Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 181025 bij gebrek aan inzicht in componenten kan letselschadeuitkering niet als verknocht worden aangemerkt

RBDHA 181025 bij gebrek aan inzicht in componenten kan letselschadeuitkering niet als verknocht worden aangemerkt

Ad d) Letselschade uitkering

Partijen zijn het erover eens dat door de man op 15 maart 2023 een bedrag van € 43.000,- is ontvangen van Unigarant N.V. in het kader van een letselschade-uitkering naar aanleiding van een ongeval op 15 april 2022. De vrouw heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de man gehouden is om de helft van dit bedrag (€ 21.500,-) aan haar te voldoen. De man heeft dit betwist en gesteld dat partijen hebben geleefd van de uitkering, omdat de man door het ongeval arbeidsongeschikt is geraakt en daardoor geen inkomen meer kon verwerven. Daarnaast is de toekomstige schade en het smartengeld verknocht aan de man, zodat dit deel van de letselschade-uitkering in ieder geval buiten de beperkte gemeenschap valt.

De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:94 lid 3 BW bepaalt dat goederen (en schulden) die aan één van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. De vraag wanneer een goed verknocht is, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord, maar is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Wanneer één van de echtgenoten een vergoeding ontvangt voor schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, zoals in dit geval de man, is niet reeds daarmee sprake van verknochtheid. Uit vaste rechtspraak ten aanzien van de verknochtheid van letselschade-uitkeringen valt af te leiden dat ten aanzien van immateriële schade over het algemeen wordt aangenomen dat deze verknocht is, zodat deze buiten de gemeenschap moet worden gehouden bij echtscheiding. Datzelfde geldt voor schade die na het huwelijk wordt geleden, zoals toekomstige gederfde inkomsten. Om verknochtheid vast te kunnen stellen, zal de partij die zich beroept op artikel 1:93 lid 3 BW moeten stellen en onderbouwen op welke schade(n) de vergoeding betrekking heeft, zodat de rechtbank kan vaststellen of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde componenten als verknocht aangemerkt kunnen worden. Hoewel de man weliswaar heeft gesteld dat (een deel van) de letselschade-uitkering bestaat uit immateriële en toekomstige schade, heeft hij geen enkel inzicht gegeven in de opbouw van deze componenten. Nu dit wel op zijn weg had gelegen, kan de rechtbank niet beoordelen of vaststellen uit welke onderdelen de uitkering bestaat en welke onderdelen daarvan eventueel verknocht zijn, zodat de rechtbank aanneemt dat de letselschade-uitkering in zijn geheel in de beperkte gemeenschap valt en bij helfte moet worden gedeeld.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of de letselschadevergoeding op het moment van indiening van het verzoekschrift nog in de gemeenschap aanwezig was. Hoewel de man op de zitting verschillende stellingen heeft ingenomen hierover, waaronder dat de vergoeding is opgegaan aan huurlasten, hoge maandelijkse vaste lasten en het verstrekken en/of aflossen van leningen, heeft hij nagelaten om dit met stukken te onderbouwen. Het is daarmee onduidelijkheid wat er met de letselschade-uitkering is gebeurd en welk bedrag resteert. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de ontvangen gelden nog altijd aanwezig zijn.

De rechtbank zal daarom bepalen dat de man gehouden is om de helft van de van Unigarant N.V. ontvangen letselschade uitkering ten bedrage van € 43.000,-, dus een bedrag van € 21.500,-, aan de vrouw te voldoen. Rechtbank Den Haag 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22648