Rb Amsterdam 060716 echtscheiding; verknochtheid letselschadevergoeding over periode voor huwelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 060716 echtscheiding; verknochtheid letselschadevergoeding over periode voor huwelijk
4.7.6.
De schadevergoeding van de vrouw
Tussen partijen staat vast dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen, in verband met een verkeersongeval op 8 juli 2010, een schadevergoeding heeft ontvangen van € 10.000,--.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling een brief van [naam 1] , letselschade-jurist, overgelegd met daarbij een getekende vaststellingsovereenkomst van Nationale Nederlanden. Uit de voornoemde brief blijkt onder andere dat de zaak destijds is geregeld met een betaling van € 10.500,-- en dat de slotbetaling € 10.000,-- was. De vergoeding vanwege immateriële schade oftewel smartengeld bedroeg € 5.000,--. Een bedrag van € 648,74 is betaald voor daadwerkelijk gemaakte kosten.
Partijen zijn het er over eens dat het bedrag aan smartengeld van € 5.000,-- verknocht is aan de vrouw. Ten aanzien van de overige vergoeding stelt de vrouw dat deze vergoeding eveneens verknocht is, nu dit bedrag ziet op verlies van arbeidsvermogen en economische kwetsbaarheid in de periode voor het huwelijk. Ter onderbouwing van haar standpunt doet de vrouw een beroep op het Whiplash I arrest, HR 24-10-1997, LJN ZC2470, NJ 1998.
De man voert verweer tegen de stelling van de vrouw ten aanzien van de overige vergoeding en stelt dat er geen enkele reden is om uit te gaan van verknochtheid. Hij stelt dat vrouw de uitgekeerde vergoeding nog ergens moet hebben en maakt aanspraak op het niet verknochte deel van de schadevergoeding.
Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt – een en ander als bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW – af van de aard van dat goed, zoals mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de voor de persoon van die echtgenoot nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op artikel 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord.
In het onderhavige geval is door de vrouw onbetwist gesteld dat de vergoeding waar partijen over twisten zag op verlies van arbeidsvermogen en economische kwetsbaarheid in de periode vóór het huwelijk, echter de vrouw heeft niet aangetoond dat zij deze vergoeding daadwerkelijk voor dan wel tijdens het huwelijk van partijen geheel of gedeeltelijk heeft gebruikt ter aanvulling dan wel vervanging van inkomen. Er kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gezegd dat deze vergoeding verknocht is.
Hierbij merkt de rechtbank op dat partijen in de huwelijkse periode over en weer geen rekening en verantwoording af hoeven te leggen over de wijze waarop zij in financiële zin hebben gehandeld. Dit brengt de aard van de huwelijkse relatie met zich mee. De rechtbank heeft gelet op hetgeen door partijen naar voren is gebracht niet kunnen vaststellen dat de vrouw de door haar ontvangen – niet verkocht zijnde – bedragen, bewust buiten de gemeenschap heeft willen houden. Hierbij geldt dat de man dient te bewijzen dat de vrouw op de peildatum beschikte over een geldsom naast de hiervoor reeds genoemde banksaldi. De man heeft dit niet kunnen aantonen. Mocht echter achteraf komen vast te staan dan de vrouw desondanks over een bedrag beschikte op de peildatum dat zij buiten de verdeling heeft gehouden, dan is de sanctie hierop dat zij haar aandeel in dat bedrag aan de man heeft verbeurd. ECLI:NL:RBAMS:2016:4049