Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 120719 is schadevergoeding (totaal € 501.948,18) verknocht? toetsingskader; bewijsopdracht

RBROT 120719 is schadevergoeding (totaal € 501.948,18) verknocht? toetsingskader; bewijsopdracht

zie voor het vervolg: RBROT 060320 VAV ponds/ponds gewijs toegerekend aan jaren; aanspraak op gemeenschapsgoederen

2.8.8.
De man stelt primair dat een bedrag van € 384.034,47 (€ 349.034,47 + € 35.000,-) aan hem is verknocht, subsidiair dat een bedrag van € 276.639,24 (€ 241.639,24 + € 35.000,-) aan hem is verknocht en meer subsidiair dat de waarde van de woning, de personenauto van het merk Toyota en de caravan aan hem verknocht zijn waardoor deze goederen buiten de verdeling moeten blijven.

De vrouw ontkent dat sprake is van verknochtheid. Zij is van mening dat de man zal hebben te bewijzen dat sprake is van verknochtheid van gelden, dat de gelden gebruikt zijn voor de aankoop van de echtelijke woning, de personenauto van het merk Toyota en de caravan en dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk buiten de verdeling dient te vallen. Volgens de vrouw moeten de echtelijke woning, de personenauto van het merk Toyota en de caravan worden verkocht, onder verrekening van de helft van de waarde.

Vraag 1: verknochtheid van de schadevergoeding in geld

2.8.9.
Op grond van artikel 1:94 BW bestaat er tussen de echtgenoten op het moment van de huwelijkssluiting van rechtswege een gemeenschap van goederen. Deze hoofdregel lijdt uitzondering ingeval op grond van artikel 1:94 lid 5 BW sprake is van enigerlei bijzondere verknochtheid van een goed aan een van de echtgenoten en die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt. Of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat een goed in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de aard van het goed zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (Hoge Raad (hierna: HR) 23 december 1988, NJ 1989/ 700 en HR 3 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8843). Wanneer een van de echtgenoten een schadevergoeding ontvangt in verband met de schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet meteen sprake van verknochtheid in de zin van artikel 1:94 lid 5 BW wanneer die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de nadelige gevolgen van het ongeval die de persoon van de echtgenoot betreffen. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat moet worden gesteld op welke schade van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, zodat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre de vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Met andere woorden moet ten aanzien van de verknochtheid van een schadevergoeding onderscheid worden gemaakt tussen de materiële en immateriële schadevergoeding. Materiële schade is namelijk schade die direct in geld is uit te drukken, bijvoorbeeld: beschadiging van eigendommen, toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen, kosten voor het ziekenhuis, huishoudelijke hulp en dergelijke. Een materiële schadevergoeding kan verknocht zijn wanneer blijkt dat (een deel van) deze vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot na ontbinding van de gemeenschap zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen (HR 3 november 2006 ECLI:NL:HR2006:AX7805, HR 26 september 2008 ECLI:NL:HR:2008:BF2295, HR 17 oktober 2008 NJ2009/41 en HR 7 december 2012 ECLI:NL:HR2012:BY0957). Immateriële schade is schade veroorzaakt door verdriet, de pijn en het verlies aan levensvreugde na een ongeval, ook wel smartengeld genoemd en wordt als verknocht aangenomen.

2.8.10.
Niet in geschil is dat de man op 8 september 1995 een zeer ernstig brommerongeluk heeft gehad waaraan hij zwaar hersenletsel heeft overgehouden. De man heeft een brief van zijn letselschadeadvocaat van 14 september 2006 overgelegd waaruit blijkt dat hem een voorstel is gedaan voor een schadevergoeding van in totaal € 501.984,18 inclusief wettelijke rente. Deze vergoeding is - kort samengevat - in drie categorieën te onderscheiden, te weten:

een bedrag van € 117.949,71 voor beschadigde kleding/zaken, ziekenhuisverblijf, reiskosten, verblijf thuis/diversen, kosten woning, huishoudelijke hulp/aanpassingen, ziektekosten, verhuizing, kosten zonder nut, zelfwerkzaamheid, specifieke kosten en vakantie (punten 1 t/m 8, 10, 11, 12, 13 van voornoemde brief);

een bedrag van € 35.000,- aan smartengeld en wettelijke rente (punt 14);

een bedrag van € 349.034,37 voor het verlies aan arbeidsvermogen (punt 9).

