2015:2874