Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 250320 letselschadevergoeding € 80.000,-; niet identificeerbaar en traceerbaar, desondanks verknocht voor € 45.000,-, beoordeling naar redelijkheid

RBDHA 250320 letselschadevergoeding € 80.000,-; niet identificeerbaar en traceerbaar, desondanks verknocht voor € 45.000,-, beoordeling naar redelijkheid

Ten aanzien van de letselschadevergoeding stelt de vrouw dat deze aan haar verknocht is. De man daarentegen stelt dat deze vergoeding op basis van de jurisprudentie alleen verknocht is zolang zij identificeerbaar en traceerbaar is. Nu de vrouw de vergoeding niet heeft geadministreerd, is het bedrag aan schadevergoeding in de gemeenschap opgegaan, aldus de man.

De rechtbank is van oordeel dat de letselschadevergoeding die aan de vrouw is uitgekeerd aan de vrouw is verknocht en wel op de volgende gronden.

De vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt – een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW – kunnen niet in hun algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.

Een vergoeding van schade die een echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet steeds aan die echtgenoot verknocht in de zin van art. 1:94 lid 3 BW. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.

De rechtbank is van oordeel dat voor zover schadevergoeding ziet op immateriële schade, de hoogstpersoonlijke aard van die schade maakt dat een daarvoor ontvangen schadevergoeding verknocht is aan de echtgenoot die de schade heeft geleden. Ten aanzien van schadevergoeding voor een verlies van verdienvermogen is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke vergoeding in beginsel verknocht is voor het deel van de vergoeding dat ziet op het verdienvermogen van de betrokken echtgenoot in het tijdvak ná de datum waarop de gemeenschap is ontbonden.

Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat aan de vrouw in ieder geval een bedrag van € 80.000 is uitgekeerd, en niet slechts het bedrag van € 53.400 waarvan de rechtbank in haar beslissing van [datum beschikking 1] 2019 is uitgegaan. Door het ontbreken van de administratie die ziet op de letselschadevergoeding, is echter niet meer te herleiden in welke bedragen de door de vrouw ontvangen schadevergoeding uiteenviel. Nu zij blijvend letsel heeft opgelopen, door welk letsel zij naar verwachting blijvend volledig arbeidsongeschikt is, acht de rechtbank het waarschijnlijk dat de schadevergoeding deels ziet op niet-verknochte schade zoals gemaakte kosten en verlies van arbeidsvermogen tijdens het huwelijk, en deels op wel verknochte schade zoals immateriële schade en verlies van arbeidsvermogen in het tijdvak na de ontbinding van de gemeenschap.

De rechtbank bepaalt het vergoedingsrecht ten aanzien van het verknochte deel van de letselschadevergoeding in redelijkheid op € 45.000.

De rechtbank is verder van oordeel dat voor het verknochte deel van de letselschade-vergoeding moet worden aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019. Dit betekent dat ook deze vergoeding door vermenging tot de gemeenschap is gaan behoren en dat ten aanzien van bestedingen die van deze gelden zijn gedaan, wordt vermoed dat de bestedingen gemeenschapsschulden betroffen. Nu de man geen stellingen heeft ingenomen die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft jegens de gemeenschap van € 45.000.

ECLI:NL:RBDHA:2020:3194