Tevens heeft de man een vaststellingsovereenkomst, getekend op 13 oktober 2006 respectievelijk 19 oktober 2006, overgelegd waaruit blijkt dat hij uiteindelijk in totaal een bedrag van € 501.948,18 zal ontvangen van ISB/DEKRA Claims Services Nederland B.V als vergoeding voor door hem geleden materiële en immateriële schade. Zowel uit de door de man overgelegde brief van 14 september 2006 als uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de man op dat moment reeds een voorschot had ontvangen van € 120.000,-. De vrouw heeft ter zitting onweersproken gesteld dat op 27 november 2006 op de gezamenlijke rekening van partijen genoemd onder bestanddeel f. alsnog een bedrag van € 381.984,18 aan schadevergoeding is gestort.

Omdat de data van de brief, de vaststellingsovereenkomst en het moment van storting zeer dicht bij elkaar zijn gelegen en de (in de betreffende stukken) genoemde totale bijdrage steeds overeenkomt, staat voor de rechtbank vast dat de door de man ontvangen schadevergoeding bestaat uit de posten zoals uiteengezet in de brief van de letselschadeadvocaat van de man van 14 september 2006. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord in hoeverre de door de man ontvangen schadevergoeding van in totaal € 501.984,18 aan hem is verknocht.

2.8.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat voornoemd bedrag van € 117.949,71 niet aan de man is verknocht, omdat dit bedrag ziet op de kosten die de man destijds heeft gehad. De man heeft dit bedrag ook niet meegenomen in zijn vordering. Tevens is niet in geschil dat voornoemd bedrag van € 35.000,- verknocht is. Wel in geschil is of de man nu nog aanspraak op dit bedrag kan maken. Dit zal hierna bij vraag 2 verder aan de orde komen.

2.8.12.
Uit de overgelegde brief van 14 september 2006 blijkt dat het bedrag van € 349.034,47 ziet op verlies van arbeidsvermogen. De vraag resteert welk gedeelte van deze materiële schadevergoeding de man thans nog toe zou komen wegens verknochtheid. De beantwoording van die vraag hangt af van de samenstelling van de schadevergoeding op het moment van verkrijging, de datum waarop de schadevergoeding is ontvangen en het moment van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. De man gaat er vanuit dat de gehele materiële schadevergoeding van € 349.034,47 aan hem is verknocht dan wel dat een bedrag van € 241.639,24 aan hem is verknocht, uitgaande van 12 jaar huwelijk en de aankomende 27 jaar die de man nog moet overbruggen tot zijn pensioengerechtigde leeftijd (€ 349.034,27 : 39 jaar = € 8.949,60 per jaar x 27 jaar). De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat het bedrag van € 349.034,47 met name gestoeld is op het inkomensverlies dat de man heeft geleden vanwege de lange duur van zijn opleiding. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw dat het bedrag van € 349.034,47 ziet op het verlies dat de man heeft geleden vanwege de lange duur van zijn opleiding, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de brief van 14 september 2006 niet kan worden vastgesteld welk gedeelte van de door de man ontvangen materiële schadevergoeding betrekking heeft op schade die de man na ontbinding van de gemeenschap zal lijden en daardoor als verknocht kan worden aangemerkt. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken op welke wijze het verlies aan arbeidsvermogen destijds is berekend en evenmin is vast te stellen op welke periode deze betrekking heeft (bijvoorbeeld enkel ter overbrugging van de opleidingsperiode of ter overbrugging van het verlies van inkomen voor het gehele werkzame leven van de man). Uit de brief van 14 september 2006 blijkt wel dat er berekening(en) is/zijn gemaakt waarna het verlies aan arbeidsvermogen uiteindelijk is gesteld op € 349.034,37. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen deze berekening(en) alsnog in het geding te brengen. In afwachting hiervan zal de beantwoording van de vraag welk gedeelte van de door de man ontvangen materiële schadevergoeding betrekking heeft op schade die de man na ontbinding van de gemeenschap zal lijden en daardoor als verknocht kan worden aangemerkt, worden aangehouden.

Vraag 2: voortgezette verknochtheid, te weten verknochtheid van de echtelijke woning, de caravan en de personenauto van het merk Toyota

