Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 051212 geschil over keuze psycholoog voor hulponderzoek bij expertise kinderneuroloog; ass. dient medewerking aan expertise te verlenen

Rb Arnhem 051212 geschil over keuze psycholoog voor hulponderzoek bij expertise kinderneuroloog; ass. dient medewerking aan expertise te verlenen;
- 1 uur ter verkrijging machtiging;17 uur voor zitting; factor 1 1/2 tzv specialisatie afgewezen; totaal begroot obv 18 uur x € 225,00 + 5%

3 De verdere beoordeling
3.1.
In de beschikking van 11 oktober 2102 is reeds geoordeeld dat verzoekers pro se belang hebben bij het verzoek. Verzoekers zijn alsnog door de kantonrechter gemachtigd om de onderhavige procedure te voeren in hoedanigheid van ouders/wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige]. Het ontvankelijkheidsverweer slaagt derhalve niet.

3.2.
Uit de feiten volgt dat een minnelijke regeling van de schade is stukgelopen op de persoon van de neuropsycholoog, als mogelijke hulponderzoeker in het kader van een neurologisch expertise door Overweg-Plandsoen. Het verzoekschrift is erop gericht Reaal te laten meewerken aan een expertise door Overweg-Plandsoen met, zo nodig, hulponderzoek door de door haar te kiezen neuropsycholoog (prof. Aldenkamp).

3.3.
Verzocht is medewerking te gelasten aan een gezamenlijke expertise en niet om de benoeming van deskundigen. Dat verzoekers de rechtbank op de voet van artikel 202 Rv zouden kunnen verzoeken een voorlopig deskundigenbericht te bevelen betekent, anders dan Real lijkt op te werpen, op zichzelf niet dat de gevraagde veroordeling tot medewerking niet kan worden uitgesproken. De deelgeschilprocedure vormt immers “een aanvulling op de reeds bestaande procesrechtelijke instrumenten die gericht zijn op – of kunnen bijdragen aan – de beëindiging van een geschil anders dan door het voeren van een bodemprocedure, zoals (…) het voorlopig deskundigenbericht of voorlopige descente (artikel 202, eerste lid, Rv)” (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 3).
In de toelichting op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is bovendien op verschillende plaatsen expliciet vermeld dat de vraag of deskundigen geraadpleegd moeten worden in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen, bijvoorbeeld in de volgende passages: “Behalve vaststellingen over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, kan het verzoek ook gericht zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Het gaat dan dus niet om vragen van aansprakelijkheid of schadeomvang, maar om aspecten van het schaderegelingsproces. Deze meer «procedurele» aspecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op (…) de medewerking aan verdere medische of arbeidsdeskundige onderzoeken (…) De beslissing van de rechter behoeft niet slechts een oordeel in te houden, doch kan – in het verlengde daarvan – ook een veroordeling inhouden tot het verrichten van een bepaalde prestatie, zoals het doen van een uitkering of het verstrekken van bepaalde gegevens. Met een veroordeling zet de rechter zijn oordeel over hoe partijen zich over en weer hebben te gedragen, kracht bij.” (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 20 en p. 21.)
3.4.
De partijen hebben overeenstemming over de wenselijkheid van een expertise, over de persoon van de deskundige, namelijk Overweg-Plandsoen en over de vraagstelling. Er is sprake van één beperkte bron voor de impasse, namelijk de vraag of Overweg-Plandsoen het hulponderzoek door Aldenkamp kan laten verrichten. Er is geen enkele aanwijzing dat de partijen overigens niet in staat zouden zijn om in onderling overleg op deugdelijke wijze de expertise te laten verlopen.

3.5.
Met de deelgeschilprocedure is beoogd een extra instrument (naast, zoals gezegd het voorlopig deskundigenbericht) te scheppen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen, zodat deze weer kunnen worden vervolgd. Gelet op het voorgaande valt het verzoek Reaal te veroordelen om mee te werken aan een deskundigenbericht onder het bereik van 1019w Rv, terwijl er geen reden is het verzoek op grond van artikel 1019z Rv af te wijzen.

