Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 150717 Deelgeschil; nadere instructies en afspraken mbt deskundigenberichten

Rb Midden-Nederland 150717 Deelgeschil; nadere instructies en afspraken mbt deskundigenberichten

vervolg op: rb-midden-nederland-270716-causaal-verband-blijkt-onvoldoende-duidelijk-uit-de-rapportages-v-neuroloog-en-orthopeed

2 De verdere feiten en omstandigheden
2.1.
In de beschikking van 27 juli 2016 (hierna: tussenbeschikking) heeft de rechtbank overwogen dat uit de reeds beschikbare rapportages, opgesteld door de deskundigen orthopeed [A] (hierna: [A] ) en neuroloog [B] (hierna: [B] ), nog niet onmiskenbaar duidelijk blijkt of de klachten van [verzoekster] aan haar onderrug en linker lies al dan niet in causaal verband staan tot het ongeval dat haar in 2010 is overkomen. Daarom heeft de rechtbank partijen in de tussenbeschikking opgedragen om:

“5.2. (…) de deskundigen [A] en [B] in aanvulling op en met handhaving van de aanbiedingsbrieven van 5 november 2012 te verzoeken om, met inachtneming van de informatie op (…)de patiëntenkaart, nogmaals zoveel als mogelijk te beoordelen of de klachten van [verzoekster] aan haar onderrug en linker lies ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan, en om hun oordelen, voor zover mogelijk, in ieder geval nader toe te lichten voor zover uit de patiëntenkaart voor het door hen te geven oordeel relevante klachten van [verzoekster] blijken op het gebied van het bewegingsapparaat alsmede psychische klachten, en om van die klachten verslag te doen;”

2.2.
De rechtbank heeft hieraan het volgende toegevoegd:

“5.3. indien de deskundigen [A] en [B] het voor de door hen te geven beoordeling van belang achten om inzage te verkrijgen in de verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV, dan zijn zij gerechtigd om [verzoekster] te verzoeken afschriften van die rapportages aan hen te overhandigen, aan welk verzoek [verzoekster] dient te voldoen;”

2.3.
Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden over de inhoud van de aan [A] en [B] te sturen aanbiedingsbrieven. Zij zijn het niet eens geworden over de precieze formulering van de nadere opdracht aan de deskundigen. Partijen zijn verdeeld gebleven over de vraag of in de aanbiedingsbrieven passages uit de tussenbeschikking van 27 juli 2016 zouden moeten worden geciteerd, en zo ja, welke passages dat dan zouden moeten zijn. Ook zijn partijen het niet eens geworden over de vraag of partijen de deskundigen expliciet zouden moeten opdragen om vraag 2 van de IWMD-vraagstelling opnieuw te beantwoorden en zich daarnaast ook uit te laten over de beperkingen van [verzoekster] . Verder hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de vraag of, en zo ja in hoeverre, de aan de deskundigen te verstrekken opdracht schriftelijk nader zou moeten worden toegelicht. Tot slot is tussen hen in geschil gebleven of in de brief zou moeten worden vermeld dat de deskundigen [verzoekster] nog eens moeten oproepen, teneinde haar ook een nadere mondelinge toelichting te horen geven. Partijen hebben de rechtbank verzocht ter zake een beslissing te nemen.

2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 18 april 2017 hebben beide partijen desgevraagd de verwachting uitgesproken dat zij na deze nieuwe rechterlijke tussenkomst alsnog tot een vaststellingsovereenkomst kunnen komen.

2.5.
Verder hebben zij tijdens deze mondelinge behandeling alsnog overeenstemming bereikt over de volgende punten:
- partijen laten de formulering van de aanbiedingsbrieven over aan hun medisch adviseurs,
- partijen zenden [A] de rapportage uit 2013 van [B] en zij zenden [B] de rapportage uit 2013 van [A] ,
- partijen zenden zowel [A] als [B] de patiëntenkaart van [verzoekster] en de tussenbeschikking van 27 juli 2016,
- partijen vragen de deskundigen vraag 2 van de IWMD-vraagstelling opnieuw te beantwoorden, na kennisname van de hiervoor genoemde stukken.

2.6.
Partijen hebben ter zitting ook nog gediscussieerd over de vraag of zij de deskundigen (aan wie zij de tussenbeschikking sturen) al dan niet expliciet moeten vragen te antwoorden op hetgeen is verwoord in de tussenbeschikking onder 5.2., en of daar dan al dan niet aan zou moeten worden toegevoegd dat het gaat om chronische rugklachten. Hierover zijn zij het onderling niet eens geworden.

