Rb Den Haag 230713 tandartsenpraktijk aansprakelijk; verzoek benoeming deskundige afgewezen ivm art. 202 Rv
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 230713 tandartsenpraktijk aansprakelijk voor fouten bij plaatsing facings; verzoek benoeming deskundige afgewezen ivm art. 202 Rv;
- gevorderd 16,33 uur x € 215,-- + 6% + 21%, totaal € 4.503,14; begroot en toegewezen obv 12 uur totaal € 3.583,11;
- voor verzochte veroordeling van verzoeker in proceskosten is geen plaats; art. 289 Rv nvt
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt – zakelijk weergegeven en voor zover thans nog relevant – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”):
te verklaren voor recht dat Dental Vision aansprakelijk is voor de schade ontstaan als gevolg van de behandeling van [verzoeker] door voor haar werkzame tandartsen;
een onafhankelijke deskundige te benoemen ter vaststelling van de geleden en te verwachten toekomstige schade, als gevolg van de onjuiste behandeling van [verzoeker] door Dental Vision;
Dental Vision te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Dental Vision aansprakelijk is voor de vergoeding van de geleden en te lijden schade van [verzoeker] ten gevolge van de door tandarts [C] gemaakte fouten bij de behandeling.
3.3.
Dental Vision voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Het verzoek zoals weergegeven onder a
4.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord wie als contractspartij van [verzoeker] moet worden aangemerkt.
4.2.
Dental Vision stelt zich op het standpunt dat niet zij, maar [C], contractspartij is bij de overeenkomst met [verzoeker], zodat zij niet kan worden aangesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De overeenkomst is tot stand gekomen op basis van de onder 2.2. en 2.3. vermelde brieven. In die brieven staat Dental Vision als afzender vermeld, met een kopie aan onder meer [C]. De brieven zijn afgedrukt op briefpapier met het briefhoofd: Dental Vision. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] hieruit mocht afleiden dat de overeenkomst werd gesloten met Dental Vision. Dat [C] in de brieven wordt vermeld als de behandelend tandarts, brengt, anders dan Dental Vision betoogt, nog niet met zich mee dat [verzoeker] de overeenkomst moest opvatten als een overeenkomst die hij sloot met [C].
4.3.
Dental Vision voert als verweer zij alleen een bedrijfsruimte met de benodigde technieken ter beschikking stelt aan (tand)artsen om een behandeling uit te voeren. Dit betoog faalt. Immers, uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (productie 11 bij verzoekschrift) blijkt dat Dental Vision zich bezig houdt met het uitoefenen van een praktijk voor tandheelkunde alsmede orthodontie, implantologie en mondhygiëne. Anders dan Dental Vision betoogt zijn haar activiteiten niet beperkt tot het ter beschikking stellen van bedrijfsruimte.
4.4.
Verder leidt de rechtbank uit de onder r.o. 2.11. vermelde brief af dat Dental Vision kennelijk instructies heeft verstrekt aan [C]. In die brief wordt immers opgemerkt dat Dental Vision indertijd duidelijk te verstaan heeft gegeven dat zij de facings niet moest beslijpen en dat Dental Vision [C] om die reden aansprakelijk heeft gesteld. Ook de door Dental Vision gehanteerde algemene voorwaarden wijzen erop dat Dental Vision (en niet [C]) contractspartij is. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen: “Wij behandelen onze patiënten (…)”, “Bij klachten over behandelingen kunt u een email of een brief sturen aan de directie van Dental Vision.” en “Dental Vision is een groepspraktijk. (…) Alhoewel wij er naar streven om u zoveel mogelijk bij dezelfde tandarts in te plannen is dat niet altijd mogelijk. Wij selecteren op specialismen om voor u de juiste tandheelkundige oplossingen te vinden.”
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Dental Vision de contractuele wederpartij van [verzoeker] is.
4.6.
Vervolgens is aan de orde de vraag of [C] een fout heeft gemaakt waarvoor Dental Vision op grond van artikel 6:170 BW c.q. 6:171 BW aansprakelijk is.
4.7.