3.6.
Bij de beoordeling van de vraag of het verzoek toewijsbaar is, geldt het volgende. In beginsel zal dit worden beoordeeld op dezelfde wijze als wanneer het verzoek was voorgelegd in de vorm van een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht. Reaal heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat haar bezwaren zijn tegen een eventueel neuropsychologisch onderzoek door Aldenkamp. Uit de correspondentie die in het geding is gebracht en hierboven gedeeltelijk is geciteerd, blijkt dat Reaal heeft verwezen naar de afspraak tussen partijen dat zo nodig neuropsycholoog Verdonck moet worden ingeschakeld. Een inhoudelijk bezwaar tegen Aldenkamp heeft zij in die correspondentie echter niet gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Reaal in dit verband desgevraagd aangegeven dat Reaal van Aldenkamp niet weet of hij het onderzoek breed en grondig doet en dat Aldenkamp bij Reaal minder goed bekend staat. Deze bezwaren zijn slechts desgevraagd opgeworpen, terwijl Reaal het bij deze globale opmerking heeft gehouden. De rechtbank vindt deze bezwaren weinig concreet. In aanmerking genomen dat de partijen overeenstemming hebben over Overweg-Plandsoen, dat zijdens verzoeker onbetwist ter zitting is aangevoerd dat Overweg-Plandsoen dé kinderneuroloog is die voor dit soort zaken in aanmerking komt, dat Overweg-Plandsoen uitsluitend wenst samen te werken met een neuropsycholoog die zij kent en waarmee de samenwerking soepel verloopt, terwijl Reaal slechts weinig concrete bezwaren tegen Aldenkamp heeft aangevoerd, anders dan dat zij Verdonck prefereert, is de rechtbank van oordeel dat Reaal gehouden is haar medewerking te verlenen aan de expertise door Overweg-Plandsoen, met indien nodig een neuropsychologisch onderzoek door Aldenkamp.
Zij zal daartoe worden veroordeeld.
3.7.
Niet kan worden vooruitgelopen op een door Overweg-Plandsoen eventueel in te schakelen andere neuropsycholoog dan Aldenkamp of door haar eventueel te gelasten andere hulponderzoeken, reeds niet nu Reaal zich daarover niet heeft kunnen uitlaten. Voor zover het verzoek erop ziet Reaal te veroordelen aan die onderzoeken mee te werken is het dan ook niet toewijsbaar.

3.8.
Ter zake van de kosten geldt het volgende.
Verzocht is op de voet van artikel 1019 aa Rv de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten en Reaal te veroordelen tot betaling daarvan.
3.9.
Voor zover verzoekers de kosten van alle werkzaamheden die hun advocaat sinds 10 juni 2010, althans sinds 9 november 2010 in dit dossier heeft verricht wensen te rekenen tot kosten bij de behandeling van het verzoek kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Volgens de door verzoekers overgelegde urenstaat was al in 2010 weliswaar een eerste concept van het verzoekschrift gereed, maar zonder toelichting, die ontbreekt valt niet in te zien dat alle opgevoerde telefoontjes, brieven, e-mails en besprekingen op de behandeling van het verzoekschrift als zodanig betrekking hebben gehad. Gegeven de relatief beperkte strekking van het verzoekschrift acht de rechtbank voor het voorbereiden en het opstellen daarvan 11 uur redelijk. Voor het voorbereiden van de zitting, inclusief het bestuderen van het verweerschrift, het opstellen van pleitnotities en een voorbespreking komt een tijdsbesteding van 3,5 uur redelijk voor. Voor de zitting zelf, die 1 uur en een kwartier heeft geduurd, en het nabespreken zal de rechtbank 2,5 uur rekenen inclusief reistijd.

3.10.
Evident is dat de urenstaat die verzoekers bij brief van 31 oktober 2012 in het geding hebben gebracht ziet op werkzaamheden van hun advocaat ter verkrijging van de noodzakelijke machtiging door de kantonrechter. Een nadere toelichting zoals Reaal wenst is daarvoor niet nodig. Ook de kosten van deze werkzaamheden zijn bij de behandeling van het verzoek gemaakt en dienen daarom in beginsel in de begroting te worden meegenomen. In dit verband acht de rechtbank een tijdsbesteding van in totaal 1 uur redelijk.
In totaal zullen dus 18 uur aan werkzaamheden worden begroot.
3.11.
Verzoekers wensen begroting op de voet van het door hun advocaat gehanteerde uurtarief van € 401,63 (€ 225,00 inclusief 5% kantoorkosten x 1,5 specialisatiefactor + 19% btw). Reaal acht dit uurtarief onredelijk hoog en werpt op dat een uurtarief van € 200,00 exclusief btw volstaat. In deze zaak komt de rechtbank een uurtarief van € 225,00 exclusief 5% kantoorkosten en exclusief 19% btw passend voor. Tezamen met het door verzoekers betaalde griffierecht van € 267,00 komen de kosten aan de zijde van verzoekers bij de behandeling van het verzoek dan uit op een bedrag van € 5.327,48. Nu vast staat dat Reaal aansprakelijk is zal zij zoals verzocht worden veroordeeld tot betaling van de aldus begrote kosten. ECLI:NL:RBARN:2012:3822