3 De verdere beoordeling
3.1.
De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure is bedoeld ter vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De nog bestaande onenigheid tussen partijen roept de vraag op of deze zaak (nog) wel geschikt is om te worden behandeld als deelgeschil. De rechtbank beantwoordt deze vraag positief, ook omdat partijen eensgezind verwachten dat een nader oordeel van de rechtbank de ontstane impasse in hun onderhandelingen alsnog zal kunnen doorbreken. Mede daardoor acht de rechtbank het nog voldoende aannemelijk dat haar beslissing zal bijdragen aan het (alsnog) bereiken van een vaststellingsovereenkomst.

3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen van hetgeen zij in de tussenbeschikking reeds heeft geoordeeld. Voor zover partijen onderling inmiddels geen andersluidende afspraken hebben gemaakt, neemt de rechtbank de tussenbeschikking daarom tot uitgangspunt bij haar verdere beoordeling van de zaak. Daaruit blijkt dat partijen de deskundigen dienen te laten antwoorden op het vermelde onder 5.2. van de tussenbeschikking. Of zij 5.2. nog eens expliciet herhalen in de aanbiedingsbrief of daar slechts naar verwijzen, acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Partijen zijn immers overeengekomen dat zij de tussenbeschikking geheel aan de deskundigen doen toekomen, zodat de deskundigen de aan hen verstrekte nadere opdracht hoe dan ook tot zich kunnen nemen, ook als die niet nog eens expliciet in de aanbiedingsbrief wordt vermeld.

3.3.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat de deskundigen zich dienen te beperken tot de klachten van [verzoekster] . Het is namelijk niet aan hen, maar aan verzekeringsgeneeskundigen, om – met inachtneming van de rapportages van de deskundigen – een oordeel te geven over de uit die klachten volgende beperkingen.

3.4.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een aan de opdracht toe te voegen opmerking dat het zou gaan om chronische rugklachten, zoals [verzoekster] wenst. De enkele motivering dat die toevoeging belangrijk is voor [verzoekster] is voor de rechtbank onvoldoende om af te wijken van wat op dit punt in de tussenbeschikking is opgenomen. Dat zou anders hebben kunnen zijn ingeval de toevoeging ‘chronische’ door een omissie of een kennelijke verschrijving ten onrechte niet in de tussenbeschikking is opgenomen, maar dat is gesteld noch gebleken.

3.5.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor een uitgebreide schriftelijke toelichting in de aanbiedingsbrief, of om daarin een aan de deskundigen gerichte verplichting op te nemen om [verzoekster] op te roepen en haar een mondelinge toelichting te laten geven, zoals [verzoekster] voorstaat. Het is aan de deskundigen om op basis van hun expertise tot een oordeel te komen en het is daarom ook aan de deskundigen om te beslissen hoe zij het beste tot dat oordeel kunnen komen. Het initiatief is aan hen. Wel geldt, analoog aan wat de rechtbank al heeft geoordeeld in de tussenbeschikking onder 5.3., dat het de deskundigen vrijstaat om, indien zij dat van belang achten voor hun onderzoek, zich zelf tot [verzoekster] te wenden en haar te verzoeken een nadere schriftelijke of mondelinge toelichting te geven. Alsdan dient [verzoekster] aan dat verzoek te voldoen.

3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank worden de rechten van [verzoekster] met deze werkwijze voldoende gewaarborgd. [verzoekster] heeft immers het recht om na kennisneming van de conceptrapportages vragen te stellen aan de deskundigen en opmerkingen te plaatsen. Bovendien kan zij desgewenst gebruik maken van haar blokkeringsrecht.

3.7.
De rechtbank zal de zaak in verband met het voorgaande aanhouden tot 9 augustus 2017. Uiterlijk die dag dienen partijen de rechtbank te berichten over de gewenste verdere voortgang van de procedure, afhankelijk van de vraag of de aanvullende rapportages dan al gereed zijn en zo ja, van de vraag of partijen na die aanvullende rapportages zelf in staat zijn een vaststellingsovereenkomst te sluiten, of dat de rechtbank nog dient te beslissen op het oorspronkelijke verzoek inzake het causaal verband tussen de klachten van [verzoekster] aan haar onderrug en linker lies en het haar overkomen ongeval, en inzake de kosten. ECLI:NL:RBMNE:2017:3103