2.8.13.
Tussen partijen staat vast dat het geld van de verknochte immateriële en mogelijk nog verknochte materiële schadevergoeding op dit moment niet meer in giraal of chartaal geld aanwezig is. Volgens de man is het geld besteed aan onder andere de aanschaf van de echtelijke woning, de caravan en de personenauto van het merk Toyota. De vrouw voert aan dat het geld onder andere is besteed aan dure vakanties en de studie van de man. Vast staat dat op 27 november 2006 op de gezamenlijke rekening van partijen genoemd onder bestanddeel f. een bedrag van € 381.984,18 aan schadevergoeding is gestort, dat partijen op 7 mei 2007 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, dat een bedrag van € 225.593,13 op 22 augustus 2007 van de gezamenlijke rekening van partijen genoemd onder bestanddeel f. aan de notaris is voldaan en dat op 24 augustus 2007 de echtelijke woning aan partijen bij notariële akte is geleverd voor een bedrag van € 225.563,64. Voorts staat vast dat er geen hypothecaire geldlening op de echtelijke woning rust. De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond dat het bedrag van € 225.593,12 dat op 22 augustus 2007 is overgeschreven op de rekening van de notaris voor de aankoop van de echtelijke woning afkomstig is van de schadevergoeding die de man heeft ontvangen. Volgens de vrouw is de echtelijke woning in 2007 mede vrij van hypotheek gekocht door middel van haar inkomen en spaargeld. De man voert verweer. Naar het oordeel van de rechtbank betwist de vrouw weliswaar dat het bedrag van € 225.593,12 afkomstig is van de schadevergoeding die de man heeft ontvangen, maar gesteld noch gebleken is dat haar inkomen en spaargeld in 2007 dusdanig hoog waren dat partijen mede daardoor de echtelijke woning vrij van hypotheek hebben kunnen kopen. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat de door partijen in 2007 gekochte echtelijke woning is betaald met de gelden afkomstig van de schadevergoeding van de man. Hierbij is mede in overweging genomen dat de datum van de uitbetaling van de schadevergoeding en de aankoop van de echtelijke woning zeer dicht bij elkaar zijn gelegen. Zoals uit bovenstaande blijkt, is echter nog de vraag in hoeverre deze schadevergoeding aan de man is verknocht. In rechtsoverweging 2.8.11. is reeds geoordeeld dat een bedrag van € 35.000,- is verknocht aan hem. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van € 349.034,47 is in rechtsoverweging 2.8.12. reeds geoordeeld dat nog moet blijken welk bedrag hiervan eventueel aan de man is verknocht.

2.8.14.
De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen te motiveren waarom de echtelijke woning naar zijn aard zo aan hem zou zijn verknocht dat deze niet in de gemeenschap van goederen valt. De HR maakt in zijn uitspraak van 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF2295, NJ 2009, 40 namelijk onderscheid bij zaaksvervanging tussen gevallen waarin het privékarakter van het geld waarmee een goed is aangeschaft, zijn oorsprong vindt in verkrijging onder uitsluitingsclausule (zie HR 11 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1199, «JPF» 2015/99, m.nt. Reinhartz), en gevallen waarin het privékarakter is veroorzaakt door verknochtheid. In het eerste geval kan aan de hand van artikel 1:95 lid 1 BW vastgesteld worden met welk geld het goed voor meer dan de helft bij de verkrijging is betaald: was dit goed voor meer dan de helft met privégeld van de verkrijger betaald, dan wordt het goed privé-eigendom van die verkrijger. Is het goed bij de verkrijging voor meer dan de helft met gemeenschapsgeld betaald, dan valt het goed in de gemeenschap. Bij verknochte goederen geldt volgens de HR voor het oude recht – en blijkens de parlementaire geschiedenis ook naar nieuw recht – deze regel niet. Volgens de HR wordt bij verknochte goederen de meer dan de helft-regel overruled door de vraag of het verkregen goed ook weer verknocht is aan de verkrijger. Het nieuw verkregen goed dat gefinancierd is met een schadevergoeding, welke in beginsel verknocht was, wordt niet automatisch ook verknocht. Het antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht, hangt immers af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Hieruit vloeit reeds voort dat niet ieder goed dat in de plaats treedt van een verknocht goed (in dit geval de woning in plaats van het geld), eveneens of op dezelfde wijze als aan een van de echtelieden verknocht kan worden beschouwd (gerechtshof Amsterdam 22 juli 2014 ECLI:NL:GHAMS:2014:6041).

2.8.15.
In het licht van het voorgaande wordt de man ook in de gelegenheid gesteld te motiveren waarom de caravan en de personenauto naar hun aard zo aan hem zijn verknocht dat zij niet in de gemeenschap van goederen vallen. Verder verzoekt de rechtbank partijen ten aanzien van die caravan en de personenauto van het merk Toyota gegevens in het geding te brengen waaruit de aanschafdatum en het bouwjaar blijkt, alsmede het merk en type van de caravan, het type van de personenauto en het kentekennummer van de personenauto. Tenslotte worden partijen alsnog in de gelegenheid gesteld een gemotiveerd standpunt in te nemen over de waarde van de personenauto en de caravan. Verdere beslissingen over de personenauto en de caravan worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2019:10929