Voor de beantwoording van die vraag zal de rechtbank nagaan of [C] bij de behandeling van [verzoeker] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tandarts onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. De rechtbank is van oordeel dat [C] heeft gefaald in de zorgplicht die zij jegens [verzoeker] onder de gegeven omstandigheden in acht had moeten nemen. Daartoe is het volgende redengevend. [verzoeker] beroept zich op de door hem in het geding gebrachte onderzoeken door [E], ACTA en [D] (zie r.o. 2.8.-2.10.). [E] komt tot de conclusie dat de overgang cervicaal van de veneers (ook wel facings genoemd, die door [C] zijn geplaatst) niet glad is, maar eerder overstaand. Volgens [E] is dat gezien de parodontale situatie van [verzoeker] niet wenselijk. Verder valt hem onder meer op dat de elementen 16 en 26 bij de uitgevoerde wortelkanaalbehandelingen behoorlijk beslepen zijn. [E] bevestigt dat het gebit van [verzoeker] in de periode van een jaar tijd sterk verslechterd is. [E] adviseert de overstaande veneers te verwijderen, omdat deze de reiniging belemmeren. ACTA vermeldt in haar rapport dat de facings occlusaal zeer fors beslepen en niet afgewerkt zijn. Er is door de overstaande facings een gingivitis oftwel tandontsteking ontstaan. Ook ACTA adviseert de overstaande facings te verwijderen. Afhankelijk van de vraag wat er onder de facings wordt aangetroffen, moeten goed aansluitende facings of kronen worden geplaatst. Ook [D] stelt voor dat de facings verwijderd en opnieuw geplaatst worden. Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten die door Dental Vision onvoldoende (onderbouwd) zijn bestreden, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat [C] fouten heeft gemaakt bij de behandeling.
4.8.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of Dental Vision aansprakelijk is voor deze fouten van [C].
4.9.
Artikel 6:171 BW bepaalt dat als een niet-ondergeschikte in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht en deze niet-ondergeschikte jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, ook die ander jegens de derde aansprakelijk is. Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, dient [C] te worden aangemerkt als niet-ondergeschikte van Dental Vision. Het standpunt van Dental Vision dat vrije beroepen waaronder dat van tandarts buiten het bereik van artikel 6:171 BW vallen gaat niet op, omdat Dental Vision bedrijfsmatig (in een praktijkvennootschap) opereerde (HR 10 januari 2003, NJ 2003, 196).
4.10.
Dental Vision betwist nog dat er sprake is van causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en de behandeling. Zij beroept zich voorts op de schadebeperkingsplicht van [verzoeker]. De rechtbank overweegt dat het causale verband tussen de behandeling en de geleden schade in dit (deel)geschil niet voorligt en dat ook de vraag of [verzoeker] heeft nagelaten de schade te beperken pas later aan de orde komt, namelijk bij de omvang van de schade.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het onder r.o. 3.1.a. opgenomen verzoek, zal worden toegewezen.
Het verzoek zoals weergegeven onder b
4.12.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek om over te gaan tot het benoemen van een deskundige als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank komt het verzoek in wezen neer op een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv. Mede gezien de wetsgeschiedenis bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de rechtbank van oordeel dat dit het bereik van de deelgeschilprocedure te buiten gaat. Voor de behandeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht bestaat immers reeds een passend procesrechtelijk instrument, specifiek bedoeld om te bewerkstelligen dat de rechter een deskundige benoemt en de deelgeschilprocedure vormt hierop slechts een aanvulling. Bovendien kent de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht eigen, van de deelgeschilprocedure afwijkende, regels ten aanzien van de vergoeding van kosten.
4.13.
De rechtbank wenst tot slot nog op te merken dat de procedure ex artikel 202 Rv onder de gegeven omstandigheden als efficiënter kan worden beschouwd dan de deelgeschilprocedure en dat het partijen vrij staat om, ook na eventuele benoeming van een deskundige door de rechtbank, de expertise – in verband met de aan een gerechtelijk deskundigenonderzoek verbonden kosten – verder in onderling overleg en buiten de rechtbank om te laten plaatsvinden.
4.14.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, onder de gegeven omstandigheden, door de indiening van het onderhavige verzoek in een deelgeschilprocedure sprake is van een oneigenlijk gebruik van deze procedure. Het onder r.o. 3.1.b. opgenomen verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Kosten
4.15.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten. De kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW.
4.16.
Mr. Bruin begroot zijn kosten op 16,33 uur à € 215,-- per uur, 6% kantoorkosten en 21% BTW, mitsdien op een bedrag van € 4.503,14.
4.17.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de omvang van de gedeclareerde uren gelet op de aard en omvang van de zaak bovenmatig is en zal de uren matigen tot 12 uur. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 3.583,11 (12 x € 215,--, vermeerderd met kantoorkosten, BTW en het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 274,--).
4.18.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, Dental Vision aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van de behandeling heeft opgelopen, zal de rechtbank Dental Vision veroordelen tot betaling van de hiervoor genoemde kosten.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de door Dental Vision verzochte veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten geen plaats, alleen al omdat artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, ingevolge artikel 1019aa lid 3 Rv niet van toepassing is. ECLI:NL:RBDHA:2013:9278