Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 190722 componenten lumpsum 2013 niet vast te stellen, gelden niet identificeerbaar; geen verknochtheid

RBDHA 190722 componenten lumpsum 2013 niet vast te stellen, gelden niet identificeerbaar; geen verknochtheid

Letselschadevergoeding / verknocht ?

Artikel 1:94 (oud) BW (geldend voor huwelijken gesloten voor 1 januari 2018 en voor zover hier van belang) luidt als volgt:

Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.

De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, met uitzondering van:
a. goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen;
b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Boek 4, vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge artikel 34 van Boek 4.

3.
Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.

Niet ter discussie staat dat de vrouw een letselschadevergoeding (lumpsum) heeft ontvangen van € 136.000,- vanwege een letselongeval in 2013. De vrouw heeft een vaststellingsovereenkomst overgelegd tussen de vrouw en N.V. Univé Schade, door deze partijen getekend op respectievelijk [datum 2] 2015 en [datum 3] 2015. De vrouw stelt dat de letselschadevergoeding in bijzondere mate aan haar persoonlijk verknocht is en de letselschadevergoeding buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt. De vrouw berekent recht te hebben op een geldvordering van € 118.736,25 op de huwelijksgoederen-gemeenschap, althans een geldvordering van € 59.368,13 op de man.

De man stelt dat er geen sprake meer is van een verknocht goed. Een deel van de ontvangen schadevergoeding is volgens hem besteed ter aflossing van de hypotheek van de woning en een ander deel is geconsumeerd.

De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Dit betekent dat het voor en tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen van partijen tot de huwelijksgoederengemeenschap is gaan behoren. Ook de letselschadevergoeding van de vrouw behoort in beginsel tot de huwelijksgoederengemeenschap.

Dat neemt niet weg dat, in het geval van ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding, een eventueel dan als verknocht aan te merken deel van de gemeenschap, buiten de verdeling dient te worden gelaten. Voor de beoordeling is dus van belang of (een deel van de) aan de vrouw uitgekeerde letselschadevergoeding aan de vrouw verknocht is en of dat verknochte deel van de letselschadevergoeding op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek nog in de gemeenschap aanwezig was en aan de vrouw verknocht is gebleven. Het antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten verknocht is, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt af van:
- de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvatting wordt bepaald (zie Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270 en Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293);
- het hoogstpersoonlijke karakter;
- de omstandigheden van het geval;
- de situatie ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap;
- of de vergoeding (ook) betrekking heeft op schade in de toekomst na de ontbinding van de gemeenschap.

De vrouw is met de verzekeringsmaatschappij een vaststellingsovereenkomst overeengekomen waarbij zij een lumpsum aan letselschadevergoeding heeft ontvangen. Blijkens de vaststellingsovereenkomst zag de lump-sum uitkering op de algehele en finale kwijting voor iedere vordering uit hoofde van (1) smartengeld, (2) materiële schade (zoals bijvoorbeeld extra kosten van vervoer, medische behandelingen, kleding en huishoudelijke hulp), (3) verlies van arbeidsvermogen en van zelfwerkzaamheid, (4) verhoogde kans op werkloosheid, (5) wettelijke rente of (6) andere te lijden schade, bekend of onbekend.
De vrouw werd in deze procedure bijgestaan door een letselschadejurist.

Ter onderbouwing van haar vordering op de gemeenschap hanteert zij, kort gesteld, de door deze letselschadeadvocaat gehanteerde berekensystematiek van haar schade. Zij transponeert de verschillend onderdelen van die berekening naar de uitgekeerde lump-sum, en stelt van ieder onderdeel vast wat het bedrag is ten opzichte van de huwelijkse periode en de ná-huwelijkse periode.

De rechtbank overweegt dat (een deel van) de aan de vrouw verstrekte lump-sum schadevergoeding inderdaad aan haar verknocht zou kunnen zijn. Te denken valt aan de vergoeding die betrekking heeft op schade die de vrouw als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.
Het is echter aan de vrouw om aan te tonen welke onderdelen dat zijn. De vrouw heeft de berekening van haar letselschadeadvocaat gehanteerd om invulling te geven aan de verdeling van de lump-sum over de onderscheiden onderdelen van de schadevergoeding. Die wijze van berekenen is echter onvoldoende. Uit niets blijkt immers dat de vaststellingsovereenkomst van een identieke innerlijke verhouding van de lump-sum uitkering is uitgegaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is van verknochtheid van één of meer componenten van de letselschadevergoeding, en daarmee niet vaststellen of, en zo ja, in hoeverre, de vragen ten aanzien van de verknochtheid van één of meer componenten van de letselschadevergoeding bevestigend moeten worden beantwoord (zie Hoge Raad 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6316, gerechtshof Den Haag 14 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4120 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4767).

Bovendien is voor verknochtheid vereist dat aangetoond moet worden dat ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, (een deel van) de letselschadevergoeding nog te identificeren is, in die zin dat aangetoond kan worden dat het geldsom geheel of voor een deel nog aanwezig is (zie Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4137). Ook dit heeft de vrouw niet nader onderbouwd.

Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw af.

ECLI:NL:RBDHA:2022:7837